Roman Script    Reciting key words            Previous Sūrah    Quraan Index    Home  

43) Sūrat Az-Zukhruf

Printed format

43) سُورَة الزُّخرُف

Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Ĥā-Mīm 043-001 Ha. Mim. حَا-مِيم
Wa Al-Kitābi Al-Mubīni 043-002 Bij het duidelijke boek, وَ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ ‌الْمُبِينِ
'Innā Ja`alnāhu Qur'ānāan `Arabīyāan La`allakum Ta`qilūna 043-003 Waarlijk, wij hebben dit als een Arabischen Koran bevolen, opdat gij dien zoudt begrijpen. إِنَّ‍‍ا‌ جَعَلْن‍‍َ‍اهُ قُ‍‍رْ‌آناً‌ عَ‍رَبِيّا‌ ً‌ لَعَلَّكُمْ تَعْ‍‍قِ‍‍لُونَ
Wa 'Innahu Fī 'Ummi Al-Kitābi Ladaynā La`alīyun Ĥakīmun 043-004 En het is zekerlijk in het oorspronkelijke boek geschreven, dat door ons bewaard, heerlijk en vol van wijsheid is. وَ‌إِنَّ‍‍هُ فِ‍‍ي ‌أُمِّ ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ لَدَيْنَا‌ لَعَلِيٌّ حَكِيمٌ
'Afanađribu `Ankumu Adh-Dhikra Şafĥāan 'An Kuntum Qawmāan Musrifīna 043-005 Zullen wij dus de vermaning van u afwenden en u daarvan berooven, omdat gij een volk van overtreders zijt? أَفَنَ‍‍ضْ‍‍رِبُ عَ‍‌‍ن‍‍كُمُ ‌ال‍‍ذِّكْ‍رَصَ‍‍فْحاً‌ ‌أَ‌نْ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ قَ‍‍وْما‌ ً‌ مُسْ‍‍رِفِينَ
Wa Kam 'Arsalnā Min Nabīyin Al-'Awwalīna 043-006 Hoeveel profeten hebben wij tot de vroegere volkeren gezonden? وَكَمْ ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ مِ‍‌‍نْ نَبِيّ‌‍ٍ‌ فِي ‌الأَ‌وَّلِينَ
Wa Mā Ya'tīhim Min Nabīyin 'Illā Kānū Bihi Yastahzi'ūn 043-007 En er kwam geen profeet tot hen, of zij lachten verachtelijk, وَمَا‌ يَأْتِيهِمْ مِ‍‌‍نْ نَبِيّ‌‍ٍ‌ ‌إِلاَّ‌ كَانُو‌ا‌ بِ‍‍هِ يَسْتَهْزِئ‍‍ُ‍‍ون
Fa'ahlaknā 'Ashadda Minhum Baţshāan Wa Mađá Mathalu Al-'Awwalīna 043-008 Daarom vernietigden wij volkeren die machtiger dan deze in sterkte waren, en het voorbeeld der vroegere volkeren is voor hen geplaatst. فَأَهْلَكْنَ‍‍ا‌ ‌أَشَدَّ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ بَ‍‍طْ‍‍شا‌ ً‌ ‌وَمَ‍‍ضَ‍‍ى‌ مَثَلُ ‌الأَ‌وَّلِينَ
Wa La'in Sa'altahum Man Khalaqa As-Samāwāti Wa Al-'Arđa Layaqūlunna Khalaqahunna Al-`Azīzu Al-`Alīmu 043-009 Indien gij hun vraagt wie de hemelen, en de aarde schiep, zullen zij zekerlijk antwoorden: De machtige, de wijze God schiep die. وَلَئِ‍‌‍نْ سَأَلْتَهُمْ مَ‍‌‍نْ خَ‍‍لَ‍‍قَ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضَ لَيَ‍‍قُ‍‍ولُ‍‍نَّ خَ‍‍لَ‍‍قَ‍‍هُ‍‍نَّ ‌الْعَز‍ِ‍ي‍‍زُ‌ ‌الْعَلِيمُ
Al-Ladhī Ja`ala Lakumu Al-'Arđa Mahdāan Wa Ja`ala Lakum Fīhā Subulāan La`allakum Tahtadūna 043-010 Wie heeft de aarde als een bed voor u uitgespreid, en heeft daarop paden voor u gemaakt, opdat gij geleid zoudt worden? الَّذِي جَعَلَ لَكُمُ ‌الأَ‌رْ‍ضَ مَهْد‌ا‌ ً‌ ‌وَجَعَلَ لَكُمْ فِيهَا‌ سُبُلا‌ ً‌ لَعَلَّكُمْ تَهْتَدُ‌ونَ
Wa Al-Ladhī Nazzala Mina As-Samā'i Mā'an Biqadarin Fa'ansharnā Bihi Baldatan Maytāan ۚ Kadhālika Tukhrajūna 043-011 En wie zendt den regen bij mate neder waardoor wij een dood land verkwikken? (Zoo zult gij uit uwe graven worden opgewekt). وَ‌الَّذِي نَزَّلَ مِنَ ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ م‍‍َ‍ا‌ء‌ ً‌ بِ‍‍قَ‍‍دَ‌ر‌‌ٍ‌ فَأَ‌ن‍‍شَرْنَا‌ بِ‍‍هِ بَلْدَة ً‌ مَيْتا‌‌ ًۚ كَذَلِكَ تُ‍‍خْ‍رَجُونَ
Wa Al-Ladhī Khalaqa Al-'Azwāja Kullahā Wa Ja`ala Lakum Mina Al-Fulki Wa Al-'An`ām Mā Tarkabūna 043-012 En wie heeft al de verschillende dingen geschapen, en u schepen en vee gegeven? وَ‌الَّذِي خَ‍‍لَ‍‍قَ ‌الأَ‌زْ‌و‍َ‍‌اجَ كُلَّهَا‌ ‌وَجَعَلَ لَكُمْ مِنَ ‌الْفُلْكِ ‌وَ‌الأَنعَام‍ مَا‌ تَرْكَبُونَ
Litastawū `Alá Žuhūrihi Thumma Tadhkurū Ni`mata Rabbikum 'Idhā Astawaytum `Alayhi Wa Taqūlū Subĥāna Al-Ladhī Sakhkhara Lanā Hādhā Wa Mā Kunnā Lahu Muqrinīna 043-013 Waardoor gij vervoerd wordt, opdat gij stevig op hunne ruggen zoudt zitten, en de gunst van uwen Heer zoudt gedenken, als gij daarop zit, en zeggen zoudt: Geloofd zij hij, die deze schepen en dieren aan onzen dienst heeft onderworpen! want wij zouden die door eigene macht niet hebben kunnen bemeesteren. لِتَسْتَوُ‌و‌ا‌ عَلَى‌ ظُ‍‍هُو‌رِهِ ثُ‍‍مَّ تَذْكُرُ‌و‌ا‌ نِعْمَةَ ‌‍رَبِّكُمْ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ‌اسْتَوَيْتُمْ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌وَتَ‍‍قُ‍‍ولُو‌ا‌ سُ‍‍بْ‍‍حانَ ‌الَّذِي سَ‍‍خَّ‍رَ‌ لَنَا‌ هَذَ‌ا‌ ‌وَمَا‌ كُ‍‍نَّ‍‍ا‌ لَ‍‍هُ مُ‍‍قْ‍‍رِنِينَ
