Roman Script    Reciting key words            Previous Sūrah    Quraan Index    Home  

15) Sūrat Al-Ĥijr

Printed format

15) سُورَة الحِجر

Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
'Alif-Lām- ۚ Tilka 'Āyātu Al-Kitābi Wa Qur'ānin Mubīnin 015-001 E. L. R. Dit zijn de teekens van het boek en van den duidelijken Koran. أَلِف-لَام-‍رَ‌ا‌ ۚ تِلْكَ ‌آي‍‍َ‍اتُ ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ ‌وَ‍قُ‍‍رْ‌آنٍ‌ مُبِينٍ
Rubamā Yawaddu Al-Ladhīna Kafarū Law Kānū Muslimīna 015-002 De tijd zal komen, waarop de ongeloovigen zullen wenschen, dat zij Moslems mochten zijn geweest. رُبَمَا‌ يَوَ‌دُّ‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ لَوْ‌ كَانُو‌ا‌ مُسْلِمِينَ
Dharhum Ya'kulū Wa Yatamatta`ū Wa Yulhihimu Al-'Amalu ۖ Fasawfa Ya`lamūna 015-003 Sta hun toe te eten en te genieten in deze wereld, en laat hun hoop voeden; doch hierna zullen zij hunne dwaasheid kennen. ذَ‌رْهُمْ يَأْكُلُو‌ا‌ ‌وَيَتَمَتَّعُو‌ا‌ ‌وَيُلْهِهِمُ ‌الأَمَلُ ۖ فَسَ‍‍وْفَ يَعْلَمُونَ
Wa Mā 'Ahlaknā Min Qaryatin 'Illā Wa Lahā Kitābun Ma`lūmun 015-004 Wij hebben geene stad verwoest, zonder dat een vastgestelde tijd van berouw voor haar bepaald werd. وَمَ‍‍ا‌ ‌أَهْلَكْنَا‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍رْيَة‌‍ٍ‌ ‌إِلاَّ‌ ‌وَلَهَا‌ كِت‍‍َ‍ابٌ‌ مَعْلُومٌ
Mā Tasbiqu Min 'Ummatin 'Ajalahā Wa Mā Yasta'khirūna 015-005 Geen volk zal gestraft worden voordat zijn tijd zal zijn gekomen, en deze zal niet worden verschoven. مَا‌ تَسْبِ‍‍قُ مِ‍‌‍نْ ‌أُمَّ‍‍ةٍ ‌أَجَلَهَا‌ ‌وَمَا‌ يَسْتَأْ‍خِ‍‍رُ‌ونَ
Wa Qālū Yā 'Ayyuhā Al-Ladhī Nuzzila `Alayhi Adh-Dhikru 'Innaka Lamajnūnun 015-006 De bewoners van Mekka zeggen tot Mahomet: O gij! wien de vermaning werd nedergezonden, gij zijt zekerlijk door den duivel bezeten. وَ‍قَ‍‍الُو‌ا‌ يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذِي نُزِّلَ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌ال‍‍ذِّكْرُ‌ ‌إِنَّ‍‍كَ لَمَ‍‍جْ‍‍نُونٌ
Law Mā Ta'tīnā Bil-Malā'ikati 'In Kunta Mina Aş-Şādiqīna 015-007 Zoudt gij niet met een gevolg van engelen tot ons zijn gekomen, indien gij de waarheid hadt gesproken? لَوْ‌ مَا‌ تَأْتِينَا‌ بِ‍الْمَلاَئِكَةِ ‌إِ‌نْ كُ‍‌‍نْ‍‍تَ مِنَ ‌ال‍‍صَّ‍‍ا‌دِقِ‍‍ينَ
Mā Nunazzilu Al-Malā'ikata 'Illā Bil-Ĥaqqi Wa Mā Kānū 'Idhāan Munžarīna 015-008 Antwoord: Wij zenden geene engelen neder, dan bij eene voegzame gelegenheid. Dan zullen de ongeloovigen niet meer worden uitgesteld. مَا‌ نُنَزِّلُ ‌الْمَلاَئِكَةَ ‌إِلاَّ‌ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ‌وَمَا‌ كَانُ‍‍و‌ا‌ ‌إِ‌ذ‌ا‌ ً‌ مُ‍‌‍نْ‍‍‍‍ظَ‍‍رِينَ
'Innā Naĥnu Nazzalnā Adh-Dhikra Wa 'Innā Lahu Laĥāfižūna 015-009 Waarlijk, wij hebben den Koran nedergezonden, en wij zullen dien zekerlijk voor vervalsching behoeden. إِنَّ‍‍ا‌ نَحْنُ نَزَّلْنَا‌ ‌ال‍‍ذِّكْ‍رَ‌ ‌وَ‌إِنَّ‍‍ا‌ لَ‍‍هُ لَحَافِ‍‍ظُ‍‍ونَ
Wa Laqad 'Arsalnā Min Qablika Fī Shiya`i Al-'Awwalīna 015-010 Wij hebben vroeger, vََr u, gezanten tot de oude secten gezonden. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِكَ فِي شِيَعِ ‌الأَ‌وَّلِينَ
Wa Mā Ya'tīhim Min Rasūlin 'Illā Kānū Bihi Yastahzi'ūna 015-011 En er kwam geen gezant tot hen, dien zij niet tot het voorwerp hunner spotternijen maakten. وَمَا‌ يَأْتِيهِمْ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَس‍‍ُ‍ول‌‍ٍ‌ ‌إِلاَّ‌ كَانُو‌ا‌ بِ‍‍هِ يَسْتَهْزِئ‍‍ُ‍‍ونَ
