Fasīĥū Fī Al-'Arđi 'Arba`ata 'Ash/hurin Wa A`lamū 'AnnakumGhayru Mu`jizī Al-Lahi ۙ Wa 'Anna Allāha Mukhzī Al-Kāfirīna
009-002 Ga en reis gedurende vier maanden met zekerheid op aarde, en weet dat gij God niet zult verzwakken, en dat God de ongeloovigen zal schandvlekken.
Wa 'Adhānun Mina Allāhi Wa Rasūlihi~ 'Ilá An-Nāsi Yawma Al-Ĥajji Al-'Akbari 'Anna Allāha Barī'un Mina Al-Mushrikīna ۙ Wa Rasūluhu ۚ Fa'in Tubtum Fahuwa Khayrun Lakum ۖ Wa 'In Tawallaytum Fā`lamū 'AnnakumGhayru Mu`jizī Al-Lahi ۗ Wa Bashshiri Al-Ladhīna Kafarū Bi`adhābin 'Alīmin
009-003 En eene verklaring van God en zijn gezant voor het volk, op den dag van den grooteren pelgrimstocht, dat God vrij is, en ook zijn gezant, omtrent de afgodendienaars. Daarom zal het beter voor u zijn, indien gij berouw betoont; maar indien gij u afwendt, weet dan, dat gij God niet zult verzwakken. Kondig den ongeloovigen eene pijnlijke straf aan.
009-004 Uitgenomen zulke afgodendienaars waarmede gij een verbond hebt aangegaan, en die dit later op geenerlei wijze schenden, noch een ander tegen u bijstaan. Handhaaf dus het verbond dat gij met hen hebt aangegaan, tot hun tijd zal zijn verloopen; want God bemint hen die hem vreezen.
Fa'idhā Ansalakha Al-'Ash/huru Al-Ĥurumu Fāqtulū Al-Mushrikīna Ĥaythu Wajadtumūhum Wa Khudhūhum Wa Aĥşurūhum Wāq`udū Lahum Kulla Marşadin ۚ Fa'in Tābū Wa 'Aqāmū Aş-Şalāata Wa 'Ātaw Az-Zakāata Fakhallū Sabīlahum ۚ 'Inna Allāha GhafūrunRaĥīmun
009-005 En wanneer de maanden, waarin het u niet geoorloofd is hen aan te vallen, zullen zijn verloopen, dood dan de afgodendienaars waar gij hen moogt vinden; maak hen gevangen, beleger hen en wacht hen op iedere geschikte plaats op. Maar indien zij berouw mochten betoonen, en de bepaalde tijden voor het gebed in acht nemen en de voorgeschrevene aalmoezen geven, stel hen dan in vrijheid; uw God is genadig en barmhartig.
Wa 'In 'Aĥadun Mina Al-Mushrikīna Astajāraka Fa'ajirhu Ĥattá Yasma`a Kalāma Allāhi Thumma 'Abligh/hu Ma'manahu ۚ Dhālika Bi'annahumQawmun Lā Ya`lamūna
009-006 En indien een der afgodendienaars u ondersteuning vraagt, verleen hen die, opdat hij Gods woord hoore, en voer hem daarna naar eene veilige plaats. Dit zult gij doen; want zij kennen de uitnemendheid van uwen godsdienst nog niet.
009-007 Hoe zouden de afgodendienaars tot een verbond met God en zijn gezant worden toegelaten, uitgenomen zij met welke gij een verbond in den heiligen tempel sluit. Zoo lang zij getrouw omtrent u handelen, handel ook gij getrouw omtrent hen; want God bemint hen, die hem vreezen.
Kayfa Wa 'In Yažharū `Alaykum Lā Yarqubū Fīkum 'Illāan Wa Lā Dhimmatan ۚ Yurđūnakum Bi'afwāhihim Wa Ta'bá Qulūbuhum Wa 'Aktharuhum Fāsiqūna
009-008 Hoe kunnen zij een verbond met u hebben? Indien zij de overhand boven u hebben, zullen zij noch ontzag voor uwe bloedverwantschap, noch voor uw geloof hebben. Zij zullen u met hunne monden toestemmen, doch hunne harten zullen afkeerig van u wezen; want het grootste gedeelte hunner zijn snoodaards.
Fa'in Tābū Wa 'Aqāmū Aş-Şalāata Wa 'Ātaw Az-Zakāata Fa'ikhwānukum Fī Ad-Dīni ۗ Wa Nufaşşilu Al-'Āyāti Liqawmin Ya`lamūna
009-011 Maar indien zij berouw betoonen, en de bepaalde tijden voor het gebed in acht nemen, en aalmoezen geven, zullen zij uwe broederen in den godsdienst zijn. Wij verklaren onze teekens duidelijk voor hen, die geneigd zijn te begrijpen.
Wa 'In Nakathū 'Aymānahum Min Ba`di `Ahdihim Wa Ţa`anū Fī Dīnikum Faqātilū 'A'immata Al-Kufri ۙ 'Innahum Lā 'Aymāna Lahum La`allahum Yantahūna
009-012 Maar indien zij hunne eeden na het aangaan van hun verbond schenden, en uwen godsdienst aantasten, tast dan de aanvoerders der ongeloovigen aan (want bij hen bestaat geene trouw), opdat zij hunne verraderijen staken.
009-013 Wilt gij niet strijden tegen hen, die hunne eeden geschonden en samengezworen hebben, om Gods gezant te verjagen? Zij waren de zondaren. Zoudt gij hen vreezen? Het is rechtvaardiger, dat gij God vreest, indien gij ware geloovigen zijt.
Qātilūhum Yu`adhdhibhumu Allāhu Bi'aydīkum Wa Yukhzihim Wa Yanşurkum `Alayhim Wa Yashfi ŞudūraQawmin Mu'uminīna
009-014 Valt hen dus aan; God zal hen door uwe handen straffen; hij zal hen met schaamte bedekken, en zal u de overwinning op hen schenken; en hij zal de borst genezen van hen die gelooven.
'Am Ĥasibtum 'An Tutrakū Wa Lammā Ya`lami Allāhu Al-Ladhīna Jāhadū Minkum Wa Lam Yattakhidhū Min Dūni Allāhi Wa Lā Rasūlihi Wa Lā Al-Mu'uminīna Walījatan Wa ۚ Allāhu Khabīrun Bimā Ta`malūna
009-016 Verbeelddet gij u, dat gij verlaten zoudt worden, alsof God hen nog niet kende, die voor zijnen godsdienst streden, en naast God en zijn apostel niemand, maar de geloovigen tot hunne vrienden kozen? God is wel bekend met hetgeen gij doet.
009-017 En waarom zouden de ongeloovigen Gods tempelen bezoeken? daar zij zelven getuigen van hun ongeloof tegen hunne eigene zielen zijn. De werken dier menschen zijn ijdel, en zij zullen eeuwig in de hel verblijven.
'Innamā Ya`muru Masājida Allāhi Man 'Āmana Billāhi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri Wa 'Aqāma Aş-Şalāata Wa 'Ātá Az-Zakāata Wa Lam Yakhsha 'Illā Al-Laha ۖ Fa`asá 'Ūlā'ika 'An Yakūnū Mina Al-Muhtadīna
009-018 Maar hij alleen zal Gods tempelen bezoeken, die in God en den laatsten dag gelooft en volhardend in het bidden is: die de voorgeschreven aalmoezen geeft en God vreest. Deze zal misschien tot hen behooren, die op den rechten weg worden geleid.