Wa 'Innā 'Ilá Rabbinā Lamunqalibūna 043-014 En tot onzen Heer zullen wij zekerlijk terugkeeren. وَ‌إِنَّ‍‍ا‌ ‌إِلَى‌ ‌‍رَبِّنَا‌ لَمُ‍‌‍ن‍‍قَ‍‍لِبُونَ
Wa Ja`alū Lahu Min `Ibādihi Juz'āan ۚ 'Inna Al-'Insāna Lakafūrun Mubīnun 043-015 Toch hebben zij sommige zijner dienaren als zijne kinderen gehouden; waarlijk de mensch is klaarblijkelijk ondankbaar. وَجَعَلُو‌ا‌ لَ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ عِبَا‌دِهِ جُزْ‌ء‌ا‌‌ ًۚ ‌إِنَّ ‌الإِ‌ن‍‍س‍‍َ‍انَ لَكَف‍‍ُ‍و‌ر‌ٌ‌ مُبِينٌ
'Am Attakhadha Mimmā Yakhluqu Banātin Wa 'Aşfākum Bil-Banīna 043-016 Heeft God dochters genomen uit de wezens, die hij heeft geschapen, en heeft hij zonen uit u gekozen? أَمْ ‌اتَّ‍‍خَ‍‍ذَ‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ يَ‍‍خْ‍‍لُ‍‍قُ بَن‍‍َ‍اتٍ‌ ‌وَ‌أَ‍صْ‍‍فَاكُمْ بِ‍الْبَنِينَ
Wa 'Idhā Bushshira 'Aĥaduhum Bimā Đaraba Lilrraĥmani Mathalāan Žalla Wajhuhu Muswaddāan Wa Huwa Kažīmun 043-017 Maar als aan een van hen het bericht wordt gebracht der geboorte van een kind dier kunne, welke zij den Barmhartige als hem gelijk toeschrijven, dan wordt zijn aangezicht zwart en hij is met spijt vervuld. وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ بُشِّ‍‍ر‍َ‍‌ ‌أَحَدُهُمْ بِمَا‌ ضَ‍رَبَ لِ‍‍ل‍رَّحْمَنِ مَثَلا‌‌ ًظَ‍‍لَّ ‌وَجْ‍‍هُ‍‍هُ مُسْوَ‌دّ‌ا‌ ً‌ ‌وَهُوَ‌ كَ‍‍ظِ‍‍يمٌ
'Awaman Yunashsha'u Fī Al-Ĥilyati Wa Huwa Fī Al-Khişāmi Ghayru Mubīnin 043-018 Schrijven zij daarom aan God eene vrouwelijke nakomelingschap toe, uit de wezens die onder versierselen worden opgevoed en zonder reden twisten? أَ‌وَمَ‍‌‍نْ يُنَشَّأُ‌ فِي ‌الْحِلْيَةِ ‌وَهُوَ‌ فِي ‌الْ‍‍خِ‍‍صَ‍‍امِ غَ‍‍يْ‍‍رُ‌ مُبِينٍ
Wa Ja`alū Al-Malā'ikata Al-Ladhīna Hum `Ibādu Ar-Raĥmāni 'Ināthāan ۚ 'Ashahidū Khalqahum ۚ Satuktabu Shahādatuhum Wa Yus'alūna 043-019 En maken zij de engelen, die de dienaren des Barmhartigen zijn vrouwelijk? Waren zij bij hunne schepping tegenwoordig? Hunne getuigenis zal nedergeschreven worden, en zij zullen daaromtrent op den dag des oordeels ondervraagd worden. وَجَعَلُو‌ا‌الْمَلاَئِكَةَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هُمْ عِب‍‍َ‍ا‌دُ‌ ‌ال‍رَّحْمَنِ ‌إِنَاثاً‌ ۚ ‌أَشَهِدُ‌و‌اخَ‍‍لْ‍‍قَ‍‍هُمْ ۚ سَتُكْتَبُ شَهَا‌دَتُهُمْ ‌وَيُسْأَلُونَ
Wa Qālū Law Shā'a Ar-Raĥmānu Mā `Abadnāhum ۗ Mā Lahum Bidhālika Min `Ilmin ۖ 'In Hum 'Illā Yakhruşūna 043-020 En zij zeggen: Indien het Gode had behaagd, zouden wij hen niet hebben vereerd. Zij hebben geene kennis daarvan, zij spreken slechts eene ijdele leugen uit. وَ‍قَ‍‍الُو‌ا‌ لَوْ‌ ش‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌ال‍رَّحْمَنُ مَا‌ عَبَ‍‍دْنَاهُمْ ۗ مَا‌ لَهُمْ بِذَلِكَ مِ‍‌‍نْ عِلْم‌‍ٍۖ ‌إِ‌نْ هُمْ ‌إِلاَّ‌ يَ‍‍خْ‍‍رُ‍صُ‍‍ونَ
'Am 'Ātaynāhum Kitābāan Min Qablihi Fahum Bihi Mustamsikūna 043-021 Hebben wij hun ooit te voren een boek met openbaringen vََr dit gegeven, en houden zij dat in hunne bewaring? أَمْ ‌آتَيْنَاهُمْ كِتَابا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِ‍‍هِ فَهُمْ بِ‍‍هِ مُسْتَمْسِكُونَ
Bal Qālū 'Innā Wajadnā 'Ābā'anā `Alá 'Ummatin Wa 'Innā `Aláthārihim Muhtadūna 043-022 Neen! Maar zij zeggen: Waarlijk, wij bevonden dat onze vaderen dezen godsdienst uitoefenden, en wij richten ons naar hunne voetstappen. بَلْ قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌إِنَّ‍‍ا‌ ‌وَجَ‍‍دْنَ‍‍ا‌ ‌آب‍‍َ‍ا‌ءَنَا‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌أُمَّ‍‍ةٍ‌ ‌وَ‌إِنَّ‍‍ا‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌آثَا‌رِهِمْ مُهْتَدُ‌ونَ
Wa Kadhalika Mā 'Arsalnā Min Qablika Fī Qaryatin Min Nadhīrin 'Illā Qāla Mutrafūhā 'Innā Wajadnā 'Ābā'anā `Alá 'Ummatin Wa 'Innā `Aláthārihim Muqtadūna 043-023 Wij zouden geen prediker voor u, naar geene stad, of de bewoners daarvan, die in overvloed leefden, zeiden: Waarlijk, wij bevonden dat onze vaderen eenen godsdienst uitoefenden, en wij traden in hunne voetstappen. وَكَذَلِكَ مَ‍‍ا‌ ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِكَ فِي قَ‍‍رْيَةٍ‌ مِ‍‌‍نْ نَذ‍ِ‍ي‍‍ر‌ٍ‌ ‌إِلاَّ‌ قَ‍‍الَ مُتْ‍رَفُوهَ‍‍ا‌ ‌إِنَّ‍‍ا‌ ‌وَجَ‍‍دْنَ‍‍ا‌ ‌آب‍‍َ‍ا‌ءَنَا‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌أُمَّ‍‍ةٍ‌ ‌وَ‌إِنَّ‍‍ا‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌آثَا‌رِهِمْ مُ‍‍قْ‍‍تَدُ‌ونَ
