010-002 Was het eene vreemde zaak voor de bewoners van Mekka, dat wij onzen wil aan een hunner hebben geopenbaard, zeggende: Waarschuw de menschen indien zij niet gelooven, en breng goede tijdingen aan hen die gelooven, en zeg, dat zij van hunnen Heer de belooning voor hun geloof zullen ontvangen? De ongeloovigen zeggen: Dit is duidelijke tooverij.
010-003 Waarlijk, uw Heer is God, die de hemelen en de aarde in zes dagen geschapen heeft, en daarop zijnen troon besteeg om de regeering over alle dingen op zich te nemen. Er is geen tusschenpersoon, dan met zijn verlof. Dit is God uw Heer: dien hem dus. Wilt gij dit niet overwegen?
'Ilayhi Marji`ukum Jamī`āan ۖ Wa`da Allāhi Ĥaqqāan ۚ 'Innahu Yabda'u Al-Khalqa Thumma Yu`īduhu Liyajziya Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Bil-Qisţi Wa ۚ Al-Ladhīna Kafarū LahumSharābun Min Ĥamīmin Wa `Adhābun 'Alīmun Bimā Kānū Yakfurūna
010-004 Tot hem zult gij allen terugkeeren, overeenkomstig Gods zekere belofte, want hij doet een schepsel ontstaan, en daarna doet hij het terugkeeren, opdat hij degenen die gelooven en doen wat goed is, met rechtvaardigheid zou kunnen beloonen. Wat de ongeloovigen betreft, zij zullen kokend water drinken en zullen eene gestrenge straf ondergaan, omdat zij ongeloovig waren.
Huwa Al-Ladhī Ja`ala Ash-Shamsa Điyā'an Wa Al-Qamara Nūrāan Wa Qaddarahu Manāzila Lita`lamū `Adada As-Sinīna Wa Al-Ĥisāba ۚ Mā Khalaqa Allāhu Dhālika 'Illā Bil-Ĥaqqi ۚ Yufaşşilu Al-'Āyāti Liqawmin Ya`lamūna
010-005 Hij is het die de zon bevolen heeft des daags te schijnen en de maan als een licht bij nacht. Hij heeft hare standpunten bepaald, opdat gij het getal jaren zoudt kennen en de berekeningen van den tijd. God heeft dit niet zonder doel, maar met waarheid geschapen. Hij legt zijne teekens hun uit, die begrijpen.
'Inna Fī Akhtilāfi Al-Layli Wa An-Nahāri Wa Mā Khalaqa Allāhu Fī As-Samāwāti Wa Al-'Arđi La'āyātin Liqawmin Yattaqūna
010-006 En waarlijk, in de wisseling van dag en nacht, en in alles wat God in den hemel en op aarde heeft geschapen, zijn teekens voor degenen die hem vreezen.
'Inna Al-Ladhīna Lā Yarjūna Liqā'anā Wa Rađū Bil-Ĥayāati Ad-Dunyā Wa Aţma'annū Bihā Wa Al-Ladhīna Hum `An 'Āyātinā Ghāfilūna
010-007 Zij die niet hopen, ons op den jongsten dag te ontmoeten, en zich met het tegenwoordige leven tevreden stellen, zich daaraan met zekerheid toevertrouwen en die onverschillig zijn voor onze teekens.
'Inna Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti YahdīhimRabbuhum Bi'īmānihim ۖ Tajrī Min Taĥtihimu Al-'Anhāru Fī Jannāti An-Na`īmi
010-009 Maar wat degenen betreft die gelooven en rechtvaardig handelen, hun Heer zal hen, om hun geloof, leiden; zij zullen rivieren bezitten die door lusttuinen stroomen.
Da`wāhum Fīhā Subĥānaka Allāhumma Wa Taĥīyatuhum Fīhā Salāmun ۚ Wa 'Ākhiru Da`wāhum 'Ani Al-Ĥamdu Lillāh Rabbi Al-`Ālamīna
010-010 Daar zal hun gebed zijn: Geloofd zijt gij o God! en daar zal hunne groete zijn: Vrede! En het einde van hun gebed zal zijn: Geloofd zij God, de Heer van alle schepselen!
Wa Law Yu`ajjilu Allāhu Lilnnāsi Ash-SharraAsti`jālahum Bil-Khayri Laquđiya 'Ilayhim 'Ajaluhum ۖ Fanadharu Al-Ladhīna Lā Yarjūna Liqā'anā Fī Ţughyānihim Ya`mahūna
010-011 Indien God het kwade bij de menschen wilde verhaasten, zooals hunne begeerte is om het goede te zien bespoedigen, waarlijk, dan zou hun einde spoedig gekomen zijn; maar wij laten hen, die ons niet na hunnen dood hopen te zien, zich blindelings aan hunne dwalingen overgeven.