Kadhālika Naslukuhu Fī Qulūbi Al-Mujrimīna 015-012 Evenzoo zullen wij de harten der zondige bewoners van Mekka er toe brengen, hunnen profeet te bespotten. كَذَلِكَ نَسْلُكُ‍‍هُ فِي قُ‍‍ل‍‍ُ‍وبِ ‌الْمُ‍‍جْ‍‍رِمِينَ
Lā Yu'uminūna Bihi ۖ Wa Qad Khalat Sunnatu Al-'Awwalīna 015-013 Zij zullen niet in hem gelooven niettegenstaande de straf der volkeren reeds vroeger werd uitgevoerd. لاَ‌ يُؤْمِن‍‍ُ‍ونَ بِ‍‍هِ ۖ ‌وَ‍قَ‍‍دْ‌ خَ‍‍لَتْ سُ‍‍نَّ‍‍ةُ ‌الأَ‌وَّلِينَ
Wa Law Fataĥnā `Alayhim Bābāan Mina As-Samā'i Fažallū Fīhi Ya`rujūna 015-014 Indien wij hun de poorten der hemelen zouden ontsluiten, en zij reeds gereed zouden zijn daar binnen te gaan. وَلَوْ‌ فَتَحْنَا‌ عَلَيْهِمْ بَابا‌ ً‌ مِنَ ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ فَ‍‍ظَ‍‍لُّو‌ا‌ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ يَعْرُجُونَ
Laqālū 'Innamā Sukkirat 'Abşārunā Bal Naĥnu Qawmun Masĥūrūna 015-015 Zouden zij veeleer uitroepen: Onze oogen zijn slechts verblind door dronkenschap, of wij bevinden ons onder den indruk eener zinsbeguicheling. لَ‍قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌إِنَّ‍‍مَا‌ سُكِّ‍رَتْ ‌أَبْ‍‍‍‍صَ‍‍ا‌رُنَا‌ بَلْ نَحْنُ قَ‍‍وْمٌ‌ مَسْحُو‌رُ‌ونَ
Wa Laqad Ja`alnā Fī As-Samā'i Burūjāan Wa Zayyannāhā Lilnnāžirīna 015-016 Wij hebben de twaalf teekens in den hemel geplaatst en die in verschillende vormen voorgesteld voor hen, die acht geven. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ جَعَلْنَا‌ فِي ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ بُرُ‌وجا‌ ً‌ ‌وَ‌زَيَّ‍‍نَّ‍‍اهَا‌ لِل‍‍نَّ‍‍اظِ‍‍رِينَ
Wa Ĥafižnāhā Min Kulli Shayţānin Rajīmin 015-017 Wij verdedigen deze tegen de aanslagen van iederen duivel welke met steenworpen werd teruggedreven. وَحَفِ‍‍ظْ‍‍نَاهَا‌ مِ‍‌‍نْ كُلِّ شَيْ‍‍طَ‍‍ان‍ٍ‌ ‌‍رَجِيمٍ
'Illā Mani Astaraqa As-Sam`a Fa'atba`ahu Shihābun Mubīnun 015-018 Behalve hij, die aansluipt om te luisteren, en op wien dan eene zichtbare vlam wordt afgeschoten. إِلاَّ‌ مَنِ ‌اسْتَ‍رَقَ ‌ال‍‍سَّمْعَ فَأَتْبَعَ‍‍هُ شِه‍‍َ‍ابٌ‌ مُبِينٌ
Wa Al-'Arđa Madadnāhā Wa 'Alqaynā Fīhā Rawāsiya Wa 'Anbatnā Fīhā Min Kulli Shay'in Mawzūnin 015-019 Wij hebben ook de aarde uitgespreid en vaste bergen daarop geplaatst, en wij hebben alle planten in eene bewonderingswaardige orde daaruit doen spruiten. وَ‌الأَ‌رْ‍ضَ مَدَ‌دْنَاهَا‌ ‌وَ‌أَلْ‍‍قَ‍‍يْنَا‌ فِيهَا‌ ‌‍رَ‌وَ‌اسِيَ ‌وَ‌أَ‌نْ‍‍بَتْنَا‌ فِيهَا‌ مِ‍‌‍نْ كُلِّ شَ‍‍يْء‌ٍ‌ مَوْ‌زُ‌ونٍ
Wa Ja`alnā Lakum Fīhā Ma`āyisha Wa Man Lastum Lahu Birāziqīna 015-020 En wij hebben daarop levensbehoeften voor u geplaatst en voor de wezens, welke gij niet onderhoudt. وَجَعَلْنَا‌ لَكُمْ فِيهَا‌ مَعَايِشَ ‌وَمَ‍‌‍نْ لَسْتُمْ لَ‍‍هُ بِ‍رَ‌ا‌زِقِ‍‍ينَ
Wa 'In Min Shay'in 'Illā `Indanā Khazā'inuhu Wa Mā Nunazziluhu~ 'Illā Biqadarin Ma`lūmin 015-021 Er is geene zaak, waarvan de voorraadschuren niet in onze handen zijn, en wij deelen die slechts in eene bepaalde mate uit. وَ‌إِ‌نْ مِ‍‌‍نْ شَ‍‍يْء‌‌ٍ‌ ‌إِلاَّ‌ عِ‍‌‍نْ‍‍دَنَا‌ خَ‍‍ز‍َ‍‌ائِنُ‍‍هُ ‌وَمَا‌ نُنَزِّلُهُ~ُ ‌إِلاَّ‌ بِ‍‍قَ‍‍دَ‌ر‌ٍ‌ مَعْلُومٍ