Qāla 'Awalaw Ji'tukum Bi'ahdá Mimmā Wajadtum `Alayhi 'Ābā'akum ۖ Qālū 'Innā Bimā 'Ursiltum Bihi Kāfirūna 043-024 En de prediker antwoordde: Wat! niettegenstaande ik u eenen meer waren godsdienst breng, dan die welken gij bevondt dat door uwe vaderen werd gevolgd? En zij hernamen: Waarlijk, wij gelooven datgene niet, wat gij gezonden zijt te prediken. قَ‍‍الَ ‌أَ‌وَلَوْ‌ جِئْتُكُمْ بِأَهْدَ‌ى‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌وَجَ‍‍دْتُمْ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌آب‍‍َ‍ا‌ءَكُمْ ۖ قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌إِنَّ‍‍ا‌ بِمَ‍‍ا‌ ‌أُ‌رْسِلْتُمْ بِ‍‍هِ كَافِرُ‌ونَ
ntaqamnā Minhum ۖnžur Kayfa Kāna `Āqibatu Al-Mukadhdhibīna 043-025 Daarom namen wij wraak op hen; en aanschouw wat het einde was van hen, die onze gezanten van bedrog beschuldigden. فَا‌ن‍‍تَ‍‍قَ‍‍مْنَا‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ۖ فَا‌ن‍‍ظُ‍‍رْ‌ كَ‍‍يْ‍‍فَ ك‍‍َ‍انَ عَاقِ‍‍بَةُ ‌الْمُكَذِّبِينَ
Wa 'Idh Qāla 'Ibhīmu Li'abīhi Wa Qawmihi~ 'Innanī Barā'un Mimmā Ta`budūna 043-026 Herdenk toen Abraham tot zijn vader en tot zijn volk zeide: Waarlijk ik ben rein van de goden welke gij vereert. وَ‌إِ‌ذْ‌ قَ‍‍الَ ‌إِبْ‍‍‍رَ‌اه‍‍ِ‍ي‍‍مُ لِأَب‍‍ِ‍ي‍‍هِ ‌وَ‍قَ‍‍وْمِهِ ‌إِنَّ‍‍نِي بَر‍َ‍‌ا‌ء‌ٌ‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ تَعْبُدُ‌ونَ
'Illā Al-Ladhī Faţaranī Fa'innahu Sayahdīni 043-027 Ik aanbid slechts hem die mij heeft geschapen: voor hem zal ik mij op den waren weg richten. إِلاَّ‌ ‌الَّذِي فَ‍‍طَ‍رَنِي فَإِنَّ‍‍هُ سَيَهْدِينِ
Wa Ja`alahā Kalimatanqiyatan Fī `Aqibihi La`allahum Yarji`ūna 043-028 En hij (Abraham) beval, dat dit een vaste leer voor zijn nakomelingschap zou wezen, opdat zij van den afgodendienst zouden worden afgewend, naar de vereering van den eenigen, waren God. وَجَعَلَهَا‌ كَلِمَة ً‌ بَاقِ‍‍يَة‌ ً‌ فِي عَ‍‍قِ‍‍بِ‍‍هِ لَعَلَّهُمْ يَرْجِعُونَ
Bal Matta`tu Hā'uulā' Wa 'Ābā'ahum Ĥattá Jā'ahumu Al-Ĥaqqu Wa Rasūlun Mubīnun 043-029 Waarlijk, ik heb dezen bewoners van Mekka en hunnen vaderen veroorloofd in voorspoed te leven, tot de waarheid tot hen zou komen en een duidelijke gezant. بَلْ مَتَّعْتُ ه‍‍َ‍ا‌ؤُلاَ‌ء‌ ‌وَ‌آب‍‍َ‍ا‌ءَهُمْ حَتَّى‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَهُمُ ‌الْحَ‍‍قُّ ‌وَ‌‍رَس‍‍ُ‍ولٌ‌ مُبِينٌ
Wa Lammā Jā'ahumu Al-Ĥaqqu Qālū Hādhā Siĥrun Wa 'Innā Bihi Kāfirūna 043-030 Maar nu de waarheid tot hen is gekomen, zeggen zij: Dit is een goochelstuk, en wij gelooven niet daaraan. وَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَهُمُ ‌الْحَ‍‍قُّ قَ‍‍الُو‌ا‌ هَذَ‌ا‌ سِحْر‌ٌ‌ ‌وَ‌إِنَّ‍‍ا‌ بِ‍‍هِ كَافِرُ‌ونَ
Wa Qālū Lawlā Nuzzila Hādhā Al-Qur'ānu `Alá Rajulin Mina Al-Qaryatayni `Ažīmin 043-031 En zij zeggen: Indien deze Koran aan sommige voorname menschen van elke der beide steden ware nedergezonden, zouden wij dien hebben ontvangen. وَ‍قَ‍‍الُو‌ا‌ لَوْلاَ‌ نُزِّلَ هَذَ‌ا‌ ‌الْ‍‍قُ‍‍رْ‌آنُ عَلَى‌ ‌‍رَجُلٍ‌ مِنَ ‌الْ‍‍قَ‍‍رْيَتَ‍‍يْ‍‍نِ عَ‍‍ظِ‍‍يمٍ
'Ahum Yaqsimūna Raĥmata Rabbika ۚ Naĥnu Qasamnā Baynahum Ma`īshatahum Al-Ĥayāati Ad-Dunۚ Wa Rafa`nā Ba`đahum Fawqa Ba`đin Darajātin Liyattakhidha Ba`đuhum Ba`đāan Sukhrīyāan ۗ Wa Raĥmatu Rabbika Khayrun Mimmā Yajma`ūna 043-032 Deelen zij dan de genade van uwen Heer uit. Wij verdeelen den noodigen voorraad onder hen, in dit tegenwoordige leven, en wij verheffen sommigen van hen, eenige graden boven de anderen, opdat de een van hen zich door den ander van hen doe dienen, en de genade van uwen Heer is meer waard dan de rijkdommen welke zij bijeenverzamelen. أَهُمْ يَ‍‍قْ‍‍سِم‍‍ُ‍ونَ ‌‍رَحْمَةَ ‌‍رَبِّكَ ۚ نَحْنُ قَ‍‍سَمْنَا‌ بَيْنَهُمْ مَعِيشَتَهُمْ فِي ‌الْحَي‍‍َ‍اةِ ‌ال‍‍دُّ‌نْ‍‍يَا‌ ۚ ‌وَ‌‍رَفَعْنَا‌ بَعْ‍‍ضَ‍‍هُمْ فَ‍‍وْ‍قَ بَعْ‍‍ضٍ‌ ‌دَ‌‍رَج‍‍َ‍ات‍ٍ‌ لِيَتَّ‍‍خِ‍‍ذَ‌ بَعْ‍‍ضُ‍‍هُمْ بَعْ‍‍ض‍‍ا‌‌ ً‌ سُ‍‍خْ‍‍رِيّا‌ ًۗ ‌وَ‌‍رَحْمَةُ ‌‍رَبِّكَ خَ‍‍يْ‍‍ر‌ٌ‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ يَ‍‍جْ‍‍مَعُونَ