010-012 Indien een mensch kwaad overkomt, bidt hij tot ons, liggende op zijne zijde, of zittende of staande, maar indien wij hem van zijne bedroeving verlossen, vervolgt hij zijne vroegere levenswijze, alsof hij ons niet had aangeroepen om hem tegen het kwaad te verdedigen, dat hem was overkomen. Zoo werd dus, wat de zondaren bedreven, hun voorbereid.
Wa Laqad 'Ahlaknā Al-Qurūna MinQablikum Lammā Žalamū ۙ Wa Jā'at/humRusuluhum Bil-Bayyināti Wa Mā Kānū Liyu'uminū ۚ Kadhālika Najzī Al-Qawma Al-Mujrimīna
010-013 Wij hebben vroeger de geslachten vernietigd die vََr u bestonden, o bewoners van Mekka! toen gij onrechtvaardig hadt gehandeld, en onze gezanten tot hen waren gekomen met duidelijke wonderen, en zij niet wilden gelooven. Zoo vergelden wij de schuldigen.
010-015 Indien onze duidelijke teekens hun worden medegedeeld, zeggen degenen, die niet hopen, ons bij de opstanding te zien: Breng een Koran die van dezen verschilt, of breng er eenige verandering in. Antwoord: Het is niet voegzaam voor mij, dat ik dien naar mijn welgevallen zou veranderen: Ik volg alleen datgene wat mij werd geopenbaard. Waarlijk, ik vrees de straf van den grooten dag, indien ik mijn Heer ongehoorzaam zou zijn.
Qul Law Shā'a Allāhu Mā Talawtuhu `Alaykum Wa Lā 'Adrākum Bihi ۖ Faqad Labithtu Fīkum `Umurāan MinQablihi~ ۚ 'Afalā Ta`qilūna
010-016 Zeg: Indien het Gode had behaagd, zou ik ze (de verzen) u niet voorlezen en nimmer zou ik u die hebben doen kennen. Ik heb reeds tot den ouderdom van veertig jaren onder u gewoond, alvorens ik die ontving. Zult gij het dan niet begrijpen?
010-017 En wie is onrechtvaardiger dan hij die eene leugen tegen God uitdenkt, of zijne teekens van valschheid beschuldigt? Waarlijk, de boozen zullen geen voorspoed genieten.
Wa Ya`budūna Min Dūni Allāhi Mā Lā Yađurruhum Wa Lā Yanfa`uhum Wa Yaqūlūna Hā'uulā' Shufa`ā'uunā `Inda Allāhi ۚ Qul 'Atunabbi'ūna Allāha Bimā Lā Ya`lamu Fī As-Samāwāti Wa Lā Fī Al-'Arđi ۚ Subĥānahu Wa Ta`ālá `Ammā Yushrikūna
010-018 Zij aanbidden naast God datgene, wat hun schaden noch bevoordeelen kan, en zij zeggen: Dit zijn onze tusschenpersonen bij God. Antwoord: Zoudt gij God iets in den hemel of op de aarde kunnen doen kennen wat hij niet kent?. Geloofd zij hij! en het zij verre van hem, wat gij met hem vereenigt!
Wa Mā Kāna An-Nāsu 'Illā 'Ummatan Wāĥidatan Fākhtalafū ۚ Wa Lawlā Kalimatun Sabaqat MinRabbika Laquđiya Baynahum Fīmā Fīhi Yakhtalifūna
010-019 De menschen beleden vroeger slechts éénen godsdienst, doch zij werden daarna verdeeld, en indien Gods woord, waardoor hunne straf werd uitgesteld, niet vooraf geopenbaard ware geworden, zou het onderwerp hunner geschillen thans beslist zijn.
Wa Yaqūlūna Lawlā 'Unzila `Alayhi 'Āyatun MinRabbihi ۖ Faqul 'Innamā Al-Ghaybu Lillāh Fāntažirū 'Innī Ma`akum Mina Al-Muntažirīna
010-020 Zij zeggen dat, zoolang hun geen teeken van hunnen Heer wordt nedergezonden, zij niet zullen gelooven. Antwoord: Waarlijk, het verborgene is alleen aan God bekend; wacht dus, en ik zal met u wachten.
010-021 En toen wij de bewoners van Mekka onze genade deden proeven, nadat zij door ongelukken waren overvallen, onthoudt het, dachten zij eene list tegen onze teekens uit. Zeg hun: God is behendiger in het uitvoeren eener list dan gij. Waarlijk, onze gezanten schrijven op wat gij bedriegelijk uitdenkt.