Wa 'Arsalnā Ar-Riyāĥa Lawāqiĥa Fa'anzalnā Mina As-Samā'i Mā'an Fa'asqaynākumūhu Wa Mā 'Antum Lahu Bikhāzinīna 015-022 Wij zenden ook de winden, die de bezwangerde wolken voortstuwen en wij zenden water van den hemel waarvan wij u geven te drinken, en hetwelk gij niet bewaart. وَ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ ‌ال‍‍رِّي‍‍َ‍احَ لَوَ‌اقِ‍‍حَ فَأَ‌نْ‍‍زَلْنَا‌ مِنَ ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ م‍‍َ‍ا‌ء‌‌ ً‌ فَأَسْ‍‍قَ‍‍يْنَاكُم‍‍ُ‍وهُ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ لَ‍‍هُ بِ‍‍خَ‍‍ا‌زِنِينَ
Wa 'Innā Lanaĥnu Nuĥyī Wa Numītu Wa Naĥnu Al-Wārithūna 015-023 Waarlijk, wij geven leven en doen sterven, en wij zijn de erfgenamen van alle dingen. وَ‌إِنَّ‍‍ا‌ لَنَحْنُ نُحْيِي ‌وَنُم‍‍ِ‍ي‍‍تُ ‌وَنَحْنُ ‌الْوَ‌ا‌رِثُونَ
Wa Laqad `Alim Al-Mustaqdimīna Minkum Wa Laqad `Alim Al-Musta'khirīna 015-024 Wij kennen hen die vooruit gaan, en wij kennen hen die achterblijven. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ عَلِمْنَا‌ ‌الْمُسْتَ‍‍قْ‍‍دِم‍‍ِ‍ي‍‍نَ مِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ ‌وَلَ‍‍قَ‍‍دْ‌ عَلِمْنَا‌ ‌الْمُسْتَأْ‍خِ‍‍رِينَ
Wa 'Inna Rabbaka Huwa Yaĥshuruhum ۚ 'Innahu Ĥakīmun `Alīmun 015-025 En uw Heer zal hen op den laatsten dag verzamelen; want hij is alwetend en wijs. وَ‌إِنَّ ‌‍رَبَّكَ هُوَ‌ يَحْشُرُهُمْ ۚ ‌إِنَّ‍‍هُ حَك‍‍ِ‍ي‍‍مٌ عَلِيمٌ
Wa Laqad Khalaq Al-'Insāna Min Şalşālin Min Ĥama'iin Masnūnin 015-026 Wij schiepen den mensch van gedroogde klei, van zwart slijk, in een vorm gebracht. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍نَا‌ ‌الإِ‌ن‍‍س‍‍َ‍انَ مِ‍‌‍نْ صَ‍‍لْ‍‍صَ‍‍الٍ‌ مِ‍‌‍نْ حَمَإ‌ٍ‌ مَسْنُونٍ
Wa Al-Jānna Khalaqnāhu Min Qablu Min Nāri As-Samūmi 015-027 Vََr hem hadden wij reeds de geniussen uit een fijn vuur gemaakt. وَ‌الْج‍‍َ‍انَّ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍ن‍‍َ‍اهُ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لُ مِ‍‌‍نْ ن‍‍َ‍ا‌ر‍ِ‍‌ ‌ال‍‍سَّمُومِ
Wa 'Idh Qāla Rabbuka Lilmalā'ikati 'Innī Khāliqun Bashaan Min Şalşālin Min Ĥama'iin Masnūnin 015-028 En gedenk, toen de Heer tot de engelen zeide: Waarlijk, ik heb den mensch geschapen van gedroogde klei, van zwart slijk, in een vorm gebracht. وَ‌إِ‌ذْ‌ قَ‍‍الَ ‌‍رَبُّكَ لِلْمَلاَئِكَةِ ‌إِنِّ‍‍ي خَ‍‍الِ‍‍ق‍‍‌‍ٌ‌ بَشَر‌ا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ صَ‍‍لْ‍‍صَ‍‍الٍ‌ مِ‍‌‍نْ حَمَإ‌ٍ‌ مَسْنُونٍ
Fa'idhā Sawwaytuhu Wa Nafakhtu Fīhi Min Rūĥī Faqa`ū Lahu Sājidīna 015-029 Als ik hem dus volkomen gevormd en mijn geest in hem geblazen zal hebben zult gij dan voor hem nedervallen en hem aanbidden? فَإِ‌ذَ‌ا‌ سَوَّيْتُ‍‍هُ ‌وَنَفَ‍‍خْ‍‍تُ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ مِ‍‌‍نْ ‌رُ‌وحِي فَ‍‍قَ‍‍عُو‌ا‌ لَ‍‍هُ سَاجِدِينَ
Fasajada Al-Malā'ikatu Kulluhum 'Ajma`ūna 015-030 En al de engelen baden Adam gezamenlijk aan. فَسَجَدَ‌ ‌الْمَلاَئِكَةُ كُلُّهُمْ ‌أَجْ‍‍مَعُونَ
'Illā 'Iblīsa 'Abá 'An Yakūna Ma`a As-Sājidīna 015-031 Behalve Eblis, die weigerde met hen te zijn, welke hem aanbaden. إِلاَّ‌ ‌إِبْ‍‍ل‍‍ِ‍ي‍‍سَ ‌أَبَ‍‍ى‌ ‌أَ‌نْ يَك‍‍ُ‍ونَ مَعَ ‌ال‍‍سَّاجِدِينَ
Qāla Yā 'Iblīsu Mā Laka 'Allā Takūna Ma`a As-Sājidīna 015-032 En God zeide tot hem: Wat verhindert u met degenen te zijn, die Adam aanbidden? قَ‍‍الَ يَ‍‍ا‌ ‌إِبْ‍‍ل‍‍ِ‍ي‍‍سُ مَا‌ لَكَ ‌أَلاَّ‌ تَك‍‍ُ‍ونَ مَعَ ‌ال‍‍سَّاجِدِينَ