Wa Lawlā 'An Yakūna An-Nāsu 'Ummatan Wāĥidatan Laja`alnā Liman Yakfuru Bir-Raĥmani Libuyūtihim Suqufāan Min Fađđatin Wa Ma`ārija `Alayhā Yažharūna 043-033 Indien het niet ware, geheel het menschelijk geslacht ongeloovigen te zien worden, waarlijk, dan hadden wij aan hen, die niet in den Barmhartige gelooven, zilveren daken op hunne huizen gegeven, en zilveren trappen, waardoor zij daarin hadden kunnen opklimmen; وَلَوْلاَ‌ ‌أَ‌نْ يَك‍‍ُ‍ونَ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسُ ‌أُمَّ‍‍ة ً‌ ‌وَ‌احِدَة ً‌ لَجَعَلْنَا‌ لِمَ‍‌‍نْ يَكْفُرُ‌ بِ‍ال‍رَّحْمَنِ لِبُيُوتِهِمْ سُ‍‍قُ‍‍فا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ فَ‍‍ضَّ‍‍ةٍ‌ ‌وَمَعَا‌رِجَ عَلَيْهَا‌ يَ‍‍ظْ‍‍هَرُ‌ونَ
Wa Libuyūtihim 'Abwābāan Wa Suruan `Alayhā Yattaki'ūna 043-034 En zilveren zetels om er op te leunen. وَلِبُيُوتِهِمْ ‌أَبْ‍‍وَ‌ابا‌ ً‌ ‌وَسُرُ‌ر‌اً‌ عَلَيْهَا‌ يَتَّكِئ‍‍ُ‍‍ونَ
Wa Zukhrufāan ۚ Wa 'In Kullu Dhālika Lammā Matā`u Al-Ĥayāati Ad-Dunyā Wa ۚ Al-'Ākhiratu `Inda Rabbika Lilmuttaqīna 043-035 En gouden versiersels; want dit alles is de voorraad van dit leven; maar het volgende leven met uwen Heer zal voor degenen wezen, die hem vreezen. وَ‌زُ‍خْ‍‍رُفا‌ ًۚ ‌وَ‌إِ‌نْ كُلُّ ‌ذَلِكَ لَ‍‍مَّ‍‍ا‌ مَت‍‍َ‍اعُ ‌الْحَي‍‍َ‍اةِ ‌ال‍‍دُّ‌نْ‍‍يَا‌ ۚ ‌وَ‌الآ‍‍خِ‍رَةُ عِ‍‌‍نْ‍‍دَ‌ ‌‍رَبِّكَ لِلْمُتَّ‍‍قِ‍‍ينَ
Wa Man Ya`shu `An Dhikri Ar-Raĥmāni Nuqayyiđ Lahu Shayţānāan Fahuwa Lahu Qarīnun 043-036 Wie van de vermaning van den Barmhartige zal afdwalen, zullen wij aan een duivel vastketenen, en hij zal zijn onafscheidelijke makker wezen. وَمَ‍‌‍نْ يَعْشُ عَ‍‌‍نْ ‌ذِكْ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌ال‍رَّحْمَنِ نُ‍‍قَ‍‍يِّ‍‍ضْ لَ‍‍هُ شَيْ‍‍طَ‍‍انا‌‌ ً‌ فَهُوَ‌ لَ‍‍هُ قَ‍‍رِينٌ
Wa 'Innahum Layaşuddūnahum `Ani As-Sabīli Wa Yaĥsabūna 'Annahum Muhtadūna 043-037 De duivels zullen de menschen van het pad der waarheid afwenden, en zij zullen zich verbeelden, op den waren weg te zijn geleid. وَ‌إِنَّ‍‍هُمْ لَيَ‍‍صُ‍‍دُّ‌ونَهُمْ عَنِ ‌ال‍‍سَّب‍‍ِ‍ي‍‍لِ ‌وَيَحْسَب‍‍ُ‍ونَ ‌أَنَّ‍‍هُمْ مُهْتَدُ‌ونَ
Ĥattá 'Idhā Jā'anā Qāla Yā Layta Baynī Wa Baynaka Bu`da Al-Mashriqayni Fabi'sa Al-Qarīnu 043-038 Totdat, wanneer de mensch op den jongsten dag voor ons zal verschijnen, hij tot den duivel zal zeggen: Had God gegeven, dat er tusschen ons een afstand ware geweest, als van het Oosten tot het Westen! O welk een vreeselijke makker zijt gij! حَتَّ‍‍ى‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَنَا‌ قَ‍‍الَ يَالَ‍‍يْ‍‍تَ بَيْنِي ‌وَبَيْنَكَ بُعْدَ‌ ‌الْمَشْ‍‍رِ‍‍قَ‍‍يْ‍‍نِ فَبِئْسَ ‌الْ‍‍قَ‍‍رِينُ
Wa Lan Yanfa`akumu Al-Yawma 'Idh Žalamtum 'Annakum Al-`Adhābi Mushtarikūna 043-039 Maar geene wenschen zullen u op dien dag baten; want gij zult deelgenooten derzelfde straf zijn. وَلَ‍‌‍نْ يَ‍‌‍ن‍‍فَعَكُمُ ‌الْيَ‍‍وْمَ ‌إِ‌ذْ‌ ظَ‍‍لَمْتُمْ ‌أَنَّ‍‍كُمْ فِي ‌الْعَذ‍َ‍‌ابِ مُشْتَ‍‍رِكُونَ
'Afa'anta Tusmi`u Aş-Şumma 'Aw Tahdī Al-`Umya Wa Man Kāna Fī Đalālin Mubīnin 043-040 Kunt gij, o profeet! den doove hoorend maken, of den blinde richten, en hem, die in eene duidelijke dwaling verkeert? أَفَأَ‌نْ‍‍تَ تُسْمِعُ ‌ال‍‍صُّ‍‍مَّ ‌أَ‌وْ‌ تَهْدِي ‌الْعُمْيَ ‌وَمَ‍‌‍نْ ك‍‍َ‍انَ فِي ضَ‍‍لاَلٍ‌ مُبِينٍ
Fa'immā Nadh/habanna Bika Fa'innā Minhum Muntaqimūna 043-041 Hetzij wij u uit hun midden wegnemen, wij zullen zekerlijk wraak op hen nemen. فَإِمَّ‍‍ا‌ نَذْهَبَ‍‍نَّ بِكَ فَإِنَّ‍‍ا‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ مُ‍‌‍نْ‍‍تَ‍‍قِ‍‍مُونَ
'Aw Nuriyannaka Al-Ladhī Wa`adnāhum Fa'innā `Alayhim Muqtadirūna 043-042 Of hetzij wij u de uitvoering der straf doen zien, waarmede wij hen hebben bedreigd, wij zullen zekerlijk de overmacht over hen hebben. أَ‌وْ‌ نُ‍‍رِيَ‍‍نَّ‍‍كَ ‌الَّذِي ‌وَعَ‍‍دْنَاهُمْ فَإِنَّ‍‍ا‌ عَلَيْهِمْ مُ‍‍قْ‍‍تَدِ‌رُ‌ونَ