'Aja`altum Siqāyata Al-Ĥājji Wa `Imārata Al-Masjidi Al-Ĥarāmi Kaman 'Āmana Billāhi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri Wa Jāhada Fī Sabīli Allāhi ۚ Lā Yastawūna `Inda Allāhi Wa ۗ Allāhu Lā Yahdī Al-Qawma Až-Žālimīna
009-019 Rekent gij het reiken van drank aan de bedevaartgangers en het bezoeken van den heiligen tempel, als daden van dezelfde verdienste als diegene, welke door hem worden verricht, die in God en den laatsten dag gelooft en voor Gods eeredienst strijdt? Zij zullen voor God niet gelijk zijn; want God leidt de onrechtvaardigen niet.
Al-Ladhīna 'Āmanū Wa Hājarū Wa Jāhadū Fī Sabīli Allāhi Bi'amwālihim Wa 'Anfusihim 'A`žamu Darajatan `Inda Allāhi ۚ Wa 'Ūlā'ika Humu Al-Fā'izūna
009-020 Zij die geloofd hebben en hun land verlieten, en hunne bezittingen en hun persoon aan de verdediging van Gods waren eeredienst wijdden, zullen door God op de hoogste trap van eer worden gesteld, en deze zijn het, die gelukkig zullen wezen.
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Lā Tattakhidhū 'Ābā'akum Wa 'Ikhwānakum 'Awliyā'a 'Ini Astaĥabbū Al-Kufra `Alá Al-'Īmāni ۚ Wa Man Yatawallahum Minkum Fa'ūlā'ika Humu Až-Žālimūna
009-023 O ware geloovigen! kiest uwe vaderen of uwe broeders niet tot uwe vrienden, indien zij ongeloof boven geloof beminnen; en wie uwer hen tot zijne vrienden mocht kiezen, zal onder de goddeloozen worden geteld.
Qul 'In Kāna 'Ābā'uukum Wa 'Abnā'uukum Wa 'Ikhwānukum Wa 'Azwājukum Wa `Ashīratukum Wa 'Amwālun Aqtaraftumūhā Wa Tijāratun Takhshawna Kasādahā Wa Masākinu Tarđawnahā 'Aĥabba 'Ilaykum Mina Allāhi Wa Rasūlihi Wa Jihādin Fī Sabīlihi Fatarabbaşū Ĥattá Ya'tiya Allāhu Bi'amrihi Wa ۗ Allāhu Lā Yahdī Al-Qawma Al-Fāsiqīna
009-024 Zeg: Indien uwe vaderen en uwe zonen, en uwe broeders en uwe vrouwen, en uwe bloedverwanten en het vermogen dat gij hebt verworven en uw handel, welks verval gij vreest, en de woningen waarin gij u beweegt, u dierbaarder zijn dan God en zijn apostel, en de vooruitgang van zijnen godsdienst, wacht dan tot God zijn bevel zendt; want God leidt de goddeloozen niet.
009-025 God heeft u in verschillende gevechten bijgestaan, en hoofdzakelijk in den slag van Honein, waar gij u in uw groot aantal hebt verheugd; maar het was u niet voordeelig, en de aarde was u te eng, niettegenstaande zij ruim was; daarop zijt gij heengetrokken en hebt u afgewend.
Thumma 'Anzala Allāhu Sakīnatahu `Alá Rasūlihi Wa `Alá Al-Mu'uminīna Wa 'Anzala Junūdāan Lam Tarawhā Wa `Adhdhaba Al-Ladhīna Kafarū ۚ Wa Dhalika Jazā'u Al-Kāfirīna
009-026 Later zond God zijn bescherming op zijn apostel en op de geloovigen neder, en hij zond engelenscharen neder, die gij niet zaagt, en strafte hen, die niet geloofden; en dit was de vergelding der ongeloovigen.
009-028 O ware geloovigen! waarlijk de afgodendienaars zijn onrein; laat hen dus na verloop van dit jaar den heiligen tempel niet naderen. Indien gij de armoede vreest door het afsnijden van handelsgemeenschap met hen, zal God u van zijn overvloed verrijken, indien het hem behaagt: want God is alwetend en wijs.
Qātilū Al-Ladhīna Lā Yu'uminūna Billāhi Wa Lā Bil-Yawmi Al-'Ākhiri Wa Lā Yuĥarrimūna Mā Ĥarrama Allāhu Wa Rasūluhu Wa Lā Yadīnūna Dīna Al-Ĥaqqi Mina Al-Ladhīna 'Ūtū Al-Kitāba Ĥattá Yu`ţū Al-Jizyata `An Yadin Wa HumŞāghirūna
009-029 Strijdt tegen degenen, die noch aan God: noch aan den jongsten dag gelooven, en niet verbieden wat God in zijn apostel hebben verboden, en den waren godsdienst niet belijden van hen, aan wie de schriften werden geopenbaard, tot zij door het recht van onderwerping schatting hebben betaald, en zij vernederd zijn.
009-030 De Joden zeggen: Ozaïr is de zoon van God, en de Christenen zeggen Christus is de zoon van God. Dat is wat zij met hunne monden zeggen. Zij bootsen de taal na van hen, die in vroegere tijden ongeloovigen waren. Dat God hun den oorlog aandoe. Hoe dwaas zijn zij!
Attakhadhū 'Aĥbārahum Wa Ruhbānahum 'Arbābāan Min Dūni Allāhi Wa Al-Masīĥa Abna Maryama Wa Mā 'Umirū 'Illā Liya`budū 'Ilahāan Wāĥidāan ۖ Lā 'Ilāha 'Illā Huwa ۚ Subĥānahu `Ammā Yushrikūna
009-031 Zij kiezen hunne priesters en hunne monniken tot hunne heeren naast God, benevens Christus, de zoon van Maria, hoewel het hun is geboden, slechts één God te aanbidden; en er is geen God buiten hem. Het zij verre van hem wat zij met hem vereenigen.
Yurīdūna 'An Yuţfi'ū Nūra Allāhi Bi'afwāhihim Wa Ya'bá Allāhu 'Illā 'An Yutimma Nūrahu Wa Law Kariha Al-Kāfirūna
009-032 Zij trachten het licht van God door hunne monden uit te blusschen; maar God wil slechts zijn licht volmaken, hoewel de ongeloovigen daarvan een afkeer hebben.
Huwa Al-Ladhī 'Arsala Rasūlahu Bil-Hudá Wa Dīni Al-Ĥaqqi Liyužhirahu `Alá Ad-Dīni Kullihi Wa Law Kariha Al-Mushrikūna
009-033 Hij is het, die zijn apostel met de leiding en den waren godsdienst heeft gezonden, opdat hij zijnen voorrang boven iederen anderen godsdienst zou aantoonen, hoewel de afgodendienaars er afkeerig van mogen zijn.
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū 'Inna Kathīrāan Mina Al-'Aĥbāri Wa Ar-Ruhbāni Laya'kulūna 'Amwāla An-Nāsi Bil-Bāţili Wa Yaşuddūna `An Sabīli Allāhi Wa ۗ Al-Ladhīna Yaknizūna Adh-Dhahaba Wa Al-Fiđđata Wa Lā Yunfiqūnahā Fī Sabīli Allāhi Fabashshirhum Bi`adhābin 'Alīmin
009-034 O ware geloovigen! waarlijk, velen der priesters en monniken verteren het vermogen der menschen in ijdelheid en versperren den weg van God. Maar hun, die goud en zilver verzamelen en het niet voor den vooruitgang van Gods waren dienst gebruiken, verkondig eene gestrenge straf.
009-035 Op den dag des oordeels zullen hunne schatten sterk verhit worden in het vuur der hel, en hunne voorhoofden en hunne zijden en hunne ruggen zullen daarmede gebrandmerkt worden, en hunne pijnigers zullen hun zeggen: Dit zijn de schatten, welke gij voor uwe ziel hebt vergaderd. Proef dus wat gij hebt verzameld.