Huwa Al-Ladhī Yusayyirukum Fī Al-Barri Wa Al-Baĥri ۖ Ĥattá 'Idhā Kuntum Fī Al-Fulki Wa Jarayna Bihim BirīĥinŢayyibatin Wa Fariĥū Bihā Jā'at/hā Rīĥun `Āşifun Wa Jā'ahumu Al-Mawju Min Kulli Makānin Wa Žannū 'Annahum 'Uĥīţa Bihim ۙ Da`aw Al-Laha Mukhlişīna Lahu Ad-Dīna La'in 'Anjaytanā Min Hadhihi Lanakūnanna Mina Ash-Shākirīna
010-022 Hij is het, die u op de vaste aarde en op de zee geleidt: als gij u in schepen bevindt en daar mede zeilt door een gunstigen wind, verheugt gij u daarin. En als hen een ongunstige wind overvalt en de golven van alle zijden op hen aankomen, en zij zich door onvermijdelijke gevaren bedreigd zien, roepen zij God aan met een oprecht geloof, zeggende: Waarlijk, indien gij ons van dit gevaar bevrijdt, zullen wij dankbaar zijn.
010-023 Maar toen hij hen had bevrijd, onthoudt het, gedroegen zij zich boos op aarde, zonder rechtvaardigheid. O menschen! waarlijk, het geweld dat gij uwe eigene zielen aandoet, is alleen voor het vermaak van dit leven; daarna zult gij tot ons terugkeeren en wij zullen u verklaren wat gij hebt gedaan.
010-024 Waarlijk, de gelijkenis van het tegenwoordige leven is niet anders dan water, dat wij van den hemel nederzenden, en waarmede de voortbrengselen der aarde zijn vermengd, waarvan de menschen eten en het vee, tot de aarde, na het opslorpen er van, haar kleed ontvangt en met verschillende planten wordt bedekt. Hare bewoners verbeelden zich, dat zij er de macht over hebben; maar ons bevel komt des nachts of bij dag, en dadelijk is het met den oogst, alsof er den vorigen dag nog niets ware geweest. Zoo leggen wij onze teekens uit, voor hen die overwegen.
Lilladhīna 'Aĥsanū Al-Ĥusná Wa Ziyādatun ۖ Wa Lā Yarhaqu WujūhahumQatarun Wa Lā Dhillatun ۚ 'Ūlā'ika 'Aşĥābu Al-Jannati ۖ Hum Fīhā Khālidūna
010-026 Zij, die goed handelen, zullen de uitmuntendste belooning ontvangen, en een overvloedig toevoegsel. Noch zwartheid noch schaamte zal hun aangezicht bedekken. Zij zullen het paradijs bewonen en daarin voor eeuwig verblijven.
Wa Al-Ladhīna Kasabū As-Sayyi'āti Jazā'u Sayyi'atin Bimithlihā Wa TarhaquhumDhillatun ۖ Mā Lahum Mina Allāhi Min `Āşimin ۖ Ka'annamā 'Ughshiyat WujūhuhumQiţa`āan Mina Al-Layli Mužlimāan ۚ 'Ūlā'ika 'Aşĥābu An-Nāri ۖ Hum Fīhā Khālidūna
010-027 Maar zij die kwaad bedrijven, zullen de vergelding des kwaads ontvangen, daaraan gelijk, en zij zullen met schaamte bedekt worden (want zij zullen geen beschermer tegen God hebben, alsof hunne aangezichten met de diepe duisternis des nachts bedekt waren. Dezen zullen het hellevuur bewonen; eeuwig zullen zij daarin blijven.
Wa Yawma Naĥshuruhum Jamī`āanThumma Naqūlu Lilladhīna 'Ashrakū Makānakum 'Antum Wa Shurakā'uukum ۚ Fazayyalnā Baynahum ۖ Wa Qāla Shurakā'uuhum Mā Kuntum 'Īyānā Ta`budūna
010-028 Op den dag der opstanding zullen wij hen allen verzamelen; daarna zullen wij tot de afgodendienaars zeggen: Gaat naar uwe plaats, gij en uwe gezellen, en wij zullen hen van elkander scheiden en hunne gezellen zullen tot hen zeggen: Gij hebt ons niet aangebeden.
Hunālika Tablū Kullu Nafsin Mā 'Aslafat ۚ Wa Ruddū 'Ilá Allāhi Mawlāhumu Al-Ĥaqqi ۖ Wa Đalla `Anhum Mā Kānū Yaftarūna
010-030 Daar zal iedere ziel ondervinden naar hetgeen zij heeft bedreven, en zij zullen voor God gebracht worden, haren waren Heer: en de valsche godheden, die zij in ijdelheid uitdachten, zullen voor hen verdwijnen.