Fāstamsik Bial-Ladhī 'Ūĥiya 'Ilayka ۖ 'Innaka `Alá Şirāţin Mustaqīmin 043-043 Houdt dus de leer vast, die u werd geopenbaard; want gij bewandelt den waren weg. فَاسْتَمْسِكْ بِ‍الَّذِي ‌أ‍ُ‍‌وحِيَ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍كَ ۖ ‌إِنَّ‍‍كَ عَلَى‌ صِ‍رَ‍‌اطٍ‌ مُسْتَ‍‍قِ‍‍يمٍ
Wa 'Innahu Ladhikrun Laka Wa Liqawmika ۖ Wa Sawfa Tus'alūna 043-044 Zij is een gedenkteeken voor u en uw volk, en hierna zult gij ondervraagd worden, nopens de inachtneming daarvan. وَ‌إِنَّ‍‍هُ لَذِكْر‌ٌ‌ لَكَ ‌وَلِ‍‍قَ‍‍وْمِكَ ۖ ‌وَسَ‍‍وْفَ تُسْأَلُونَ
Wa As'al Man 'Arsalnā Min Qablika Min Rusulinā 'Aja`alnā Min Dūni Ar-Raĥmāni 'Ālihatan Yu`badūna 043-045 Ondervraag onze gezanten, welke wij vََr u hebben gezonden, of wij godheden, buiten den Barmhartige, ter vereering hebben aangewezen. وَ‌اسْأَلْ مَ‍‌‍نْ ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِكَ مِ‍‌‍نْ ‌رُسُلِنَ‍‍ا‌ ‌أَجَعَلْنَا‌ مِ‍‌‍نْ ‌د‍ُ‍‌ونِ ‌ال‍رَّحْمَنِ ‌آلِهَة ً‌ يُعْبَدُ‌ونَ
Wa Laqad 'Arsalnā Mūsá Bi'āyātinā 'Ilá Fir`awna Wa Mala'ihi Faqāla 'Innī Rasūlu Rabbi Al-`Ālamīna 043-046 Wij zonden vroeger Mozes met zijn teekenen tot Pharao en diens vorsten, en hij zeide: Waarlijk, ik ben de gezant van den Heer van alle schepselen. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ مُوسَى‌ بِآيَاتِنَ‍‍ا‌ ‌إِلَى‌ فِ‍‍رْعَ‍‍وْنَ ‌وَمَلَئِ‍‍هِ فَ‍‍قَ‍‍الَ ‌إِنِّ‍‍ي ‌‍رَس‍‍ُ‍ولُ ‌‍رَبِّ ‌الْعَالَمِينَ
Falammā Jā'ahum Bi'āyātinā 'Idhā Hum Minhā Yađĥakūna 043-047 En toen hij met onze teekenen tot hen kwam, ziet, toen lachten zij verachtelijk om hem. فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَهُمْ بِآيَاتِنَ‍‍ا‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ هُمْ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ يَ‍‍ضْ‍‍حَكُونَ
Wa Mā Nurīhim Min 'Āyatin 'Illā Hiya 'Akbaru Min 'Ukhtihā ۖ Wa 'Akhadhnāhum Bil-`Adhābi La`allahum Yarji`ūna 043-048 Wij toonden hun echter teekenen waarvan het eene grooter dan het andere was, en wij legden hun eene straf op, opdat zij wellicht zouden worden bekeerd. وَمَا‌ نُ‍‍رِيهِمْ مِ‍‌‍نْ ‌آيَة‌‍ٍ‌ ‌إِلاَّ‌ هِيَ ‌أَكْبَرُ‌ مِ‍‌‍نْ ‌أُ‍خْ‍‍تِهَا‌ ۖ ‌وَ‌أَ‍خَ‍‍ذْنَاهُمْ بِ‍الْعَذ‍َ‍‌ابِ لَعَلَّهُمْ يَرْجِعُونَ
Wa Qālū Yā 'Ayyuhā As-Sāĥiru Ad`u Lanā Rabbaka Bimā `Ahida `Indaka 'Innanā Lamuhtadūn 043-049 En zij zeiden tot Mozes: O toovenaar! bid uwen Heer voor ons, overeenkomstig het verbond, dat hij met u heeft gesloten; want wij zullen zekerlijk goed geleid worden. وَ‍قَ‍‍الُو‌ا‌ ي‍‍َ‍ا‌أَيُّهَا‌ ‌ال‍‍سَّاحِ‍‍ر‍ُ‍‌ ‌ا‌دْعُ لَنَا‌ ‌‍رَبَّكَ بِمَا‌ عَهِدَ‌ عِ‍‌‍نْ‍‍دَكَ ‌إِنَّ‍‍نَا‌ لَمُهْتَ‍‍د‍ُ‍‌ون
Falammā Kashafnā `Anhumu Al-`Adhāba 'Idhā Hum Yankuthūna 043-050 Maar toen wij de plaag van hen afnamen, ziet, toen braken zij hunne belofte. فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ كَشَفْنَا‌ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمُ ‌الْعَذ‍َ‍‌ابَ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ هُمْ يَ‍‌‍ن‍‍كُثُونَ
Wa Nādá Fir`awnu Fī Qawmihi Qāla Yā Qawmi 'Alaysa Lī Mulku Mişra Wa Hadhihi Al-'Anhāru Tajrī Min Taĥtī ۖ 'Afalā Tubşirūna 043-051 En Pharao richtte eene bekendmaking tot zijn volk, zeggende: O mijn volk! is het koninkrijk Egypte niet mijn, en deze rivieren, die onder mij stroomen? Ziet gij niet? وَنَا‌دَ‌ى‌ فِ‍‍رْعَ‍‍وْنُ فِي قَ‍‍وْمِ‍‍هِ قَ‍‍الَ يَاقَ‍‍وْمِ ‌أَلَ‍‍يْ‍‍سَ لِي مُلْكُ مِ‍‍صْ‍رَ‌ ‌وَهَذِهِ ‌الأَ‌نْ‍‍ه‍‍َ‍ا‌رُ‌ تَ‍‍جْ‍‍رِي مِ‍‌‍نْ تَحْتِ‍‍ي ‌أَفَلاَ‌ ۖ تُ‍‍بْ‍‍‍‍صِ‍‍رُ‌ونَ
'Am 'Anā Khayrun Min Hādhā Al-Ladhī Huwa Mahīnun Wa Lā Yakādu Yubīnu 043-052 Ben ik niet beter dan deze Mozes, die een verachtelijk persoon is, En zich slechts zelden verstaanbaar kan uitdrukken. أَمْ ‌أَنَا‌ خَ‍‍يْ‍‍ر‌ٌ‌ مِ‍‌‍نْ هَذَ‌ا‌ ‌الَّذِي هُوَ‌ مَه‍‍ِ‍ي‍‍نٌ‌ ‌وَلاَ‌ يَك‍‍َ‍ا‌دُ‌ يُبِينُ
Falawlā 'Ulqiya `Alayhi 'Aswiratun Min Dhahabin 'Aw Jā'a Ma`ahu Al-Malā'ikatu Muqtarinīna 043-053 Zijn hem dan gouden armbanden gegeven, of volgen de engelen hem in geregelden optocht? فَلَوْلاَ‌ ‌أُلْ‍‍قِ‍‍يَ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌أَسْوِ‌‍رَةٌ‌ مِ‍‌‍نْ ‌ذَهَبٍ ‌أَ‌وْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ مَعَهُ ‌الْمَلاَئِكَةُ مُ‍‍قْ‍‍تَ‍‍رِنِينَ