009-036 Het volkomen getal van Gods maanden is twaalf, die door Gods boek werden ingesteld, op den dag, dat hij de hemelen en de aarde schiep: vier daarvan zijn geheiligd. Dit is de ware godsdienst. Handel hierin dus niet onrechtvaardig met u zelven. Maar val de afgodendienaars in alle maanden aan, daar zij u evens in alle maanden aanvallen, en weet, dat God met degenen is die hem vreezen.
009-037 Waarlijk, het overbrengen van een geheiligde maand op eene andere maand is eene overmaat van ongeloof. De ongeloovigen zijn daardoor in eene dwaling gebracht; zij staan toe, dat een maand in het ééne jaar worde geschonden, en verklaren die in een ander jaar voor heilig, opdat zij het getal maanden zouden volmaken, die volgens Gods bevel heilig moeten gehouden worden; en zij veroorloven, wat God verboden heeft. Het slechte hunner daden is hun door den Satan bereid; want God leidt de ongeloovigen niet.
009-038 O ware geloovigen! wat scheelde u, dat, toen men u zeide: vertrekt, om voor Gods eeredienst te strijden, gij u als bewaard ter aarde hebt gebogen? Verkiest gij het tegenwoordige leven boven het volgende? Maar de genietingen van dit leven zijn slechts onbeduidend in vergelijking met die van het volgende.
'Illā Tanfirū Yu`adhdhibkum `Adhābāan 'Alīmāan Wa Yastabdil Qawmāan Ghayrakum Wa Lā Tađurrūhu Shay'āan Wa ۗ Allāhu `Alá Kulli Shay'inQadīrun
009-039 Indien gij niet vertrekt als gij ten oorlog wordt opgeroepen, zal God u met eene gestrenge straf tuchtigen, en hij zal een ander volk op uwe plaats stellen, hetgeen hem volstrekt niet zal deren; want God is almachtig.
009-040 Indien gij den profeet niet bijstaat, waarlijk, dan zal God hem bijstaan, zoo als hij dat vroeger deed, toen de ongeloovigen hem uit Mekka verdreven, den tweede van de twee, toen zij beiden in het hol waren. Toen zeide hij tot zijne gezellen: Weest niet bedroefd; want God is met ons. En God zond zijne zekerheid op hem neder en versterkte hem met legers en engelen, die gij niet zaagt. En hij vernederde het woord van hen, die niet geloofden en Gods woord werd verheven; want God is machtig en wijs.
Anfirū Khifāfāan Wa Thiqālāan Wa Jāhidū Bi'amwālikum Wa 'Anfusikum Fī Sabīli Allāhi ۚ DhālikumKhayrun Lakum 'In Kuntum Ta`lamūna
009-041 Trekt ten strijd, lichten en zwaren, en wijdt uwe bezittingen en uwe personen aan den vooruitgang van Gods geloof. Dit zal beter voor u zijn, dat gij het weet.
Law Kāna `ArađāanQarībāan Wa SafarāanQāşidāan Lāttaba`ūka Wa Lakin Ba`udat `Alayhimu Ash-Shuqqatu ۚ Wa Sayaĥlifūna Billāhi Law Astaţa`nā Lakharajnā Ma`akum Yuhlikūna 'Anfusahum Wa Allāhu Ya`lamu 'Innahum Lakādhibūna
009-042 Indien het een nabij gelegen voordeel of eene gemakkelijke reis ware geweest, zouden zij u zeker zijn gevolgd; maar de weg scheen hun lang, en thans zweren zij bij God, zeggende: Indien wij daartoe in staat waren geweest, zouden wij u zeker hebben gevolgd. Zij vernietigen hunne eigene zielen; want God weet dat zij leugenaars zijn.
`Afā Al-Lahu `Anka Lima 'Adhinta Lahum Ĥattá Yatabayyana Laka Al-Ladhīna Şadaqū Wa Ta`lama Al-Kādhibīna
009-043 God vergeve het u! waarom gaaft gij hun verlof te huis te blijven, voor dat het u was bewezen, dat zij waarheid spraken, en voor dat gij de leugenaars kendet?
Lā Yasta'dhinuka Al-Ladhīna Yu'uminūna Billāhi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri 'An Yujāhidū Bi'amwālihim Wa 'Anfusihim Wa ۗ Allāhu `Alīmun Bil-Muttaqīna
009-044 Zij, die in God en den jongsten dag gelooven, zullen u geen verlof vragen om er van ontslagen te worden, hun vermogen en hunne personen aan den vooruitgang van Gods waar geloof te wijden; en God kent hen, die hem vreezen.
'Innamā Yasta'dhinuka Al-Ladhīna Lā Yu'uminūna Billāhi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri Wa Artābat Qulūbuhum Fahum Fī Raybihim Yataraddadūna
009-045 Waarlijk, zij alleen zullen u verlof vragen, die niet in God en den jongsten dag gelooven en wier harten nopens het geloof twijfelen; terwijl zij in hunnen twijfel heen en weder worden geslingerd.
Wa Law 'Arādū Al-Khurūja La'a`addū Lahu `Uddatan Wa Lakin Kariha Allāhu Anbi`āthahum Fathabbaţahum Wa Qīla Aq`udū Ma`a Al-Qā`idīna
009-046 Indien zij geneigd zouden zijn geweest, met u te vertrekken, zouden zij zekerlijk voor dat doel een voorraad van wapens en benoodigdheden hebben gereed gemaakt; maar God was er afkeerig van, hen te laten vertrekken; hij heeft hen traag gemaakt en hij zeide tot hen: zit stil met hen die stil zitten.
Law Kharajū Fīkum Mā Zādūkum 'Illā Khabālāan Wa La'awđa`ū Khilālakum Yabghūnakumu Al-Fitnata Wa Fīkum Sammā`ūna Lahum Wa ۗ Allāhu `Alīmun Biž-Žālimīna
009-047 Indien zij met u waren vertrokken, zouden zij slechts een last voor u geweest zijn, en heen en weder geloopen, en tot opstand aangezet hebben; en er zouden sommigen onder u zijn geweest, die hun gehoor zouden gegeven hebben; maar God kent de boozen.
Laqadi Abtaghaw Al-Fitnata MinQablu Wa Qallabū Laka Al-'Umūra Ĥattá Jā'a Al-Ĥaqqu Wa Žahara 'Amru Allāhi Wa Hum Kārihūna
009-048 Reeds vroeger trachtten zij opstand te veroorzaken, en zij verwarden uwe zaken, tot de waarheid verscheen en Gods bevel duidelijk werd gemaakt, hoewel zij er afkeerig van waren.
Wa Minhum Man Yaqūlu A'dhan Lī Wa Lā Taftinnī ۚ 'Alā Fī Al-Fitnati Saqaţū ۗ Wa 'Inna Jahannama Lamuĥīţatun Bil-Kāfirīna
009-049 Sommigen van hen zeggen tot u: Geef mij verlof achter te blijven, en stel mij aan geene verzoeking bloot. Zijn zij er niet reeds toe vervallen? Maar de hel zal de ongeloovigen verwoesten.
'In Tuşibka Ĥasanatun Tasu'uhum ۖ Wa 'In Tuşibka Muşībatun Yaqūlū Qad 'Akhadhnā 'Amranā MinQablu Wa Yatawallaw Wa Hum Fariĥūna
009-050 Indien gij met geluk wordt bedeeld, bedroeft het hun, maar indien u een ongeluk overkomt, zeggen zij: Wij hebben onze maatregelen vooraf genomen, en zij wenden zich af, en verheugen zich, dat gij ongelukkig zijt.
Qul Hal Tarabbaşūna Binā 'Illā 'Iĥdá Al-Ĥusnayayni ۖ Wa Naĥnu Natarabbaşu Bikum 'An Yuşībakumu Allāhu Bi`adhābin Min `Indihi~ 'Aw Bi'aydīnā ۖ Fatarabbaşū 'Innā Ma`akum Mutarabbişūna
009-052 Zeg: Verwacht gij dat ons iets anders zal overkomen, dan een der twee uitmuntendste dingen, overwinning of martelaarschap? Maar wij verwachten omtrent u, dat God u eene straf oplegt, hetzij van hem zelven of door onze handen. Wacht dus, om te zien wat het einde zal zijn; want wij zullen op u wachten.