Qul Man Yarzuqukum Mina As-Samā'i Wa Al-'Arđi 'Amman Yamliku As-Sam`a Wa Al-'Abşāra Wa Man Yukhriju Al-Ĥayya Mina Al-Mayyiti Wa Yukhriju Al-Mayyita Mina Al-Ĥayyi Wa Man Yudabbiru Al-'Amra ۚ Fasayaqūlūna Allāhu ۚ Faqul 'Afalā Tattaqūna
010-031 Zeg: Wie voorziet u van voedsel uit den hemel en van de aarde? of wie heeft de volstrekte macht over het gehoor en het gezicht? en wie brengt het leven uit den dood voort? en wie regeert alle dingen? Zij zullen zekerlijk antwoorden: God! Zeg: Wilt gij hem dus niet vreezen?
Qul Hal MinShurakā'ikum Man Yabda'u Al-Khalqa Thumma Yu`īduhu ۚ Quli Allāhu Yabda'u Al-Khalqa Thumma Yu`īduhu ۖ Fa'anná Tu'ufakūna
010-034 Zeg: Is er een van uwe gezellen, die een schepsel voortbrengt en het daarna tot het niet doet terugkeeren? Zeg: God brengt een schepsel voort en doet het daarna tot het niet terugkeeren. Hoe hebt gij u dus van zijn geloof afgewend?
010-035 Zeg: Is er een van uwe gezellen die tot de waarheid leidt? Zeg: God geleidt tot de waarheid. Is dus niet hij meer waardig gevolgd te worden, die tot de waarheid geleidt, dan hij die niet geleidt, tenzij hij zelf geleid worde? Wat is dus de oorzaak dat gij zoo oordeelt?
Wa Mā Yattabi`u 'Aktharuhum 'Illā Žannāan ۚ 'Inna Až-Žanna Lā Yughnī Mina Al-Ĥaqqi Shay'āan ۚ 'Inna Allāha `Alīmun Bimā Yaf`alūna
010-036 En het grootste gedeelte hunner volgt slechts eene onzekere meening; maar eene meening vervangt de waarheid geenszins. Waarlijk, God weet wat zij doen.
Wa Mā Kāna Hādhā Al-Qur'ānu 'An Yuftará Min Dūni Allāhi Wa Lakin Taşdīqa Al-Ladhī Bayna Yadayhi Wa Tafşīla Al-Kitābi Lā Rayba Fīhi MinRabbi Al-`Ālamīna
010-037 De Koran zou door niemand hebben kunnen samengesteld worden, behalve door God; het is eene bevestiging van hetgeen te voren werd geopenbaard, en eene uitlegging der schrift: daaraan is geen twijfel: hij werd door den Heer van alle schepselen nedergezonden
'Am Yaqūlūna Aftarāhu ۖ Qul Fa'tū Bisūratin Mithlihi Wa Ad`ū Mani Astaţa`tum Min Dūni Allāhi 'In KuntumŞādiqīna
010-038 Zeggen zij: Mahomet is het, die hem heeft uitgedacht? Antwoord: Brengt dan een hoofdstuk voort dat daaraan gelijk is, en roept wien gij wilt ter uwer ondersteuning aan naast God, indien gij waarheid spreekt.
010-039 Maar zij hebben, datgene van valscheid beschuldigd, waarvan zij geen begrip hebben; hoewel de verklaring daarvan tot hen gekomen zij. Evenzoo deden zij, die vََr hen bestonden en hunne profeten van bedrog beschuldigden: maar onthoudt wat het einde der onrechtvaardigen was!
Wa 'In Kadhdhabūka Faqul Lī `Amalī Wa Lakum `Amalukum ۖ 'Antum Barī'ūna Mimmā 'A`malu Wa 'Anā Barī'un Mimmā Ta`malūna
010-041 Indien zij u van bedrog beschuldigen, zeg: Ik heb mijn werk en gij hebt uw werk: gij zult onschuldig zijn aan hetgeen ik doe en ik zal onschuldig zijn aan hetgeen gij doet.
Wa Yawma Yaĥshuruhum Ka'an Lam Yalbathū 'Illā Sā`atan Mina An-Nahāri Yata`ārafūna Baynahum ۚ QadKhasira Al-Ladhīna Kadhdhabū Biliqā'i Allāhi Wa Mā Kānū Muhtadīna
010-045 Op zekeren dag zal hij hen allen verzamelen, als waren zij niet langer gebleven dan één uur van een dag; zij zullen elkander kennen. Dan zullen zij vergaan, die de ontmoeting met God hebben geloochend, en niet op den rechten weg werden geleid.