Fāstakhaffa Qawmahu Fa'aţā`ūhu ۚ 'Innahum Kānū Qawmāan Fāsiqīna 043-054 En Pharao haalde zijn volk tot een lichtvaardig gedrag over, en het gehoorzaamde hem; want zij waren zondaren. فَاسْتَ‍‍خَ‍‍فَّ قَ‍‍وْمَ‍‍هُ فَأَ‍طَ‍‍اع‍‍ُ‍وهُ ۚ ‌إِنَّ‍‍هُمْ كَانُو‌اقَ‍‍وْما‌‌ ً‌ فَاسِ‍‍قِ‍‍ينَ
Falammā 'Āsafūnā Antaqamnā Minhum Fa'aghraqnāhum 'Ajma`īna 043-055 En toen zij onze woede hadden uitgelokt, namen wij wraak op hen فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌آسَفُونَا‌ ‌ان‍‍تَ‍‍قَ‍‍مْنَا‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ فَأَ‍‍غْ‍رَ‍قْ‍‍نَاهُمْ ‌أَجْ‍‍مَعِينَ
Faja`alnāhum Salafāan Wa Mathalāan Lil'ākhirīna 043-056 En wij verdronken hen allen. Wij maakten hen tot een voorbeeld, en eene waarschuwing voor anderen. فَجَعَلْنَاهُمْ سَلَفا‌ ً‌ ‌وَمَثَلا‌ ً‌ لِلآ‍‍خِ‍‍رِينَ
Wa Lammā Đuriba Abnu Maryama Mathalāan 'Idhā Qawmuka Minhu Yaşiddūna 043-057 Toen de zoon van Maria als een voorbeeld werd gesteld, ziet, toen schreeuwde uw volk het, door overmaat van vreugde, uit. وَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ضُ‍‍رِبَ ‌ابْ‍‍نُ مَرْيَمَ مَثَلا‌‌ ً‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ قَ‍‍وْمُكَ مِ‍‌‍نْ‍‍هُ يَ‍‍صِ‍‍دُّ‌ونَ
Wa Qālū 'A'ālihatunā Khayrun 'Am Huwa ۚĐarabūhu Laka 'Illā Jadalāan ۚ Bal Hum Qawmun Khaşimūna 043-058 Zij zeiden: Zijn onze goden beter dan hij, of is Maria's zoon beter dan onze goden? Zij hebben u deze vraag slechts voorgesteld, als eene aanleiding tot twist. Ja, zij zijn twistgierige menschen. وَ‍قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌أَ‌آلِهَتُنَا‌ خَ‍‍يْ‍‍رٌ‌ ‌أَمْ هُوَ‌ ۚ مَا‌ ضَ‍رَب‍‍ُ‍وهُ لَكَ ‌إِلاَّ‌ جَدَلا‌ ًۚ بَلْ هُمْ قَ‍‍وْمٌ خَ‍‍صِ‍‍مُونَ
'In Huwa 'Illā `Abdun 'An`amnā `Alayhi Wa Ja`alnāhu Mathalāan Libanī 'Isrā'īla 043-059 Jezus is slechts een dienaar (een mensch), dien wij met onze gunsten overlaadden, en wij wezen hem als een voorbeeld voor de kinderen Israëls aan, إِ‌نْ هُوَ‌ ‌إِلاَّ‌ عَ‍‍بْ‍‍دٌ‌ ‌أَ‌نْ‍‍عَمْنَا‌ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌وَجَعَلْن‍‍َ‍اهُ مَثَلا‌ ً‌ لِبَنِ‍‍ي ‌إِسْر‍َ‍‌ائ‍‍ِ‍‍يلَ
Wa Law Nashā'u Laja`alnā Minkum Malā'ikatan Al-'Arđi Yakhlufūna 043-060 (Indien het ons behaagde, ja, waarlijk, dan konden wij uit u zelven engelen voortbrengen, om u op de aarde op te volgen). وَلَوْ‌ نَش‍‍َ‍ا‌ءُ‌ لَجَعَلْنَا‌ مِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ مَلاَئِكَة‌ ً‌ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ يَ‍‍خْ‍‍لُفُونَ
Wa 'Innahu La`ilmun Lilssā`ati Falā Tamtarunna Bihā Wa Attabi`ūnī ۚdhā Şirāţun Mustaqīmun 043-061 En hij zal een teeken zijn van de nadering van het jongste uur; twijfelt er dus niet aan; volgt mij; dit is de ware weg. وَ‌إِنَّ‍‍هُ لَعِلْم ٌ‌ لِلسَّاعَةِ فَلاَ‌ تَمْتَرُنَّ بِهَا‌ ‌وَ‌اتَّبِعُونِي ۚ هَذَ‌ا‌ صِ‍رَ‍‌اطٌ‌ مُسْتَ‍‍قِ‍‍يمٌ
Wa Lā Yaşuddannakumu Ash-Shayţānu ۖ 'Innahu Lakum `Adūwun Mubīnun 043-062 Laat Satan er u niet van afwenden; want hij is uw openlijke vijand. وَلاَ‌ يَ‍‍صُ‍‍دَّنَّ‍‍كُمُ ‌ال‍‍شَّيْ‍‍طَ‍‍انُ ۖ ‌إِنَّ‍‍هُ لَكُمْ عَدُ‌وّ‌ٌ‌ مُبِينٌ
Wa Lammā Jā'a `Īsá Bil-Bayyināti Qāla Qad Ji'tukum Bil-Ĥikmati Wa Li'abayyina Lakum Ba`đa Al-Ladhī Takhtalifūna Fīhi Fa ۖ Attaqū Allaha Wa 'Aţī`ūni 043-063 En toen Jezus met duidelijke wonderen kwam, zeide hij: Thans ben ik met wijsheid tot u gekomen, en om u een deel te verklaren van de dingen, nopens welke gij verschilt. Vreest dus God en gehoorzaamt mij. وَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ عِيسَى‌ بِ‍الْبَيِّن‍‍َ‍اتِ قَ‍‍الَ قَ‍‍دْ‌ جِئْتُكُمْ بِ‍الْحِكْمَةِ ‌وَلِأَبَيِّنَ لَكُمْ بَعْ‍‍ضَ ‌الَّذِي تَ‍‍خْ‍‍تَلِف‍‍ُ‍ونَ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ ۖ فَاتَّ‍‍قُ‍‍و‌ا‌اللَّ‍‍هَ ‌وَ‌أَ‍طِ‍‍يعُونِ
'Inna Allāha Huwa Rabbī Wa Rabbukum Fā`budūhu ۚdhā Şirāţun Mustaqīmun 043-064 Waarlijk God is mijn Heer, en uw Heer; vereert hem dus; dit is de ware weg. إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ هُوَ‌ ‌‍رَبِّي ‌وَ‌‍رَبُّكُمْ فَاعْبُد‍ُ‍‌وهُ ۚ هَذَ‌ا‌ صِ‍رَ‍‌اطٌ‌ مُسْتَ‍‍قِ‍‍يمٌ