Wa Mā Mana`ahum 'An Tuqbala Minhum Nafaqātuhum 'Illā 'Annahum Kafarū Billāhi Wa Birasūlihi Wa Lā Ya'tūna Aş-Şalāata 'Illā Wa Hum Kusālá Wa Lā Yunfiqūna 'Illā Wa Hum Kārihūna
009-054 En niets verhindert hunne gaven aan te nemen, dan dat zij niet in God en zijn apostel gelooven, en dat zij het gebed niet anders dan onachtzaam verrichten, en hun geld voor Gods geloof slechts onwillig besteden.
Falā Tu`jibka 'Amwāluhum Wa Lā 'Awlāduhum ۚ 'Innamā Yurīdu Allāhu Liyu`adhdhibahum Bihā Fī Al-Ĥayāati Ad-Dunyā Wa Tazhaqa 'Anfusuhum Wa Hum Kāfirūna
009-055 Laten hunne rijkdommen of hunne kinderen u dus niet verwonderen. Waarlijk, God wil hen slechts door die zaken op deze wereld straffen, en dat hunne zielen hen verlaten, tijdens zij ongeloovigen zijn.
Wa Minhum Man Yalmizuka Fī Aş-Şadaqāti Fa'in 'U`ţū Minhā Rađū Wa 'In Lam Yu`ţaw Minhā 'Idhā Hum Yaskhaţūna
009-058 Er zijn ook onder hen, die slechte berichten omtrent u verspreiden, nopens uwe uitdeeling van aalmoezen; maar indien zij een deel daarvan ontvangen, zijn zij wel tevreden, doch indien zij geen deel daarvan ontvangen, onthoudt het, zijn zij toornig.
Wa Law 'AnnahumRađū Mā 'Ātāhumu Allāhu Wa Rasūluhu Wa Qālū Ĥasbunā Al-Lahu Sayu'utīnā Al-Lahu Min Fađlihi Wa Rasūluhu~ 'Innā 'Ilá Allāhi Rāghibūna
009-059 Maar indien zij tevreden waren geweest met datgene, wat God en zijn apostel hun hebben gegeven, en zoo zij gezegd hadden: God is onze steun; God zal ons van zijn overvloed geven, evenals zijn Profeet, en wij begeeren slechts God: waarlijk het zou beter voor hen geweest zijn.
'Innamā Aş-Şadaqātu Lilfuqarā'i Wa Al-Masākīni Wa Al-`Āmilīna `Alayhā Wa Al-Mu'uallafati Qulūbuhum Wa Fī Ar-Riqābi Wa Al-Ghārimīna Wa Fī Sabīli Allāhi Wa Aibni As-Sabīli ۖ Farīđatan Mina Allāhi Wa ۗ Allāhu `Alīmun Ĥakīmun
009-060 Aalmoezen moeten alleen uitgereikt worden aan de armen, de hulpbehoevenden en aan hen, welke gebruikt worden om die te verzamelen en te verdeelen, en aan hen wier harten voor den Islam gewonnen zijn; voor het vrijkoopen van slaven, en aan hen die schuld hebben en niet betalen kunnen; voor de bevordering van Gods geloof en aan den reiziger. Dit is een bevel van God, en God is alwetend en wijs.
Wa Minhumu Al-Ladhīna Yu'udhūna An-Nabīya Wa Yaqūlūna Huwa 'Udhunun ۚ Qul 'Udhunu Khayrin Lakum Yu'uminu Billāhi Wa Yu'uminu Lilmu'uminīna Wa Raĥmatun Lilladhīna 'Āmanū Minkum Wa ۚ Al-Ladhīna Yu'udhūna Rasūla Allāhi Lahum `Adhābun 'Alīmun
009-061 Er zijn sommigen onder hen, die den profeet belasteren en zeggen: Hij is een oor. Antwoord: Hij is een goed oor voor u; hij gelooft in God en hij vertrouwt den geloovige. En hij is eene genade voor degenen van u, die gelooven. Maar zij die Gods apostel beleedigen, zullen eene smartelijke straf ondergaan.
Yaĥlifūna Billāhi Lakum Liyurđūkum Wa Allāhu Wa Rasūluhu~ 'Aĥaqqu 'An Yurđūhu 'In Kānū Mu'uminīna
009-062 Zij zweren u bij God, dat zij u zouden willen behagen; maar het zou beter zijn dat zij Gode en zijn apostel behaagden, indien zij ware geloovigen zouden zijn.
'Alam Ya`lamū 'Annahu Man Yuĥādidi Allāha Wa Rasūlahu Fa'anna Lahu Nāra Jahannama Khālidāan Fīhā ۚ Dhālika Al-Khizyu Al-`Ažīmu
009-063 Weten zij niet, dat hij, die God en zijn apostel weêrstand biedt, zonder twijfel met het vuur der hel gestraft worden, en daarin voor eeuwig verblijven zal? Dit is eene groote schande.
009-064 De huichelaars vreezen, dat eene Soera nopens hen mocht worden geopenbaard, om hun te verklaren, wat zich in hunne harten bevindt. Zeg tot hen: Gij spot, maar God zal zekerlijk aan het licht brengen, wat gij vreest te zien openbaren.
Wa La'in Sa'altahum Layaqūlunna 'Innamā Kunnā Nakhūđu Wa Nal`abu ۚ Qul 'Abiālllahi Wa 'Āyātihi Wa Rasūlihi Kuntum Tastahzi'ūna
009-065 En indien gij hun de reden van deze bespotting vraagt, zeggen zij: Waarlijk, wij spraken slechts met elkander en schertsten onder ons. Zeg: spot gij met God en zijne teekens en met zijn apostel?
009-066 Tracht niet u te verontschuldigen; gij zijt ongeloovigen geworden, na geloofd te hebben. Indien wij een deel uwer vergeven, zullen wij een ander deel straffen, daar zij boozen waren.
Al-Munāfiqūna Wa Al-Munāfiqātu Ba`đuhum Min Ba`đin ۚ Ya'murūna Bil-Munkari Wa Yanhawna `Ani Al-Ma`rūfi Wa Yaqbiđūna 'Aydiyahum ۚ Nasū Allaha Fanasiyahum ۗ 'Inna Al-Munāfiqīna Humu Al-Fāsiqūna
009-067 Huichelende mannen en vrouwen zetten elkander wederkeerig aan; zij gebieden wat slecht is, en verbieden wat goed is, en sluiten hunne handen om geene aalmoezen te geven. Zij hebben God vergeten; daarom heeft God ook hen vergeten: waarlijk de huichelaars zijn goddeloozen.
Wa`ada Allāhu Al-Munāfiqīna Wa Al-Munāfiqāti Wa Al-Kuffāra Nāra Jahannama Khālidīna Fīhā ۚ Hiya Ĥasbuhum ۚ Wa La`anahumu Allāhu ۖ Wa Lahum `Adhābun Muqīmun
009-068 God bedreigt de huichelaars, zoowel mannen als vrouwen, en de ongeloovigen met het vuur der hel; eeuwig zullen zij daarin blijven; dit zal hun verdiende loon zijn. God heeft hen vervloekt, en zij zullen eene voortdurende pijniging ondergaan.