Qāla Lam 'Akun Li'sjuda Libasharin Khalaqtahu Min Şalşālin Min Ĥama'iin Masnūnin 015-033 Hij antwoordde: Ik zal den mensch niet aanbidden; dien gij gevormd hebt van gedroogde klei, van zwart slijk, in een vorm gekneed. قَ‍‍الَ لَمْ ‌أَكُ‍‌‍نْ لِأسْجُدَ‌ لِبَشَرٍ‌ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍تَ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ صَ‍‍لْ‍‍صَ‍‍الٍ‌ مِ‍‌‍نْ حَمَإ‌ٍ‌ مَسْنُونٍ
Qāla Fākhruj Minhā Fa'innaka Rajīmun 015-034 God zeide: Ga dus heen; want gij zult met steenen verdreven worden. قَ‍‍الَ فَاخْ‍‍رُجْ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ فَإِنَّ‍‍كَ ‌‍رَجِيمٌ
Wa 'Inna `Alayka Al-La`nata 'Ilá Yawmi Ad-Dīni 015-035 En een vloek zal op u rusten tot op den dag des oordeels. وَ‌إِنَّ عَلَ‍‍يْ‍‍كَ ‌ال‍‍لَّعْنَةَ ‌إِلَى‌ يَ‍‍وْمِ ‌ال‍‍دِّينِ
Qāla Rabbi Fa'anžirnī 'Ilá Yawmi Yub`athūna 015-036 De duivel zeide: O Heer! geef mij uitstel tot den dag der opstanding. قَ‍‍الَ ‌‍رَبِّ فَأَ‌نْ‍‍‍‍ظِ‍‍رْنِ‍‍ي ‌إِلَى‌ يَ‍‍وْمِ يُ‍‍بْ‍‍عَثُونَ
Qāla Fa'innaka Mina Al-Munžarīna 015-037 God antwoordde: Waarlijk, gij zult tot hen behooren, die uitstel hebben verkregen. قَ‍‍الَ فَإِنَّ‍‍كَ مِنَ ‌الْمُ‍‌‍نْ‍‍‍‍ظَ‍‍رِينَ
'Ilá Yawmi Al-Waqti Al-Ma`lūmi 015-038 Tot den dag van den bepaalden tijd. إِلَى‌ يَ‍‍وْمِ ‌الْوَ‍قْ‍‍تِ ‌الْمَعْلُومِ
Qāla Rabbi Bimā 'Aghwaytanī La'uzayyinanna Lahum Al-'Arđi Wa La'ughwiyannahum 'Ajma`īna 015-039 De duivel (Eblis) antwoordde: Omdat gij mij hebt nedergeworpen, zal ik het kwade behagelijk voor den mensch maken, en hen allen verleiden. قَ‍‍الَ ‌‍رَبِّ بِمَ‍‍ا‌ ‌أَ‍‍غْ‍‍وَيْتَنِي لَأُ‌زَيِّنَ‍‍نَّ لَهُمْ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌وَلَأُ‍غْ‍‍وِيَ‍‍نَّ‍‍هُمْ ‌أَجْ‍‍مَعِينَ
'Illā `Ibādaka Minhumu Al-Mukhlaşīna 015-040 Uwe oprechte dienaren zullen alleen gespaard worden. إِلاَّ‌ عِبَا‌دَكَ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمُ ‌الْمُ‍‍خْ‍‍لَ‍‍صِ‍‍ينَ
Qāla Hādhā Şirāţun `Alayya Mustaqīmun 015-041 God zeide: Dit is de rechte weg. قَ‍‍الَ هَذَ‌ا‌ صِ‍رَ‍‌اطٌ عَلَيَّ مُسْتَ‍‍قِ‍‍يمٌ
'Inna `Ibādī Laysa Laka `Alayhim Sulţānun 'Illā Mani Attaba`aka Mina Al-Ghāwīna 015-042 Wat mijne dienaren betreft, gij zult geene macht over hen hebben; maar alleen over hen, die verleid zullen worden en die u zullen volgen. إِنَّ عِبَا‌دِي لَ‍‍يْ‍‍سَ لَكَ عَلَيْهِمْ سُلْ‍‍طَ‍‍ان‌‍ٌ‌ ‌إِلاَّ‌ مَنِ ‌اتَّبَعَكَ مِنَ ‌الْ‍‍غَ‍‍ا‌وِينَ
Wa 'Inna Jahannama Lamaw`iduhum 'Ajma`īna 015-043 De hel is zekerlijk voor hen allen bestemd. وَ‌إِنَّ جَهَ‍‍نَّ‍‍مَ لَمَوْعِدُهُمْ ‌أَجْ‍‍مَعِينَ
Lahā Sab`atu 'Abwābin Likulli Bābin Minhum Juz'un Maqsūmun 015-044 Zij heeft zeven ingangen; voor iederen ingang zal een bijzonder aantal hunner worden aangewezen. لَهَا‌ سَ‍‍بْ‍‍عَةُ ‌أَبْ‍‍و‍َ‍‌اب‍ٍ‌ لِكُلِّ ب‍‍َ‍ابٍ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ جُزْ‌ء‌ٌ‌ مَ‍‍قْ‍‍سُومٌ
'Inna Al-Muttaqīna Fī Jannātin Wa `Uyūnin 015-045 Maar zij, die God vreezen, zullen in tuinen wonen, te midden van fonteinen. إِنَّ ‌الْمُتَّ‍‍قِ‍‍ي‍‍نَ فِي جَ‍‍نّ‍‍َ‍اتٍ‌ ‌وَعُيُونٍ
Adkhulūhā Bisalāmin 'Āminīna 015-046 De engelen zullen tot hen zeggen: Treedt hier binnen in vrede en zekerheid. ‍ا‌دْ‍‍خُ‍‍لُوهَا‌ بِسَلاَم‌‍ٍ‌ ‌آمِنِينَ