010-046 Hetzij wij u een gedeelte der straf doen zien, waarmede wij hen hebben gestraft, of wij u voor dien tijd doen sterven. Tot ons zullen zij terugkeeren; daarna zal God getuige zijn van hetgeen zij doen.
Wa Likulli 'UmmatinRasūlun ۖ Fa'idhā Jā'a RasūluhumQuđiya Baynahum Bil-Qisţi Wa Hum Lā Yužlamūna
010-047 Aan ieder volk werd een profeet gezonden, en toen hun profeet kwam, werd het geschil tusschen hen met eerlijkheid beslist, en zij werden niet onrechtvaardig behandeld.
010-049 Antwoord: Ik ben noch in staat om mij zelven voordeel te verschaffen, noch om ongeluk van mij af te wenden, dan wanneer het Gode behaagt. Voor ieder volk is een bepaald tijdstip vastgesteld; indien dus hun tijd is verloopen, zullen zij zelf geen uur uitstel erlangen; maar ook hunne straf zal nimmer vervroegd worden.
'Athumma 'Idhā Mā Waqa`a 'Āmantum Bihi~ ۚ 'Āl'āna Wa Qad Kuntum Bihi Tasta`jilūna
010-051 Als zij op u nederkomt, zult gij er dan aan gelooven? Ja, dan zult gij er aan gelooven. Maar gij zult uitstel wenschen, als vroeger het verhaasten.
010-052 Dan zal tot de goddeloozen gezegd worden: Onderga de straf der eeuwigheid; zoudt gij anders willen ontvangen dan de vergelding voor hetgeen gij hebt bedreven?
Wa Yastanbi'ūnaka 'Aĥaqqun Huwa ۖ Qul 'Ī Wa Rabbī 'Innahu Laĥaqqun ۖ Wa Mā 'Antum Bimu`jizīna
010-053 Zij zullen van u begeeren te weten, of dit inderdaad waar is: Antwoord: Bij mijn Heer! het is zekerlijk waar: nimmer zult gij Gods macht verzwakken, noch die ontkomen.
Wa Law 'Anna Likulli NafsinŽalamat Mā Fī Al-'Arđi Lāftadat Bihi ۗ Wa 'Asarrū An-Nadāmata Lammā Ra'aw Al-`Adhāba ۖ Wa Quđiya Baynahum Bil-Qisţi ۚ Wa Hum Lā Yužlamūna
010-054 Waarlijk, indien iedere ziel die slecht gehandeld heeft, alles zou hebben, wat op aarde is, zou deze zich daarmede gewillig op den laatsten dag willen loskoopen. Zij zullen hun berouw verbergen, nadat zij de straf zullen hebben gezien, en het geschil tusschen hen zal met eerlijkheid worden beslist en zij zullen niet onrechtvaardig behandeld worden.
Yā 'Ayyuhā An-Nāsu Qad Jā'atkum Maw`ižatun MinRabbikum Wa Shifā'un Limā Fī Aş-Şudūri Wa Hudan Wa Raĥmatun Lilmu'uminīna
010-057 O menschen! thans is eene waarschuwinge van uwen Heer tot u gekomen en een geneesmiddel voor den twijfel, die in uwe borst bestaat, en eene leiding en genade voor de ware geloovigen
Qul Bifađli Allāhi Wa Biraĥmatihi Fabidhālika Falyafraĥū Huwa Khayrun Mimmā Yajma`ūna
010-058 Zeg: Door de genade van God en zijne barmhartigheid; dat zij er zich dus in verheugen; dit zal hun voordeeliger zijn dan de wereldsche rijkdommen, welke zij bijeenvergâren.
010-059 Zeg: verhaal mij van datgene wat God u tot voedsel heeft nedergezonden, hebt gij een deel geoorloofd en een ander deel ongeoorloofd verklaard? Zeg: Heeft God u geoorloofd, dit onderscheid te maken, of denkt gij eene leugen tegen God uit?
010-060 Maar wat zal op den dag der opstanding de meening van hen zijn, die een leugen tegen God uitdenken? Waarlijk, God heeft eene onmetelijke goedheid omtrent de menschen; maar het grootste gedeelte hunner zijn niet dankbaar.