Kālladhīna MinQablikum Kānū 'Ashadda MinkumQūwatan Wa 'Akthara 'Amwālāan Wa 'Awlādāan Fāstamta`ū Bikhalāqihim Fāstamta`tum Bikhalāqikum Kamā Astamta`a Al-Ladhīna MinQablikum Bikhalāqihim Wa Khuđtum Kālladhī Khāđū ۚ 'Ūlā'ika Ĥabiţat 'A`māluhum Fī Ad-Dunyā Wa Al-'Ākhirati ۖ Wa 'Ūlā'ika Humu Al-Khāsirūna
009-069 Gij handelt evenals zij, die vََr u bestonden. Zij waren sterker dan gij en hadden meer overvloed van rijkdommen en van kinderen; en zij genoten van hun vermogen in deze wereld, evenals gij, die uw vermogen hier geniet, gelijk zij, die u vooraf gingen, hun vermogen genoten. En gij mengt u in ijdele gesprekken, evenals zij zich daarin mengden. De daden van dezen zijn ijdel, zoowel in deze als in de volgende wereld, en zij zijn het die verloren gaan.
'Alam Ya'tihim Naba'u Al-Ladhīna MinQablihimQawmi Nūĥin Wa `Ādin Wa Thamūda Wa Qawmi 'Ibrāhīma Wa 'Aşĥābi Madyana Wa Al-Mu'utafikāti ۚ 'Atat/humRusuluhum Bil-Bayyināti ۖ Famā Kāna Allāhu Liyažlimahum Wa Lakin Kānū 'Anfusahum Yažlimūna
009-070 Waart gij niet bekend met de geschiedenis van hen, die vََr hen bestonden? Van het volk van Noach, van Ad en van Themoed, en van het volk van Abraham, en van de bewoners van Madian, en van de steden die verwoest werden? Hunne apostelen kwamen tot hen met duidelijke aanwijzingen, en God was niet geneigd hen onrechtvaardig te behandelen; maar zij handelden onrechtvaardig met hunne eigene zielen.
Wa Al-Mu'uminūna Wa Al-Mu'uminātu Ba`đuhum 'Awliyā'u Ba`đin ۚ Ya'murūna Bil-Ma`rūfi Wa Yanhawna `Ani Al-Munkari Wa Yuqīmūna Aş-Şalāata Wa Yu'utūna Az-Zakāata Wa Yuţī`ūna Allāha Wa Rasūlahu~ ۚ 'Ūlā'ika Sayarĥamuhumu Allāhu ۗ 'Inna Allāha `Azīzun Ĥakīmun
009-071 En de geloovige mannen en de geloovige vrouwen zijn elkanders vrienden. Zij bevelen wat rechtvaardig is en verbieden wat slecht is, en zij zijn volhardend in het gebed, en reiken de vastgestelde aalmoezen uit, en zij gehoorzamen Gode en zijne gezanten. Voor hen zal God genadig zijn; want hij is machtig en wijs.
Wa`ada Allāhu Al-Mu'uminīna Wa Al-Mu'umināti Jannātin Tajrī Min Taĥtihā Al-'AnhāruKhālidīna Fīhā Wa Masākina Ţayyibatan Fī Jannāti `Adnin ۚ Wa Riđwānun Mina Allāhi 'Akbaru ۚ Dhālika Huwa Al-Fawzu Al-`Ažīmu
009-072 God beloofde den waren geloovigen, zoowel mannen als vrouwen, tuinen door rivieren besproeid, waarin zij eeuwig zullen verblijven; hij beloofde hun heerlijke woningen in de tuinen van eeuwig verblijf; maar Gods goede gezindheid zal hunne uitnemendste belooning zijn. Dat zal een groot heil wezen.
Yā 'Ayyuhā An-Nabīyu Jāhidi Al-Kuffāra Wa Al-Munāfiqīna Wa Aghluž `Alayhim ۚ Wa Ma'wāhum Jahannamu ۖ Wa Bi'sa Al-Maşīru
009-073 O Profeet! onderneem den oorlog tegen de ongeloovigen en de huichelaars, en wees gestreng omtrent hen; want hunne woning zal de hel zijn. Welk een ongelukkig verblijf!
Yaĥlifūna Billāhi Mā Qālū Wa LaqadQālū Kalimata Al-Kufri Wa Kafarū Ba`da 'Islāmihim Wa Hammū Bimā Lam Yanālū ۚ Wa Mā Naqamū 'Illā 'An 'Aghnāhumu Allāhu Wa Rasūluhu Min Fađlihi ۚ Fa'in Yatūbū Yaku Khayrāan Lahum ۖ Wa 'In Yatawallaw Yu`adhdhibhumu Allāhu `Adhābāan 'Alīmāan Fī Ad-Dunyā Wa Al-'Ākhirati ۚ Wa Mā Lahum Fī Al-'Arđi Min Wa Līyin Wa Lā Naşīrin
009-074 Zij zweren bij God, dat zij niet zeiden waarvan zij worden beschuldigd, en toch hebben zij het woord van ongeloovigheid geuit en werden ongeloovigen, nadat zij den Islam hadden omhelsd. En zij vormden een plan, maar konden het niet volvoeren; en zij vormden het niet, dan omdat God en zijn gezant hen door hunne goedheid hebben verrijkt. Indien zij zich bekeeren, zal het beter voor hen zijn; maar indien zij terugtrekken, zal God hen met eene strenge pijniging straffen, zoo wel in deze als in de volgende wereld, en zij zullen noch eenen schuts op aarde noch eenen beschermer hebben.
Wa Minhum Man `Āhada Allāha La'in 'Ātānā Min Fađlihi Lanaşşaddaqanna Wa Lanakūnanna Mina Aş-Şāliĥīna
009-075 Er zijn sommigen van hen die een verbond met God hebben aangegaan, zeggende: Waarlijk, indien hij ons van zijnen overvloed geeft, zullen wij aalmoezen schenken en rechtvaardigen worden.
Fa'a`qabahum Nifāqāan Fī Qulūbihim 'Ilá Yawmi Yalqawnahu Bimā 'Akhlafū Allaha Mā Wa`adūhu Wa Bimā Kānū Yakdhibūna
009-077 Daarom liet God huichelarij in hunne harten opvolgen, tot den dag dat zij voor hem zullen verschijnen, om rekenschap te geven van hunne schending der beloften, die zij Gode hebben gedaan, en omdat zij bedriegelijk hebben gehandeld.
Al-Ladhīna Yalmizūna Al-Muţţawwi`īna Mina Al-Mu'uminīna Fī Aş-Şadaqāti Wa Al-Ladhīna Lā Yajidūna 'Illā Juhdahum Fayaskharūna Minhum ۙ Sakhira Allāhu Minhum Wa Lahum `Adhābun 'Alīmun
009-079 Zij die de geloovigen belasteren wegens de onverplichte aalmoezen, of omdat dezen daaraan niet dan met veel moeite kunnen voldoen, en hen daarom bespotten, God zal hen bespotten en zij zullen eene gestrenge straf ondergaan.
009-080 Of gij al dan niet vergiffenis voor hen vraagt, het zal gelijk zijn. Indien gij zeventig maal vergiffenis voor hen vraagt, zal God hun op geenerlei wijze vergeven. Dit is omdat zij niet in God en zijn gezant gelooven; en God leidt de goddeloozen niet.
Fariĥa Al-Mukhallafūna Bimaq`adihimKhilāfa Rasūli Allāhi Wa Karihū 'An Yujāhidū Bi'amwālihim Wa 'Anfusihim Fī Sabīli Allāhi Wa Qālū Lā Tanfirū Fī Al-Ĥarri ۗ Qul Nāru Jahannama 'Ashaddu Ĥarrāan ۚ Law Kānū Yafqahūna
009-081 Zij die bij de expeditie van Taboec te huis bleven, waren verblijd achter den profeet te blijven, en ongeneigd hunne bezittingen en hunne personen te wagen voor den vooruitgang van Gods waren godsdienst, en zij zeiden onderling: Trek niet in de hitte op. Zeg: het hellevuur zal heeter zijn; indien zij dit maar begrepen!