khtalafa Al-'Aĥzābu Min Baynihim ۖ Fawaylun Lilladhīna Žalamū Min `Adhābi Yawmin 'Alīmin 043-065 En de verschillende partijen onder hen geraakten in twist met elkander. Maar wee over hen, die onrechtvaardig hebben gehandeld, om de straf van een droevigen dag. فَاخْ‍‍تَلَفَ ‌الأَحْز‍َ‍‌ابُ مِ‍‌‍نْ بَيْنِهِمْ ۖ فَوَيْ‍‍ل ٌ‌ لِلَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ظَ‍‍لَمُو‌ا‌ مِ‍‌‍نْ عَذ‍َ‍‌ابِ يَ‍‍وْمٍ ‌أَلِيمٍ
Hal Yanžurūna 'Illā As-Sā`ata 'An Ta'tiyahum Baghtatan Wa Hum Lā Yash`urūna 043-066 Verwachten de ongeloovigen iets anders dan het uur des oordeels; dat het plotseling tot hen moge komen, terwijl zij het niet voorzien? هَلْ يَ‍‌‍ن‍‍ظُ‍‍ر‍ُ‍‌ونَ ‌إِلاَّ‌ ‌ال‍‍سَّاعَةَ ‌أَ‌نْ تَأْتِيَهُمْ بَ‍‍غْ‍‍تَة ً‌ ‌وَهُمْ لاَ‌ يَشْعُرُ‌ونَ
Al-'Akhillā'u Yawma'idhin Ba`đuhum Liba`đin `Adūwun 'Illā Al-Muttaqīna 043-067 De vertrouwdste vrienden zullen op dien dag elkanders vijanden zijn, behalve de godvruchtigen. الأَ‍خِ‍‍لاَّ‌ءُ‌ يَوْمَئِذ‌ٍ‌ بَعْ‍‍ضُ‍‍هُمْ لِبَعْ‍‍ضٍ عَدُ‌وّ‌‌ٌ‌ ‌إِلاَّ‌ ‌الْمُتَّ‍‍قِ‍‍ينَ
Yā `Ibādi Lā Khawfun `Alaykumu Al-Yawma Wa Lā 'Antum Taĥzanūna 043-068 O mijne dienaren! er zal op dien dag geene vrees tot u komen, en gij zult niet bedroefd worden. يَاعِب‍‍َ‍ا‌دِ‌ لاَ‌ خَ‍‍وْفٌ عَلَيْكُمُ ‌الْيَ‍‍وْمَ ‌وَلاَ‌ ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ تَحْزَنُونَ
Al-Ladhīna 'Āmanū Bi'āyātinā Wa Kānū Muslimīna 043-069 Wie in onze teekenen hebben geloofd en aan mijn wil onderworpen (Moslems) zijn geweest, tot hen zal men zeggen: الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ بِآيَاتِنَا‌ ‌وَكَانُو‌ا‌ مُسْلِمِينَ
Adkhulū Al-Jannata 'Antum Wa 'Azwājukum Tuĥbarūna 043-070 Treedt gij het paradijs binnen, gij en uwe vrouwen, met groote vreugde. ‍ا‌دْ‍‍خُ‍‍لُو‌ا‌الْجَ‍‍نَّ‍‍ةَ ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ ‌وَ‌أَ‌زْ‌وَ‌اجُكُمْ تُحْبَرُ‌ونَ
Yuţāfu `Alayhim Bişāfin Min Dhahabin Wa 'Akwābin ۖ Wa Fīhā Mā Tashtahīhi Al-'Anfusu Wa Taladhdhu Al-'A`yunu ۖ Wa 'Antum Fīhā Khālidūna 043-071 Gouden schotels zullen onder hen worden rondgedragen en bekers, en daaruit zullen zij genieten, wat hunne zielen zullen begeeren, en waarin hunne oogen vermaak zullen scheppen, en eeuwig zult gij daarin verblijven. يُ‍طَ‍‍افُ عَلَيْهِمْ بِ‍‍صِ‍‍ح‍‍َ‍افٍ‌ مِ‍‌‍نْ ‌ذَهَبٍ‌ ‌وَ‌أَكْو‍َ‍‌ابٍۖ ‌وَفِيهَا‌ مَا‌ تَشْتَه‍‍ِ‍ي‍‍هِ ‌الأَ‌ن‍‍فُسُ ‌وَتَلَذُّ‌ ‌الأَعْيُنُ ۖ ‌وَ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ فِيهَا‌ خَ‍‍الِدُ‌ونَ
Wa Tilka Al-Jannatu Allatīrithtumūhā Bimā Kuntum Ta`malūna 043-072 Dit is het paradijs, dat gij geërfd hebt, als eene belooning voor hetgeen gij hebt verricht. وَتِلْكَ ‌الْجَ‍‍نَّ‍‍ةُ ‌الَّتِ‍‍ي ‌أ‍ُ‍‌و‌رِثْتُمُوهَا‌ بِمَا‌ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ تَعْمَلُونَ
Lakum Fīhā Fākihatun Kathīratun Minhā Ta'kulūna 043-073 Gij hebt daar vruchten in overvloed, voedt u daarmede. لَكُمْ فِيهَا‌ فَاكِهَة‌‍ٌ‌ كَثِي‍رَةٌ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ تَأْكُلُونَ
'Inna Al-Mujrimīna Fī `Adhābi Jahannama Khālidūn 043-074 Maar de zondaren zullen voor eeuwig in de marteling der hel verblijven. إِنَّ ‌الْمُ‍‍جْ‍‍رِم‍‍ِ‍ي‍‍نَ فِي عَذ‍َ‍‌ابِ جَهَ‍‍نَّ‍‍مَ خَ‍‍الِ‍‍د‍ُ‍‌ون
Lā Yufattaru `Anhum Wa Hum Fīhi Mublisūna 043-075 Zij zal voor hen niet verlicht worden, en zij zullen daarin vertwijfelen. لاَ‌ يُفَتَّرُ‌ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ‌وَهُمْ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ مُ‍‍بْ‍‍لِسُونَ
Wa Mā Žalamnāhum Wa Lakin Kānū Humu Až-Žālimīna 043-076 Wij handelden niet onrechtvaardig met hunne eigene zielen, maar zij zelven. وَمَا‌ ظَ‍‍لَمْنَاهُمْ ‌وَلَكِ‍‌‍نْ كَانُو‌ا‌ هُمُ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِمِينَ
Wa Nādaw Yā Māliku Liyaqđi `Alaynā Rabbuka ۖ Qāla 'Innakum Mākithūna 043-077 Zij zullen luid roepen, zeggende: O Malek! treedt voor ons tusschen beiden, opdat uw Heer onze marteling door vernietiging doe eindigen. Hij zal antwoorden: Waarlijk, gij zult voor eeuwig hierin verblijven. وَنَا‌دَ‌وْ‌ا‌ يَامَالِكُ لِيَ‍‍قْ‍‍‍‍ضِ عَلَيْنَا‌ ‌‍رَبُّكَ قَ‍‍الَ ۖ ‌إِنَّ‍‍كُمْ مَاكِثُونَ