Wa Mā Takūnu Fī Sha'nin Wa Mā Tatlū Minhu MinQur'ānin Wa Lā Ta`malūna Min `Amalin 'Illā Kunnā `AlaykumShuhūdāan 'Idh Tufīđūna Fīhi ۚ Wa Mā Ya`zubu `AnRabbika Min Mithqāli Dharratin Fī Al-'Arđi Wa Lā Fī As-Samā'i Wa Lā 'Aşghara MinDhālika Wa Lā 'Akbara 'Illā Fī Kitābin Mubīnin
010-061 Gij zult u in geenerhande omstandigheid bevinden; gij zult geen enkel woord in den Koran lezen, noch zult gij iets doen, of wij zullen uwe getuigen zijn, als gij daardoor wordt bezig gehouden. Zelfs het gewicht van een atoom is, noch in den hemel, noch op de aarde, voor uwen Heer verborgen. Er is geen enkel ding lichter of zwaarder dan dit, hetwelk niet in het duidelijke boek werd opgeschreven.
'Alā 'Inna Lillāh Man Fī As-Samāwāti Wa Man Fī Al-'Arđi ۗ Wa Mā Yattabi`u Al-Ladhīna Yad`ūna Min Dūni Allāhi Shurakā'a ۚ 'In Yattabi`ūna 'Illā Až-Žanna Wa 'In Hum 'Illā Yakhruşūna
010-066 Is niet alles wat in den hemel en op aarde woont aan God onderworpen? Waarom volgt gij dus degenen die afgoden naast God aanroepen? Zij volgen slechts eene ijdele meening en bedenken niets dan leugens.
Huwa Al-Ladhī Ja`ala Lakumu Al-Layla Litaskunū Fīhi Wa An-Nahāra Mubşirāan ۚ 'Inna Fī Dhālika La'āyātin Liqawmin Yasma`ūna
010-067 Hij is het, die den nacht voor u heeft bevolen, opdat gij daarin rust zoudt nemen, en den helderen dag voor den arbeid; waarlijk, daarin zijn teekens voor hen, die luisteren.
010-068 Zij zeggen: God heeft een zoon. Verre zij dit van hem. Hij is zich zelven toereikende. Hem behoort alles wat in den hemel en op aarde is. Hebt gij machtiging om aldus te spreken? Zegt gij van God wat gij niet weet?
010-070 Zij mogen tijdelijk in deze wereld genieten, maar daarna zullen zij tot ons terugkeeren, en dan zullen wij hun eene gestrenge straf doen ondervinden, daar zij ongeloovigen waren.
Wa Atlu `Alayhim Naba'a Nūĥin 'IdhQāla Liqawmihi Yā Qawmi 'In Kāna Kabura `Alaykum Maqāmī Wa Tadhkīrī Bi'āyā Ti Allāhi Fa`alá Allāhi Tawakkaltu Fa'ajmi`ū 'Amrakum Wa Shurakā'akumThumma Lā Yakun 'Amrukum `AlaykumGhummatanThumma Aqđū 'Ilayya Wa Lā Tunžirūni
010-071 Herlees hun de geschiedenis van Noach, toen hij tot zijn volk zeide: O mijn volk! indien mijn verblijf onder u en mijne herinnering van Gods teekenen u bedroeven, stel ik in God mijn vertrouwen. Smeedt dus uw plan tegen mij en verzamelt uwe valsche goden, maar verbergt uw voornemen niet in het duister. Komt dus tegen mij op en draalt niet.
Fa'in Tawallaytum Famā Sa'altukum Min 'Ajrin ۖ 'In 'Ajrī 'Illā `Alá Allāhi ۖ Wa 'Umirtu 'An 'Akūna Mina Al-Muslimīna
010-072 En indien gij u afwendt van mijne vermaningen, vraag ik daarvoor geene belooning van u. Ik verwacht mijne belooning van God alleen, en mij is bevolen mijn vertrouwen in hem te stellen.
Fakadhdhabūhu Fanajjaynāhu Wa Man Ma`ahu Fī Al-Fulki Wa Ja`alnāhumKhalā'ifa Wa 'Aghraqnā Al-Ladhīna Kadhdhabū Bi'āyātinā ۖ Fānžur Kayfa Kāna `Āqibatu Al-Mundharīna
010-073 Maar zij beschuldigden hem van bedrog, zoodat wij hem bevrijdden en degenen die met hem in de arke waren, en wij deden hen den zondvloed overleven, doch wij deden hén verdrinken, die onze teekens van valschheid beschuldigden. Onthoud dus hoe het uiteinde was van hen, die door Noach gewaarschuwd werden.
010-074 Wij zonden na hem gezanten tot de verschillende volkeren en deze kwamen tot hen met duidelijke teekenen, doch zij waren niet geneigd te gelooven in datgene, wat zij te voren als valsch hadden verworpen. Zoo verzegelen wij de harten der zondaren.