Wa Naza`nā Mā Fī Şudūrihim Min Ghillin 'Ikhwānāan `Alá Sururin Mutaqābilīna 015-047 Wij zullen alle valschheid uit hunne harten wegnemen. Zij zullen als broeders zijn, en tegen over elkander zitten op rustbanken. وَنَزَعْنَا‌ مَا‌ فِي صُ‍‍دُ‌و‌رِهِمْ مِ‍‌‍نْ غِ‍‍لّ‌‍ٍ‌ ‌إِخْ‍‍وَ‌اناً‌ عَلَى‌ سُرُ‌ر‌ٍ‌ مُتَ‍‍قَ‍‍ابِلِينَ
Lā Yamassuhum Fīhā Naşabun Wa Mā Hum Minhā Bimukhrajīna 015-048 Geene vermoeienis zal hen kwellen, en nimmer zullen zij uit die woonplaats worden geworpen. لاَ‌ يَمَسُّهُمْ فِيهَا‌ نَ‍‍صَ‍‍بٌ‌ ‌وَمَا‌ هُمْ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ بِمُ‍‍خْ‍رَجِينَ
Nabbi' `Ibādī 'Annī 'Anā Al-Ghafūru Ar-Raĥīmu 015-049 Verklaar mijne dienaren, dat ik de genadige, de barmhartige God ben. نَبِّئْ عِبَا‌دِي ‌أَنِّ‍‍ي ‌أَنَا‌ ‌الْ‍‍غَ‍‍ف‍‍ُ‍و‌رُ‌ ‌ال‍رَّحِيمُ
Wa 'Anna `Adhābī Huwa Al-`Adhābu Al-'Alīmu 015-050 En dat mijne straf eene gestrenge straf is. وَ‌أَنَّ عَذَ‌ابِي هُوَ‌ ‌الْعَذ‍َ‍‌ابُ ‌الأَلِيمُ
Wa Nabbi'hum `An Đayfi 'Ibhīma 015-051 En verhaal hun de geschiedenis van de gasten van Abraham. وَنَبِّئْهُمْ عَ‍‌‍نْ ضَ‍‍يْ‍‍فِ ‌إِبْ‍‍‍رَ‌اهِيمَ
'Idh Dakhalū `Alayhi Faqālū Salāmāan Qāla 'Innā Minkum Wajilūna 015-052 Toen zij bij hem binnentraden en hem groetten, zeide hij: Gij hebt ons bevreesd gemaakt. إِ‌ذْ‌ ‌دَ‍خَ‍‍لُو‌ا‌ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ فَ‍‍قَ‍‍الُو‌ا‌ سَلاَما‌‌ ًقَ‍‍الَ ‌إِنَّ‍‍ا‌ مِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ ‌وَجِلُونَ
Qālū Lā Tawjal 'Innā Nubashshiruka Bighulāmin `Alīmin 015-053 En zij antwoordden: Vrees niets: wij brengen u de belofte van een wijzen zoon. قَ‍‍الُو‌ا‌ لاَ‌ تَوْجَلْ ‌إِنَّ‍‍ا‌ نُبَشِّرُكَ بِ‍‍غُ‍‍لاَمٍ عَلِيمٍ
Qāla 'Abashshartumūnī `Alá 'An Massaniya Al-Kibaru Fabima Tubashshirūna 015-054 Hij zeide: Brengt gij mij de belofte van een zoon, nu ik oud geworden ben? Wat verhaalt gij mij derhalve? قَ‍‍الَ ‌أَبَشَّرْتُمُونِي عَلَ‍‍ى‌ ‌أَ‌نْ مَسَّنِيَ ‌الْكِبَرُ‌ فَبِمَ تُبَشِّرُ‌ونَ
Qālū Bashsharnāka Bil-Ĥaqqi Falā Takun Mina Al-Qāniţīna 015-055 Zij zeiden: Wij hebben u de waarheid verhaald; wanhoop dus niet. قَ‍‍الُو‌ا‌ بَشَّرْن‍‍َ‍اكَ بِ‍الْحَ‍‍قِّ فَلاَ‌ تَكُ‍‌‍نْ مِنَ ‌الْ‍‍قَ‍‍انِ‍‍طِ‍‍ينَ
Qāla Wa Man Yaqnaţu Min Raĥmati Rabbihi~ 'Illā Ađ-Đāllūna 015-056 Hij antwoordde: En wie wanhoopt aan Gods genade, behalve zij die dwalen? قَ‍‍الَ ‌وَمَ‍‌‍نْ يَ‍‍قْ‍‍نَ‍‍طُ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَحْمَةِ ‌‍رَبِّهِ ‌إِلاَّ‌ ‌ال‍‍ضَّ‍‍الُّونَ
Qāla Famā Khaţbukum 'Ayyuhā Al-Mursalūna 015-057 En hij zeide: Wat is dus uwe zending, o gezanten van God? قَ‍‍الَ فَمَا‌ خَ‍‍طْ‍‍بُكُمْ ‌أَيُّهَا‌ ‌الْمُرْسَلُونَ
Qālū 'Innā 'Ursilnā 'Ilá Qawmin Mujrimīna 015-058 Zij antwoordden: Waarlijk, wij werden gezonden om een zondig volk te verdelgen. قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌إِنَّ‍‍ا‌ ‌أُ‌رْسِلْنَ‍‍ا‌ ‌إِلَى‌ قَ‍‍وْمٍ‌ مُ‍‍جْ‍‍رِمِينَ
'Illā 'Āla Lūţin 'Innā Lamunajjūhum 'Ajma`īna 015-059 Maar wat de leden van Lots gezin betreft, zullen wij allen redden. إِلاَّ‌ ‌آلَ ل‍‍ُ‍و‍ط‌‍‌‍ٍ‌ ‌إِنَّ‍‍ا‌ لَمُنَجُّوهُمْ ‌أَجْ‍‍مَعِينَ
'Illā Amra'atahu Qaddarnā ۙ 'Innahā Lamina Al-Ghābirīna 015-060 Uitgenomen zijne vrouw. Wij hebben besloten, dat zij zal achterblijven om met de ongeloovigen te worden verwoest. إِلاَّ‌ ‌امْ‍رَ‌أَتَ‍‍هُ قَ‍‍دَّ‌رْنَ‍‍اۙ ‌إِنَّ‍‍هَا‌ لَمِنَ ‌الْ‍‍غَ‍‍ابِ‍‍رِينَ