Laqad Ji'nākum Bil-Ĥaqqi Wa Lakinna 'Aktharakum Lilĥaqqi Kārihūna 043-078 Wij brachten u vroeger de waarheid, maar het meerendeel uwer hadden er afschuw van. لَ‍قَ‍‍دْ‌ جِئْنَاكُمْ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ‌وَلَكِ‍‍نَّ ‌أَكْثَ‍رَكُمْ لِلْحَ‍‍قِّ كَا‌رِهُونَ
'Am 'Abramū 'Aman Fa'innā Mubrimūna 043-079 Hebben de ongeloovigen een stelsel opgemaakt, om onzen profeet te verschalken? أَمْ ‌أَبْ‍‍‍رَمُ‍‍و‌ا‌ ‌أَمْر‌ا‌‌ ً‌ فَإِنَّ‍‍ا‌ مُ‍‍بْ‍‍رِمُونَ
'Am Yaĥsabūna 'Annā Lā Nasma`u Sirrahum Wa Najwāhum ۚ Balá Wa Rusulunā Ladayhim Yaktubūna 043-080 Verbeelden zij zich, dat wij hunne geheimen en hunne gesprekken niet hooren? Ja, en onze gezanten, die hen volgen, schrijven die neder. أَمْ يَحْسَب‍‍ُ‍ونَ ‌أَنَّ‍‍ا‌ لاَ‌ نَسْمَعُ سِ‍‍ر‍ّ‍َهُمْ ‌وَنَ‍‍جْ‍‍وَ‌اهُمْ ۚ بَلَى‌ ‌وَ‌رُسُلُنَا‌ لَدَيْهِمْ يَكْتُبُونَ
Qul 'In Kāna Lilrraĥmani Waladun Fa'anā 'Awwalu Al-`Ābidīna 043-081 Zeg: Indien de Barmhartige een zoon had, zou ik de eerste zijn, die hem vereerde. قُ‍‍لْ ‌إِ‌نْ ك‍‍َ‍انَ لِ‍‍ل‍رَّحْمَنِ ‌وَلَد‌‌ٌ‌ فَأَنَ‍‍ا‌ ‌أَ‌وَّلُ ‌الْعَابِدِينَ
Subĥāna Rabbi As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Rabbi Al-`Arshi `Ammā Yaşifūna 043-082 Verre zij het van den Heer van hemel en aarde, den Heer des troons, datgene wat zij van hem betuigen! سُ‍‍بْ‍‍ح‍‍َ‍انَ ‌‍رَبِّ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌‍رَبِّ ‌الْعَرْشِ عَ‍‍مَّ‍‍ا‌ يَ‍‍صِ‍‍فُونَ
Fadharhum Yakhūđū Wa Yal`abū Ĥattá Yulāqū Yawmahumu Al-Ladhī Yū`adūna 043-083 Laat hen dus door ijdelheid waden, en zich vermaken, tot zij aan hunnen dag komen, waarmede zij werden bedreigd. فَذَ‌رْهُمْ يَ‍‍خُ‍‍وضُ‍‍و‌ا‌ ‌وَيَلْعَبُو‌ا‌ حَتَّى‌ يُلاَ‍قُ‍‍و‌ا‌ يَوْمَهُمُ ‌الَّذِي يُوعَدُ‌ونَ
Wa Huwa Al-Ladhī Fī As-Samā'i 'Ilahun Wa Fī Al-'Arđi 'Ilahun ۚ Wa Huwa Al-Ĥakīmu Al-`Alīmu 043-084 Hij, die de God in den hemel is, is ook God op aarde, en hij is de Wijze, de Alwetende. وَهُوَ‌ ‌الَّذِي فِي ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ ‌إِلَهٌ‌ ‌وَفِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌إِلَهٌۚ ‌وَهُوَ‌ ‌الْحَك‍‍ِ‍ي‍‍مُ ‌الْعَلِيمُ
Wa Tabāraka Al-Ladhī Lahu Mulku As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa Mā Baynahumā Wa `Indahu `Ilmu As-Sā`ati Wa 'Ilayhi Turja`ūna 043-085 Gezegend zij hij, wien het koninkrijk van hemel en aarde behoort en alles wat daartusschen is, met wien de kennis van het laatste uur is, en voor wien gij zult worden verzameld. وَتَبَا‌‍رَكَ ‌الَّذِي لَ‍‍هُ مُلْكُ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌وَمَا‌ بَيْنَهُمَا‌ ‌وَعِ‍‌‍نْ‍‍دَهُ عِلْمُ ‌ال‍‍سَّاعَةِ ‌وَ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ تُرْجَعُونَ
Wa Lā Yamliku Al-Ladhīna Yad`ūna Min Dūnihi Ash-Shafā`ata 'Illā Man Shahida Bil-Ĥaqqi Wa Hum Ya`lamūna 043-086 Degenen, welke zij nevens God aanroepen, hebben het voorrecht niet, anderen tot voorspraak te strekken, behalve zij, die getuigenis der waarheid afleggen en haar kennen. وَلاَ‌ يَمْلِكُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَ‍‍دْع‍‍ُ‍ونَ مِ‍‌‍نْ ‌دُ‌ونِهِ ‌ال‍‍شَّفَاعَةَ ‌إِلاَّ‌ مَ‍‌‍نْ شَهِدَ‌ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ‌وَهُمْ يَعْلَمُونَ
Wa La'in Sa'altahum Man Khalaqahum Layaqūlunna Allāhu ۖ Fa'anná Yu'ufakūna 043-087 Indien gij hun vraagt, wie hen heeft geschapen, zullen zij zekerlijk antwoorden: God. Waarom zijn zij dus tot de vereering van anderen afgewend? وَلَئِ‍‌‍نْ سَأَلْتَهُمْ مَ‍‌‍نْ خَ‍‍لَ‍‍قَ‍‍هُمْ لَيَ‍‍قُ‍‍ولُ‍‍نَّ ‌اللَّ‍‍هُ ۖ فَأَنَّ‍‍ى‌ يُؤْفَكُونَ
Wa QīlihiRabbi 'Inna Hā'uulā' Qawmun Lā Yu'uminūna 043-088 God hoorde ook, toen de profeet zeide: O Heer! waarlijk, deze zijn ongeloovigen, en hij antwoordde: وَ‍قِ‍‍يلِ‍‍هِ يَا‌‍رَبِّ ‌إِنَّ ه‍‍َ‍ا‌ؤُلاَ‌ء‌ قَ‍‍وْم ٌ‌ لاَ‌ يُؤْمِنُونَ
şfaĥ `Anhum Wa Qul Salāmun ۚ Fasawfa Ya`lamūna 043-089 Wend dus van hen af en zeg: Vrede!--Hierna zullen zij hunne dwaling kennen. فَاصْ‍‍فَحْ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ‌وَ‍قُ‍‍لْ سَلاَم‌‍ٌۚ فَسَ‍‍وْفَ يَعْلَمُونَ
Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Next Sūrah