Fa'inRaja`aka Allāhu 'Ilá Ţā'ifatin Minhum Fāsta'dhanūka Lilkhurūji Faqul Lan Takhrujū Ma`iya 'Abadāan Wa Lan Tuqātilū Ma`iya `Adūwāan ۖ 'InnakumRađītum Bil-Qu`ūdi 'Awwala Marratin Fāq`udū Ma`a Al-Khālifīna
009-083 Indien God u terugbrengt tot sommigen van hen, en zij u verlof vragen, met u ten oorlog te mogen trekken; zeg dan: Gij zult niet met mij vertrekken; nimmer zult gij een vijand met mij bekampen: het behaagde u de eerste maal te huis te blijven; zit dus thans te huis met hen die achterblijven.
Wa Lā Tuşalli `Alá 'Aĥadin Minhum Māta 'Abadāan Wa Lā Taqum `Alá Qabrihi~ ۖ 'Innahum Kafarū Billāhi Wa Rasūlihi Wa Mātū Wa Hum Fāsiqūna
009-084 Nimmer zult gij voor een van hen die gestorven is, bidden; sta nimmer bij zijn graf stil, omdat zij niet in God en zijn gezant geloofden, en in hunne boosheid stierven.
Wa Lā Tu`jibka 'Amwāluhum Wa 'Awlāduhum ۚ 'Innamā Yurīdu Allāhu 'An Yu`adhdhibahum Bihā Fī Ad-Dunyā Wa Tazhaqa 'Anfusuhum Wa Hum Kāfirūna
009-085 Laten hunne rijkdommen en hunne kinderen uwe verwondering niet opwekken; Gods bedoeling is alleen hen daardoor in deze wereld te straffen en hen door hunne zielen te doen verlaten, terwijl zij ongeloovigen zijn.
Wa 'Idhā 'Unzilat Sūratun 'An 'Āminū Billāhi Wa Jāhidū Ma`a Rasūlihi Asta'dhanaka 'Ūlū Aţ-Ţawli Minhum Wa Qālū Dharnā Nakun Ma`a Al-Qā`idīna
009-086 Indien eene Soera wordt nedergezonden, waarin gezegd wordt: Geloof in God en trek ten oorlog met zijn gezant, vragen de rijksten onder hen u verlof om achter te blijven, en zeggen: Sta ons toe tot hen te behooren, die te huis blijven.
Lakini Ar-Rasūlu Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Ma`ahu Jāhadū Bi'amwālihim Wa 'Anfusihim ۚ Wa 'Ūlā'ika Lahumu Al-Khayrātu ۖ Wa 'Ūlā'ika Humu Al-Mufliĥūna
009-088 Maar de gezant en zij die met hem hebben geloofd, wagen hunne bezittingen en hun leven om God te dienen; zij zullen de geneugten van het volgende leven smaken en gelukkig zijn.
Wa Jā'a Al-Mu`adhdhirūna Mina Al-'A`rābi Liyu'udhana Lahum Wa Qa`ada Al-Ladhīna Kadhabū Allaha Wa Rasūlahu ۚ Sayuşību Al-Ladhīna Kafarū Minhum `Adhābun 'Alīmun
009-090 En zekere Arabieren van de woestijn kwamen om zich te verontschuldigen, en baden, dat zij achter mochten blijven. Zij die God en zijn gezant van logen hadden beschuldigd, bleven te huis. Maar eene pijnlijke straf zal hun worden opgelegd die niet gelooven.
Laysa `Alá Ađ-Đu`afā'i Wa Lā `Alá Al-Marđá Wa Lā `Alá Al-Ladhīna Lā Yajidūna Mā Yunfiqūna Ĥarajun 'Idhā Naşaĥū Lillāh Wa Rasūlihi ۚ Mā `Alá Al-Muĥsinīna Min Sabīlin Wa ۚ Allāhu GhafūrunRaĥīmun
009-091 Zij die zwak, of door ziekte aangetast zijn, of zij die geene middelen hebben om tot den oorlog bij te dragen, zullen geene zonde doen indien zij te huis blijven, zoo zij zich geloovig omtrent God en zijn gezant gedragen. Hun die rechtvaardig zijn, zal geen kwaad geschieden; want God is genadig en barmhartig.
Wa Lā `Alá Al-Ladhīna 'Idhā Mā 'Atawka LitaĥmilahumQulta Lā 'Ajidu Mā 'Aĥmilukum `Alayhi Tawallaw Wa 'A`yunuhum Tafīđu Mina Ad-Dam`i Ĥazanāan 'Allā Yajidū Mā Yunfiqūna
009-092 Noch hun die u zijn komen verzoeken, hun benoodigdheden (rijdieren) voor de reis te verschaffen, en die, toen gij hebt geantwoord: Ik heb geene benoodigdheden om u te geven, terugkeerden met de tranen in de oogen, uit verdriet dat zij geene middelen konden vinden om tot den tocht bij te dragen.
009-093 Maar er bestaat reden van gisping voor hen, die u verlof vragen, te huis te mogen blijven, als zij rijk zijn. Het behaagt hun met degenen te zijn, die achterblijven, en God heeft hunne harten dichtgezegeld; daarom begrijpen zij niet.
Ya`tadhirūna 'Ilaykum 'Idhā Raja`tum 'Ilayhim ۚ Qul Lā Ta`tadhirū Lan Nu'umina LakumQad Nabba'anā Al-Lahu Min 'Akhbārikum ۚ Wa Sayará Allāhu `Amalakum Wa Rasūluhu Thumma Turaddūna 'Ilá `Ālimi Al-Ghaybi Wa Ash-Shahādati Fayunabbi'ukum Bimā Kuntum Ta`malūna
009-094 Zij zullen zich bij u verontschuldigen, als gij tot hen zijt teruggekeerd; zeg: Verontschuldigt u niet; wij zullen u op geenerlei wijze gelooven. God heeft ons met uw gedrag bekend gemaakt, en God zal op uwe daden acht geven en ook zijn gezant, en hierna zult gij voor hem gebracht worden, die weet wat verborgen en wat duidelijk is, en hij zal u verklaren wat gij hebt bedreven.
009-095 Zij zullen, als gij tot hen zijt teruggekeerd, u bij God bezweren, dat gij hen alleen zult laten. Laat hen dus alleen; want zij zijn afschuwelijk, en de hel zal hunne woning zijn, als eene vergelding voor hetgeen zij hebben bedreven.
009-096 Zij zullen u bezweren, dat gij welwillend omtrent hen moogt zijn; maar indien gij welwillend omtrent hen zijt, waarlijk, dan zal God niet welwillend zijn omtrent degenen die slecht handelen.
Al-'A`rābu 'Ashaddu Kufrāan Wa Nifāqāan Wa 'Ajdaru 'Allā Ya`lamū Ĥudūda Mā 'Anzala Allāhu `Alá Rasūlihi Wa ۗ Allāhu `Alīmun Ĥakīmun
009-097 De Arabieren van de woestijn zijn nog hardnekkiger in hun ongeloof en hunne huichelarij; en het is gemakkelijker voor hen, onbekend te zijn met de bevelen van hetgeen God Zijnen gezant heeft nedergezonden en God is alwetend en wijs.
Wa Mina Al-'A`rābi Man Yattakhidhu Mā Yunfiqu Maghramāan Wa Yatarabbaşu Bikumu Ad-Dawā'ira ۚ `Alayhim Dā'iratu As-Saw'i Wa ۗ Allāhu Samī`un `Alīmun
009-098 Onder de Arabieren van de woestijn zijn er die, wat zij voor God hebben besteed, als eene schatting rekenen te zijn, en wachten dat u eene wisseling der fortuin mocht overkomen. Eene wisseling ten kwade zal over hen komen; want God hoort en weet alles.