Falammā Jā'a 'Āla Lūţin Al-Mursalūna 015-061 En toen de boodschappers tot het gezin van Lot kwamen, فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌آلَ ل‍‍ُ‍و‍ط‌‍‌‍ٍ‌الْمُرْسَلُونَ
Qāla 'Innakum Qawmun Munkarūna 015-062 Zeide hij tot hen: Waarlijk, gij zijt een volk, dat mij onbekend is. قَ‍‍الَ ‌إِنَّ‍‍كُمْ قَ‍‍وْمٌ‌ مُ‍‌‍نْ‍‍كَرُ‌ونَ
Qālū Bal Ji'nāka Bimā Kānū Fīhi Yamtarūna 015-063 Zij antwoordden: Maar wij zijn tot u gekomen om de straf uit te voeren, waaromtrent uwe medeburgers in twijfel verkeeren. قَ‍‍الُو‌ا‌ بَلْ جِئْن‍‍َ‍اكَ بِمَا‌ كَانُو‌ا‌ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ يَمْتَرُ‌ونَ
Wa 'Ataynāka Bil-Ĥaqqi Wa 'Innā Laşādiqūna 015-064 Wij verhalen u eene zekere waarheid, en wij zijn gezanten der waarheid. وَ‌أَتَيْن‍‍َ‍اكَ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ‌وَ‌إِنَّ‍‍ا‌ لَ‍‍صَ‍‍ا‌دِقُ‍‍ونَ
Fa'asri Bi'ahlika Biqiţ`in Mina Al-Layli Wa Attabi` 'Adrahum Wa Lā Yaltafit Minkum 'Aĥadun Wa Amđū Ĥaythu Tu'umarūna 015-065 Breng dus uw gezin gedurende den nacht weg, en volg gij achter hen; en laat zich niemand uwer omkeeren, maar ga waarheen men u beveelt. فَأَسْ‍‍ر‍ِ‍‌ بِأَهْلِكَ بِ‍‍قِ‍‍طْ‍‍عٍ‌ مِنَ ‌ال‍‍لَّ‍‍يْ‍‍لِ ‌وَ‌اتَّبِعْ ‌أَ‌دْبَا‌‍رَهُمْ ‌وَلاَ‌ يَلْتَفِتْ مِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ ‌أَحَد‌ٌ‌ ‌وَ‌امْ‍‍ضُ‍‍و‌ا‌ حَ‍‍يْ‍‍ثُ تُؤْمَرُ‌ونَ
Wa Qađaynā 'Ilayhi Dhālika Al-'Amra 'Anna Dābira Hā'uulā' Maqţū`un Muşbiĥīna 015-066 En wij gaven hem dit bevel, daar dit volk, tot op den laatsten man, vََr den volgenden dag moest zijn verdelgd. وَ‍قَ‍ضَ‍‍يْنَ‍‍ا‌ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌ذَلِكَ ‌الأَمْ‍رَ‌ ‌أَنَّ ‌دَ‌ابِ‍‍ر‍َ‍‌ ه‍‍َ‍ا‌ؤُلاَ‌ء‌ مَ‍‍قْ‍‍‍‍طُ‍‍وعٌ‌ مُ‍‍صْ‍‍بِحِينَ
Wa Jā'a 'Ahlu Al-Madīnati Yastabshirūna 015-067 En de bewoners der stad kwamen tot Lot, zich verblijdende in het nieuws der aankomst van vreemdelingen. وَج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌أَهْلُ ‌الْمَدِينَةِ يَسْتَ‍‍بْ‍‍شِرُ‌ونَ
Qāla 'Inna Hā'uulā' Đayfī Falā Tafđaĥūni 015-068 En hij zeide tot hen: Waarlijk, dit zijn mijne gasten; doe mij dus niet in ongenade vervallen, door hen te misbruiken. قَ‍‍الَ ‌إِنَّ ه‍‍َ‍ا‌ؤُلاَ‌ء‌ ضَ‍‍يْفِي فَلاَ‌ تَفْ‍‍ضَ‍‍حُونِ
Wa Attaqū Allaha Wa Lā Tukhzūni 015-069 Maar vreest God en bedekt mij niet met schande. وَ‌اتَّ‍‍قُ‍‍و‌ا‌اللَّ‍‍هَ ‌وَلاَ‌ تُ‍‍خْ‍‍زُ‌ونِ
Qālū 'Awalam Nanhaka `Ani Al-`Ālamīna 015-070 Zij antwoordden: Hebben wij u niet verboden een mensch te ondersteunen? قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌أَ‌وَلَمْ نَ‍‌‍نْ‍‍هَكَ عَنِ ‌الْعَالَمِينَ
Qāla Hā'uulā' Banātī 'In Kuntum Fā`ilīna 015-071 Lot hernam: Dit zijn mijne dochters, maak dus eerder van haar gebruik, indien gij vast besloten hebt nopens hetgeen gij wilt doen. قَ‍‍الَ ه‍‍َ‍ا‌ؤُلاَ‌ء‌ بَنَاتِ‍‍ي ‌إِ‌نْ كُ‍‌‍نْ‍‍تُمْ فَاعِلِينَ
La`amruka 'Innahum Lafī Sakratihim Ya`mahūna 015-072 Zoo waar gij leeft, zij dwaalden in beschonkenheid. لَعَمْرُكَ ‌إِنَّ‍‍هُمْ لَفِي سَكْ‍رَتِهِمْ يَعْمَهُونَ