010-077 Mozes zeide tot hen: Spreekt gij aldus van de waarheid, nadat die tot u is gekomen? Is dit tooverij? Maar de toovenaars zullen geen voorspoed genieten.
Qālū 'Aji'tanā Litalfitanā `Ammā Wajadnā `Alayhi 'Ābā'anā Wa Takūna Lakumā Al-Kibriyā'u Fī Al-'Arđi Wa Mā Naĥnu Lakumā Bimu'uminīna
010-078 Zij zeiden: Zijt gij tot ons gekomen om ons af te leiden van den godsdienst, welken wij onze vaderen zagen beoefenen, opdat gij beiden het bevel over het land zoudt kunnen voeren? Maar wij gelooven u niet.
010-081 En toen zij hunne staven en koorden hadden nedergeworpen, zeide Mozes tot hen: De tooverij die gij hebt gedaan, zal God zekerlijk ijdel maken; want God doet de daden der boozen niet gelukken.
Famā 'Āmana Limūsá 'Illā Dhurrīyatun MinQawmihi `Alá Khawfin Min Fir`awna Wa Mala'ihim 'An Yaftinahum ۚ Wa 'Inna Fir`awna La`ālin Fī Al-'Arđi Wa 'Innahu Lamina Al-Musrifīna
010-083 En niemand geloofde in Mozes, behalve een geslacht van zijn volk, uit vrees voor Pharao en zijne vorsten, opdat die hen niet zouden onderdrukken. En Pharao was machtig op de aarde, en was zekerlijk een der zondaren.
Wa 'Awĥaynā 'Ilá Mūsá Wa 'Akhīhi 'An Tabawwa'ā Liqawmikumā Bimişra Buyūtāan Wa Aj`alū BuyūtakumQiblatan Wa 'Aqīmū Aş-Şalāata ۗ Wa Bashshiri Al-Mu'uminīna
010-087 En wij spraken door ingeving tot Mozes en zijn broeder, zeggende: Maakt woningen voor uw volk in Egypte gereed; vormt uw huizen tot eene plaats van aanbidding, weest volhardend in het gebed en brengt den waren geloovigen goede tijdingen.
Wa Qāla Mūsá Rabbanā 'Innaka 'Ātayta Fir`awna Wa Mala'ahu Zīnatan Wa 'Amwālāan Fī Al-Ĥayāati Ad-Dunyā Rabbanā Liyuđillū `An Sabīlika ۖ Rabbanā Aţmis `Alá 'Amwālihim Wa Ashdud `Alá Qulūbihim Falā Yu'uminū Ĥattá Yaraw Al-`Adhāba Al-'Alīma
010-088 En Mozes zeide: O Heer! waarlijk, gij hebt Pharao en zijn volk schitterende versierselen en rijkdommen in dit leven geschonken, o Heer! opdat zij van uwen weg mochten worden afgeleid. O Heer! vernietig hunne rijkdommen en verhard hunne harten, opdat zij niet gelooven, voordat zij uwe gestrenge straf hebben gezien.
Wa Jāwaznā Bibanī 'Isrā'īla Al-Baĥra Fa'atba`ahum Fir`awnu Wa Junūduhu Baghyāan Wa`adwan ۖ Ĥattá 'Idhā 'Adrakahu Al-Gharaqu Qāla 'Āmantu 'Annahu Lā 'Ilāha 'Illā Al-Ladhī 'Āmanat Bihi Banū 'Isrā'īla Wa 'Anā Mina Al-Muslimīna
010-090 En wij deden de kinderen Israëls door de zee trekken, en Pharao en zijn leger vervolgden hen op eene hevige en vijandige wijze, tot hij op het punt was te verdrinken, en toen zeide: Ik geloof dat er geen God is buiten hem, in wien de kinderen Israëls gelooven en ik ben een der onderworpenen.
Fālyawma Nunajjīka Bibadanika Litakūna Liman Khalfaka 'Āyatan ۚ Wa 'Inna Kathīrāan Mina An-Nāsi `An 'Āyātinā Laghāfilūna
010-092 Heden zullen wij uw lichaam van den bodem der zee doen oprijzen, opdat gij een teeken moogt zijn voor hen die na u zullen wezen; en waarlijk, een groot aantal menschen zijn onachtzaam omtrent onze teekens.