Wa Mina Al-'A`rābi Man Yu'uminu Billāhi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri Wa Yattakhidhu Mā Yunfiqu Qurubātin `Inda Allāhi Wa Şalawāti Ar-Rasūli ۚ 'Alā 'Innahā Qurbatun Lahum ۚ Sayudkhiluhumu Allāhu Fī Raĥmatihi~ ۗ 'Inna Allāha GhafūrunRaĥīmun
009-099 En onder de Arabieren van de woestijn zijn er, die in God en den jongsten dag gelooven en die, hetgeen voor God wordt besteed, als een middel achten, om nader tot God gebracht te worden en de geboden van den gezant te verwerven. Is het middel tot die nadering niet in hunne handen? God zal hen in zijne genade opnemen; want God is barmhartig en genadig.
Wa As-Sābiqūna Al-'Awwalūna Mina Al-Muhājirīna Wa Al-'Anşāri Wa Al-Ladhīna Attaba`ūhum Bi'iĥsāninRađiya Allāhu `Anhum Wa Rađū `Anhu Wa 'A`adda Lahum Jannātin Tajrī Taĥtahā Al-'AnhāruKhālidīna Fīhā 'Abadāan ۚ Dhālika Al-Fawzu Al-`Ažīmu
009-100 Wat de leiders en de hoofden der Mohajerin en de Ansars betreft, en degenen die hen in het uitoefenen van weldaden, hebben gevolgd, God is voldaan over hen, en zij zijn voldaan over hem, en hij heeft tuinen voor hen bereid met rivieren doorsneden. Eeuwig zullen zij daarin verblijven. Dit zal eene groote zaligheid zijn.
Wa Mimman Ĥawlakum Mina Al-'A`rābi Munāfiqūna ۖ Wa Min 'Ahli Al-Madīnati ۖ Maradū `Alá An-Nifāqi Lā Ta`lamuhum ۖ Naĥnu Na`lamuhum ۚ Sanu`adhdhibuhum Marratayni Thumma Yuraddūna 'Ilá `Adhābin `Ažīmin
009-101 Onder de Arabieren van de woestijn, die rondom u wonen, zijn huichelachtige personen, en onder de bewoners van Medina zijn sommigen die hardnekkig in huichelarij zijn. Gij kent hen niet, o profeet! maar wij kennen hen; wij zullen hen zekerlijk tweemaal straffen; daarna zullen zij tot eene pijnlijke kastijding verwezen worden.
Wa 'Ākharūna A`tarafū BidhunūbihimKhalaţū `AmalāanŞāliĥāan Wa 'Ākhara Sayyi'āan `Asá Allāhu 'An Yatūba `Alayhim ۚ 'Inna Allāha GhafūrunRaĥīmun
009-102 Anderen nebben hunne misdaden bekend; zij hebben eene goede daad met eene andere vermengd, die slecht is; misschien zal God zich tot hen wenden; want God is barmhartig en genadig.
Khudh Min 'AmwālihimŞadaqatan Tuţahhiruhum Wa Tuzakkīhim Bihā Wa Şalli `Alayhim ۖ 'Inna Şalātaka Sakanun Lahum Wa ۗ Allāhu Samī`un `Alīmun
009-103 Neem aalmoezen van hunne bezittingen aan, opdat gij hen moogt zuiveren en van hunne zonden reinigen; bid voor hen; want uwe gebeden zullen hen gerust stellen, en God hoort en weet alles.
Wa Quli A`malū Fasayará Allāhu `Amalakum Wa Rasūluhu Wa Al-Mu'uminūna ۖ Wa Saturaddūna 'Ilá `Ālimi Al-Ghaybi Wa Ash-Shahādati Fayunabbi'ukum Bimā Kuntum Ta`malūna
009-105 Zeg tot hen: Handelt zooals gij wilt, maar God ziet uw werk, evenals zijn gezant en de ware geloovigen, en gij zult gebracht worden voor hem, die alles kent wat geheim gehouden en wat openbaar gedaan wordt, en hij zal u verklaren wat gij hebt bedreven.
Wa 'Ākharūna Murjawna Li'amri Allāhi 'Immā Yu`adhdhibuhum Wa 'Immā Yatūbu `Alayhim Wa ۗ Allāhu `Alīmun Ĥakīmun
009-106 Er zijn anderen, die met verlangen Gods besluit afwachten, hetzij hij hen zal straffen, of dat hij zich tot hen zal wenden; maar God is alwetend en wijs.
Wa Al-Ladhīna Attakhadhū MasjidāanĐirārāan Wa Kufrāan Wa Tafrīqāan Bayna Al-Mu'uminīna Wa 'Irşādāan Liman Ĥāraba Allāha Wa Rasūlahu MinQablu ۚ Wa Layaĥlifunna 'In 'Aradnā 'Illā Al-Ĥusná Wa ۖ Allāhu Yash/hadu 'Innahum Lakādhibūna
009-107 Er zijn sommigen die een tempel hebben gebouwd om de geloovigen te schaden en ongeloof voort te planten; om verdeeling tusschen de ware geloovigen te zaaien en als eene hinderlaag voor hen, die in vroegeren tijd tegen God en zijn gezant hebben gestreden; en zij zweren, zeggende: Waarlijk, wij hebben geen ander doel dan goed te handelen; maar God is getuige, dat zij zekerlijk liegen.
009-108 Zet daar nimmer den voet om te bidden. Er is een tempel, sedert den eersten dag van zijn bouw op godsvrucht gegrondvest. Het is beter dat gij daar den voet zet om te bidden; daarin zijn menschen, die er naar haken, gezuiverd te worden; want God bemint den reine.
'Afaman 'Assasa Bunyānahu `Alá Taqwá Mina Allāhi Wa Riđwānin Khayrun 'Am Man 'Assasa Bunyānahu `Alá Shafā Jurufin Hārin Fānhāra Bihi Fī Nāri Jahannama Wa ۗ Allāhu Lā Yahdī Al-Qawma Až-Žālimīna
009-109 Is dus hij beter, die zijn gebouw op Gods vrees heeft gesticht en om hem te behagen, of hij, die zijn gebouw heeft gesticht op den rand van eene zandbank, die door de wateren wordt weggespoeld, zoodat die met hem in het hellevuur stort? God leidt de goddeloozen niet.
009-110 Hun gebouw, dat zij gesticht hebben, zal niet ophouden eene aanleiding tot twijfel in hunne harten te zijn, tot hun hart in stukken is gesneden; en God is alwetend en wijs.
'Inna Allāha Ashtará Mina Al-Mu'uminīna 'Anfusahum Wa 'Amwālahum Bi'anna Lahumu Al-Jannata ۚ Yuqātilūna Fī Sabīli Allāhi Fayaqtulūna Wa Yuqtalūna ۖ Wa`dāan `Alayhi Ĥaqqāan Fī At-Tawrāati Wa Al-'Injīli Wa Al-Qur'āni ۚ Wa Man 'Awfá Bi`ahdihi Mina Allāhi ۚ Fāstabshirū Bibay`ikumu Al-Ladhī Bāya`tum Bihi ۚ Wa Dhalika Huwa Al-Fawzu Al-`Ažīmu
009-111 Waarlijk, God heeft van de ware geloovigen hunne zielen en hunne bezittingen aangekocht, waartegen hij hun de geneugten van het paradijs zal schenken, op voorwaarde, dat zij voor Gods zaak zullen strijden tenzij zij dooden of gedood worden; de belofte daarvan wordt verzekerd door de wet, het evangelie en den Koran. En wie komt zijne verbintenis getrouwer na dan God? Verheug u dus in de verbintenis, welke gij hebt aangegaan. Dit zal eene groote gelukzaligheid zijn.