Fa'akhadhat/humu Aş-Şayĥatu Mushriqīna 015-073 Daarom overviel hun een vreeselijke storm van den hemel, bij het opgaan der zon. فَأَ‍خَ‍‍ذَتْهُمُ ‌ال‍‍صَّ‍‍يْحَةُ مُشْ‍‍رِ‍‍قِ‍‍ينَ
Faja`alnā `Āliyahā Sāfilahā Wa 'Amţarnā `Alayhim Ĥijāratan Min Sijjīlin 015-074 En wij keerden de stad ten onderste boven en lieten er een regen op nedervallen van steenen uit gebakken klei. فَجَعَلْنَا‌ عَالِيَهَا‌ سَافِلَهَا‌ ‌وَ‌أَمْ‍‍طَ‍‍رْنَا‌ عَلَيْهِمْ حِجَا‌‍رَة ً‌ مِ‍‌‍نْ سِجِّيلٍ
'Inna Fī Dhālika La'āyātin Lilmutawassimīna 015-075 Waarlijk, daarin zijn teekens voor de menschen, die deze aandachtig nagaan. إِنَّ فِي ‌ذَلِكَ لَآي‍‍َ‍ات‍ٍ‌ لِلْمُتَوَسِّمِينَ
Wa 'Innahā Labisabīlin Muqīmin 015-076 En deze steden werden gestraft, tot het banen van een rechten weg voor den mensch, om dien te bewandelen. وَ‌إِنَّ‍‍هَا‌ لَبِسَب‍‍ِ‍ي‍‍لٍ‌ مُ‍‍قِ‍‍يمٍ
'Inna Fī Dhālika La'āyatan Lilmu'uminīna 015-077 Waarlijk, hierin is een teeken voor de ware geloovigen. إِنَّ فِي ‌ذَلِكَ لَآيَة ً‌ لِلْمُؤْمِنِينَ
Wa 'In Kāna 'Aşĥābu Al-'Aykati Lažālimīna 015-078 De bewoners van het bosch van Midian waren mede goddeloos. وَ‌إِ‌نْ ك‍‍َ‍انَ ‌أَ‍صْ‍‍ح‍‍َ‍ابُ ‌الأَيْكَةِ لَ‍‍ظَ‍‍الِمِينَ
ntaqamnā Minhum Wa 'Innahumā Labi'imāmin Mubīnin 015-079 Daarom namen wij wraak op hen. En zij werden beide verdelgd, om als een duidelijk voorbeeld te dienen voor de menschen, ten einde daarnaar hunne daden te richten. فَا‌نْ‍‍تَ‍‍قَ‍‍مْنَا‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ‌وَ‌إِنَّ‍‍هُمَا‌ لَبِإِم‍‍َ‍امٍ‌ مُبِينٍ
Wa Laqad Kadhdhaba 'Aşĥābu Al-Ĥijri Al-Mursalīna 015-080 En de bewoners van Al Hedjr beschuldigden Gods gezanten eveneens van bedrog. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ كَذَّبَ ‌أَ‍صْ‍‍ح‍‍َ‍ابُ ‌الْحِ‍‍جْ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌الْمُرْسَلِينَ
Wa 'Ātaynāhum 'Āyātinā Fakānū `Anhā Mu`rīna 015-081 En wij toonden hun onze teekens; maar zij wendden zich ver daarvan af. وَ‌آتَيْنَاهُمْ ‌آيَاتِنَا‌ فَكَانُو‌ا‌ عَ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ مُعْ‍‍رِ‍‍ضِ‍‍ينَ
Wa Kānū Yanĥitūna Mina Al-Jibāli Buyūtāan 'Āminīna 015-082 Zij hieuwen huizen in de bergen uit om zich te beveiligen. وَكَانُو‌ا‌ يَ‍‌‍نْ‍‍حِت‍‍ُ‍ونَ مِنَ ‌الْجِب‍‍َ‍الِ بُيُوتا‌‌ ً‌ ‌آمِنِينَ
Fa'akhadhat/humu Aş-Şayĥatu Muşbiĥīna 015-083 Maar een vreeselijk onweder van den hemel overviel hen des morgens. فَأَ‍خَ‍‍ذَتْهُمُ ‌ال‍‍صَّ‍‍يْحَةُ مُ‍‍صْ‍‍بِحِينَ
Famā 'Aghná `Anhum Mā Kānū Yaksibūna 015-084 Wat zij gedaan hadden, was volstrekt niet voordeelig voor hen. فَمَ‍‍ا‌ ‌أَ‍‍غْ‍‍نَى‌ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمْ مَا‌ كَانُو‌ا‌ يَكْسِبُونَ
Wa Mā Khalaq As-Samāwāti Wa Al-'Arđa Wa Mā Baynahumā 'Illā Bil-Ĥaqqi ۗ Wa 'Inna As-Sā`ata La'ātiyatun ۖşfaĥi Aş-Şafĥa Al-Jamīla 015-085 Wij hebben de hemelen en de aarde, en wat zich daartusschen bevindt, niet dan in onrechtvaardigheid en niet te vergeefs geschapen, en het uur des oordeels zal zekerlijk komen. Vergeef dus uw volk, o Mahomet! met eene barmhartige vergiffenis. وَمَا‌ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍نَا‌ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضَ ‌وَمَا‌ بَيْنَهُمَ‍‍ا‌ ‌إِلاَّ‌ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ۗ ‌وَ‌إِنَّ ‌ال‍‍سَّاعَةَ لَآتِيَة‌‍ٌۖ فَاصْ‍‍فَحِ ‌ال‍‍صَّ‍‍فْحَ ‌الْجَمِيلَ