Wa Laqad Bawwa'nā Banī 'Isrā'īla Mubawwa'a Şidqin Wa Razaqnāhum Mina Aţ-Ţayyibāti Famā Akhtalafū Ĥattá Jā'ahumu Al-`Ilmu ۚ 'Inna Rabbaka Yaqđī Baynahum Yawma Al-Qiyāmati Fīmā Kānū Fīhi Yakhtalifūna
010-093 En wij bereidden voor de kinderen Israëls eene uitmuntende woning in het land Kanaنn, en wij brachten goede dingen voor hun onderhoud voort en zij twistten niet nopens den godsdienst, dan nadat de kennis tot hen was gekomen. Waarlijk, hun Heer zal op den dag der opstanding nopens datgene tusschen hen richten, waaromtrent zij verschillen.
010-094 Indien gij in twijfel verkeert nopens eenig gedeelte van datgene, wat wij u hebben nedergezonden, vraag dan hun, die het boek der wet vََr u hebben gelezen. Thans is de waarheid van uwen Heer tot u gekomen; wees dus niet een van hen die twijfelen.
010-098 En indien dit niet zoo ware, zou menige stad, van de vele die verwoest werden, geloofd hebben, en het geloof harer inwoners zou hun ten voordeele hebben gestrekt; maar niemand van hen geloofde, vََr de uitvoering van hun doemvonnis, uitgenomen het volk van Jonas. Toen zij geloofden bevrijdden wij hen van de straf der schande in deze wereld en lieten hun, voor zekeren tijd, hun leven en hunne bezittingen genieten.
Wa Law Shā'a Rabbuka La'āmana Man Fī Al-'Arđi Kulluhum Jamī`āan ۚ 'Afa'anta Tukrihu An-Nāsa Ĥattá Yakūnū Mu'uminīna
010-099 Maar indien het uw Heer had behaagd, zouden allen die op aarde zijn, algemeen geloofd hebben. Wilt gij dus de menschen met kracht noodzaken, ware geloovigen te zijn?
010-102 Verwachten zij dus een ander dan een verschrikkelijk oordeel, dat over degenen geveld werd, die u voorafgingen? Zeg: Wacht en ik zal met u wachten.
010-103 Dan zullen wij onze gezanten bevrijden en hen die gelooven. Dit is eene rechtvaardigheid welke wij verschuldigd zijn, dat wij de ware geloovigen bevrijden.
Qul Yā 'Ayyuhā An-Nāsu 'In Kuntum Fī Shakkin Min Dīnī Falā 'A`budu Al-Ladhīna Ta`budūna Min Dūni Allāhi Wa Lakin 'A`budu Allāha Al-Ladhī Yatawaffākum ۖ Wa 'Umirtu 'An 'Akūna Mina Al-Mu'uminīna
010-104 Zeg: O bewoners van Mekka! indien gij in twijfel verkeert nopens mijnen godsdienst, waarlijk, ik verklaar u, dat ik de afgoden niet aanbid, die gij naast God aanbidt; maar ik aanbid God, die u zal doen sterven; en het is mij bevolen, een der ware geloovigen te zijn.
Wa Lā Tad`u Min Dūni Allāhi Mā Lā Yanfa`uka Wa Lā Yađurruka ۖ Fa'in Fa`alta Fa'innaka 'Idhāan Mina Až-Žālimīna
010-106 Roep nimmer naast God aan, datgene wat u bevoordeelen noch deren kan, want indien gij het doet, zult gij zekerlijk tot de onrechtvaardigen behooren.
Wa 'In Yamsaska Allāhu Biđurrin Falā Kāshifa Lahu~ 'Illā Huwa ۖ Wa 'In Yuridka Bikhayrin Falā Rādda Lifađlihi ۚ Yuşību Bihi Man Yashā'u Min `Ibādihi ۚ Wa Huwa Al-Ghafūru Ar-Raĥīmu
010-107 Indien God u door een ongeval bedroeft, is er niemand die het van u kan afnemen behalve hij; en indien hij u iets goeds toekent, is er niemand die zijne goedheid kan beletten. Hij kent het toe aan degenen zijner dienaren die hem behagen; en hij is genadig en barmhartig.
Qul Yā 'Ayyuhā An-Nāsu Qad Jā'akumu Al-Ĥaqqu MinRabbikum ۖ Famani Ahtadá Fa'innamā Yahtadī Linafsihi ۖ Wa ManĐalla Fa'innamā Yađillu `Alayhā ۖ Wa Mā 'Anā `Alaykum Biwakīlin
010-108 Zeg: O menschen! thans is de waarheid van uwen Heer tot u gekomen. Hij dus, die geleid zal worden, zal ten voordeele zijner eigene ziel worden geleid: maar hij die dwaalt zal slechts ten nadeele zijner ziel dwalen. Ik ben uw bewaker niet.