At-Tā'ibūna Al-`Ābidūna Al-Ĥāmidūna As-Sā'iĥūna Ar-Rāki`ūna As-Sājidūna Al-'Āmirūna Bil-Ma`rūfi Wa An-Nāhūna `Ani Al-Munkari Wa Al-Ĥāfižūna Liĥudūdi Allāhi ۗ Wa Bashshiri Al-Mu'uminīna
009-112 De berouwvollen en zij die God dienen en hem loven, en vasten en nederbuigen en aanbidden, en datgene bevelen wat rechtvaardig is, en verbieden wat slecht is, en de bevelen van God nakomen, zullen eveneens met het paradijs worden beloond: breng dus goede tijdingen tot de geloovigen.
Mā Kāna Lilnnabīyi Wa Al-Ladhīna 'Āmanū 'An Yastaghfirū Lilmushrikīna Wa Law Kānū 'Ūlī Qurbá Min Ba`di Mā Tabayyana Lahum 'Annahum 'Aşĥābu Al-Jaĥīmi
009-113 Het is den profeet niet geoorloofd, noch hun die ware geloovigen zijn, voor afgodendienaars te bidden, zelfs indien zij tot hunne bloedverwanten behooren, nadat het hun bekend is geworden, dat zij bewoners der hel zullen zijn.
009-114 Ook Abraham vroeg geene vergiffenis voor zijn vader, anders dan ter voldoening eener belofte, welke hij hem had gedaan; maar toen het hem bekend werd, dat deze een vijand van God was, onttrok hij zich daaraan, en waarlijk, Abraham was meêdoogend en menschelijk.
009-115 God is niet geneigd een volk in dwaling te leiden, nadat hij het ten goede heeft geleid, dan nadat hij heeft verklaard wat het heeft te vermijden; want God is alwetend.
'Inna Allāha Lahu Mulku As-Samāwāti Wa Al-'Arđi ۖ Yuĥyī Wa Yumītu ۚ Wa Mā Lakum Min Dūni Allāhi Min Wa Līyin Wa Lā Naşīrin
009-116 Waarlijk aan God behoort de heerschappij van hemel en aarde; hij schenkt leven en hij doet sterven, en gij hebt geen schuts of helper naast God.
Laqad Tāba Allāhu `Alá An-Nabīyi Wa Al-Muhājirīna Wa Al-'Anşāri Al-Ladhīna Attaba`ūhu Fī Sā`ati Al-`Usrati Min Ba`di Mā Kāda Yazīghu Qulūbu Farīqin MinhumThumma Tāba `Alayhim ۚ 'Innahu BihimRa'ūfunRaĥīmun
009-117 God heeft den profeet vergeven en den Mohajerin en Ansars, die hem in de ure des gevaars volgden, toen de harten van een groot deel hunner zoo nabij het afdwalen waren; daarna wendde hij zich tot hen; want hij was meêdoogend en genadig omtrent hen.
Wa `Alá Ath-Thalāthati Al-Ladhīna Khullifū Ĥattá 'Idhā Đāqat `Alayhimu Al-'Arđu Bimā Raĥubat Wa Đāqat `Alayhim 'Anfusuhum Wa Žannū 'An Lā Malja'a Mina Allāhi 'Illā 'Ilayhi Thumma Tāba `Alayhim Liyatūbū ۚ 'Inna Allāha Huwa At-Tawwābu Ar-Raĥīmu
009-118 Ook is hij verzoend met de drie die achter bleven, zoodat de aarde, hoe ruim zij ook is, te beperkt voor hen werd, en hunne lichamen te klein werden voor hunne zielen, en zij kwamen tot de overtuiging, dat er tegen God geen schuilplaats was, tenzij men zijne toevlucht tot hem nam. Hij wendde zich daarop tot hen, opdat zij berouw mochten gevoelen; want God is vergevingsgezind en genadig.
Mā Kāna Li'hli Al-Madīnati Wa Man Ĥawlahum Mina Al-'A`rābi 'An Yatakhallafū `AnRasūli Allāhi Wa Lā Yarghabū Bi'anfusihim `An Nafsihi ۚ Dhālika Bi'annahum Lā YuşībuhumŽama'un Wa Lā Naşabun Wa Lā Makhmaşatun Fī Sabīli Allāhi Wa Lā Yaţa'ūna Mawţi'āan Yaghīžu Al-Kuffāra Wa Lā Yanālūna Min `Adūwin Naylāan 'Illā Kutiba Lahum Bihi `AmalunŞāliĥun ۚ 'Inna Allāha Lā Yuđī`u 'Ajra Al-Muĥsinīna
009-120 Er bestond geene reden waarom de bewoners van Medina en de Arabieren van de woestijn, die rondom hen wonen, achter Gods gezant zouden blijven staan, of zich boven hem zouden verheffen. Dit is onredelijk, daar zij niet door dorst of vermoeienis of honger werden geteisterd, bij de verdediging van Gods waren godsdienst; naardien zij geen stap deden die de ongeloovigen kon vertoornen; naardien zij van de zijde van den vijand niets ondervonden, wat hun niet voor eene goede daad werd aangerekend; want God duldt niet dat de belooning der rechtvaardigen verloren ga.
Wa Lā Yunfiqūna NafaqatanŞaghīratan Wa Lā Kabīratan Wa Lā Yaqţa`ūna Wa Adīāan 'Illā Kutiba Lahum Liyajziyahumu Allāhu 'Aĥsana Mā Kānū Ya`malūna
009-121 En zij dragen geene som bij, hetzij klein of groot; zij trekken geen stroom door, of het wordt voor hen opgeteekend; opdat God hen met eene belooning beschenke, die datgene zal overtreffen, wat zij gedaan hebben.
Wa Mā Kāna Al-Mu'uminūna Liyanfirū Kāffatan ۚ Falawlā Nafara Min Kulli Firqatin MinhumŢā'ifatun Liyatafaqqahū Fī Ad-Dīni Wa Liyundhirū Qawmahum 'Idhā Raja`ū 'Ilayhim La`allahum Yaĥdharūna
009-122 De geloovigen zijn niet verplicht allen te gelijk ten strijde te trekken. Indien een deel van iederen stam niet vertrekt, geschiedt dit om zich met ijver in hunnen godsdienst te onderrichten, en om hun volk te vermanen, indien zij terugkeeren, opdat het volk op zijne goede zij.
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Qātilū Al-Ladhīna Yalūnakum Mina Al-Kuffāri Wa Līajidū FīkumGhilžatan ۚ Wa A`lamū 'Anna Allāha Ma`a Al-Muttaqīna
009-123 O ware geloovigen! voert oorlog tegen de ongeloovigen die u nabij zijn en laten zij u gestreng vinden, en weet dat God met degenen is die hem vreezen.
Wa 'Idhā Mā 'Unzilat Sūratun Faminhum Man Yaqūlu 'Ayyukum Zādat/hu Hadhihi~ 'Īmānāan ۚ Fa'ammā Al-Ladhīna 'Āmanū Fazādat/hum 'Īmānāan Wa Hum Yastabshirūna
009-124 Als eene Soera wordt nedergezonden, zijn er sommigen van hen die zeggen: kan dit uw geloof vermeerderen? Zij zal het geloof vermeerderen van hen die gelooven, en zij zullen zich verblijden.
Wa 'Idhā Mā 'Unzilat Sūratun Nažara Ba`đuhum 'Ilá Ba`đin Hal Yarākum Min 'AĥadinThumma Anşarafū ۚ Şarafa Allāhu Qulūbahum Bi'annahumQawmun Lā Yafqahūna
009-127 En als eene Soera wordt nedergezonden, zien zij elkander aan, zeggende: ziet ons iemand? daarna wenden zij zich af, God zal hunne harten afwenden van de waarheid, omdat zij niet begrijpen.
009-128 Thans is een gezant van uw eigen volk tot u gekomen, een uitmuntend persoon; het is droevig voor hem dat gij zonden begaat; hij is vol zorg voor u, en medelijdend en genadig omtrent de geloovigen.