'Inna Rabbaka Huwa Al-Khallāqu Al-`Alīmu 015-086 Waarlijk, uw Heer is de schepper van u en van hen, en weet wat het nuttigste is. إِنَّ ‌‍رَبَّكَ هُوَ‌ ‌الْ‍‍خَ‍‍لاَّ‍‍قُ ‌الْعَلِيمُ
Wa Laqad 'Ātaynāka Sab`āan Mina Al-Mathānī Wa Al-Qur'āna Al-`Ažīma 015-087 Wij hebben u reeds zeven verzen gebracht, die dikwijls moesten worden herhaald, en den heerlijken Koran. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌آتَيْن‍‍َ‍اكَ سَ‍‍بْ‍‍عا‌ ً‌ مِنَ ‌الْمَثَانِي ‌وَ‌الْ‍‍قُ‍‍رْ‌آنَ ‌الْعَ‍‍ظِ‍‍يمَ
Lā Tamuddanna `Aynayka 'Ilá Mā Matta`nā Bihi~ 'Azwājāan Minhum Wa Lā Taĥzan `Alayhim Wa Akhfiđ Janāĥaka Lilmu'uminīna 015-088 Werp uwe blikken niet op de goede dingen, welke wij aan onderscheidenen der ongeloovigen hebben geschonken, en begeer die niet. Wees nimmer bedroefd over hen. Gedraag u zachtmoedig omtrent de ware geloovigen. لاَ‌ تَمُدَّنَّ عَيْنَ‍‍يْ‍‍كَ ‌إِلَى‌ مَا‌ مَتَّعْنَا‌ بِهِ ‌أَ‌زْ‌وَ‌اجا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ‌وَلاَ‌ تَحْزَ‌نْ عَلَيْهِمْ ‌وَ‌اخْ‍‍فِ‍‍ضْ جَنَاحَكَ لِلْمُؤْمِنِينَ
Wa Qul 'Innī 'Anā An-Nadhīru Al-Mubīnu 015-089 Zeg hun: Waarlijk, ik ben een openbaar prediker. وَ‍قُ‍‍لْ ‌إِنِّ‍‍ي ‌أَنَا‌ ‌ال‍‍نَّ‍‍ذ‍ِ‍ي‍‍رُ‌ ‌الْمُبِينُ
Kamā 'Anzalnā `Alá Al-Muqtasimīna 015-090 Indien zij niet gelooven, zullen wij hun eene gelijke straf opleggen, als aan de verdeelers. كَمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌نْ‍‍زَلْنَا‌ عَلَى‌ ‌الْمُ‍‍قْ‍‍تَسِمِينَ
Al-Ladhīna Ja`alū Al-Qur'āna `Iđīna 015-091 Die den Koran in verschillende deelen onderscheiden. الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ جَعَلُو‌ا‌الْ‍‍قُ‍‍رْ‌آنَ عِ‍‍ضِ‍‍ينَ
Fawarabbika Lanas'alannahum 'Ajma`īna 015-092 Want door uw Heer, o Mahomet! zullen wij hen ondervragen. فَوَ‌‍رَبِّكَ لَنَسْأَلَ‍‍نَّ‍‍هُمْ ‌أَجْ‍‍مَعِينَ
`Ammā Kānū Ya`malūna 015-093 Nopens al hunne daden. عَ‍‍مَّ‍‍ا‌ كَانُو‌ا‌ يَعْمَلُونَ
şda` Bimā Tu'umaru Wa 'A`riđ `Ani Al-Mushrikīna 015-094 Openbaar dus wat u werd bevolen en, wend u af van de afgodendienaars. فَاصْ‍‍دَعْ بِمَا‌ تُؤْمَرُ‌ ‌وَ‌أَعْ‍‍رِ‍‍ضْ عَنِ ‌الْمُشْ‍‍رِكِينَ
'Innā Kafaynāka Al-Mustahzi'īna 015-095 Wij zullen u zekerlijk bijstaan tegen de spotters. إِنَّ‍‍ا‌ كَفَيْن‍‍َ‍اكَ ‌الْمُسْتَهْزِئ‍‍ِ‍‍ينَ
Al-Ladhīna Yaj`alūna Ma`a Allāhi 'Ilahāan 'Ākhara ۚ Fasawfa Ya`lamūna 015-096 Die een anderen God met God vereenigen. Zij zullen zekerlijk hunne dwaasheid kennen. الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَ‍‍جْ‍‍عَل‍‍ُ‍ونَ مَعَ ‌اللَّ‍‍هِ ‌إِلَها‌‌ ً‌ ‌آ‍‍خَ‍رَۚ فَسَ‍‍وْفَ يَعْلَمُونَ
Wa Laqad Na`lamu 'Annaka Yađīqu Şadruka Bimā Yaqūlūna 015-097 En wij weten, dat gij diep gegriefd zijt door het verhaal van hetgeen zij zeggen. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ نَعْلَمُ ‌أَنَّ‍‍كَ يَ‍‍ضِ‍‍ي‍‍قُ صَ‍‍دْ‌رُكَ بِمَا‌ يَ‍‍قُ‍‍ولُونَ
Fasabbiĥ Biĥamdi Rabbika Wa Kun Mina As-Sājidīna 015-098 Maar verheerlijk den lof van uwen Heer en aanbid hem. فَسَبِّحْ بِحَمْدِ‌ ‌‍رَبِّكَ ‌وَكُ‍‌‍نْ مِنَ ‌ال‍‍سَّاجِدِينَ
Wa A`bud Rabbaka Ĥattá Ya'tiyaka Al-Yaqīnu 015-099 En dien uwen Heer, tot de dood u overvalt. وَ‌اعْبُ‍‍دْ‌ ‌‍رَبَّكَ حَتَّى‌ يَأْتِيَكَ ‌الْيَ‍‍قِ‍‍ينُ
Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Next Sūrah