Ghāfiri Adh-Dhanbi Wa Qābili At-Tawbi Shadīdi Al-`Iqābi Dhī Aţ-Ţawli ۖ Lā 'Ilāha 'Illā Huwa ۖ 'Ilayhi Al-Maşīru
040-003 Den vergever van zonden, en den aannemer van berouw, die streng in het straffen is. Hij is lankmoedig. Er is geen God buiten hem; en voor hem zal de algemeene verzameling op den jongsten plaats hebben.
040-004 Niemand twist tegen de teekenen van God, behalve de ongeloovigen; maar laat hunne voorspoedige ondernemingen in het land, u niet met ijdelen schijn verleiden.
Kadhdhabat QablahumQawmu Nūĥin Wa Al-'Aĥzābu Min Ba`dihim ۖ Wa Hammat Kullu 'Ummatin Birasūlihim Liya'khudhūhu ۖ Wa Jādalū Bil-Bāţili Liyudĥiđū Bihi Al-Ĥaqqa Fa'akhadhtuhum ۖ Fakayfa Kāna `Iqābi
040-005 Het volk van Noach en de verbonden ongeloovigen, die na hen kwamen, beschuldigden hunne verschillende profeten van bedrog, en ieder volk broedde slechte plannen tegen zijne profeten, opdat zij hen in hunne macht zouden krijgen; en zij twistten met ijdele woorden, om daardoor de waarheid krachteloos te maken. Deswege kastijdde ik hen, en hoe gestreng was mijne straf.
Al-Ladhīna Yaĥmilūna Al-`Arsha Wa Man Ĥawlahu Yusabbiĥūna Biĥamdi Rabbihim Wa Yu'uminūna Bihi Wa Yastaghfirūna Lilladhīna 'Āmanū Rabbanā Wasi`ta Kulla Shay'inRaĥmatan Wa `Ilmāan Fāghfir Lilladhīna Tābū Wa Attaba`ū Sabīlaka Wa Qihim `Adhāba Al-Jaĥīmi
040-007 De engelen, die den troon van God dragen, en zij die in zijnen omtrek staan, verkondigen den lof van hunnen Heer en gelooven in hem, en zij vragen vergiffenis voor de ware geloovigen, zeggende: O Heer! gij omringt alle zaken door uwe genade en kennis; vergeef dus hun, die berouw betoonen en uw pad volgen, en bevrijd hen van de pijnen der hel.
Rabbanā Wa 'Adkhilhum Jannāti `Adnin Allatī Wa`adtahum Wa ManŞalaĥa Min 'Ābā'ihim Wa 'Azwājihim Wa Dhurrīyātihim ۚ 'Innaka 'Anta Al-`Azīzu Al-Ĥakīmu
040-008 O Heer! leid hen ook in tuinen van eeuwig verblijf, welke gij hun hebt beloofd, en iederen persoon van hunne vaders en hunne vrouwen en hunne kinderen die recht zal handelen: want gij zijt de machtige, de wijze God.
Wa Qihimu As-Sayyi'āti ۚ Wa Man Taqī As-Sayyi'āti Yawma'idhin FaqadRaĥimtahu ۚ Wa Dhalika Huwa Al-Fawzu Al-`Ažīmu
040-009 Bevrijd hen van het kwaad; want al wie zich van boosheid zal vrij houden, zult gij op dien dag uwe genade toonen, en dit zal eene groote gelukzaligheid wezen.
040-010 Maar de ongeloovigen zullen op den dag des oordeels eene stem hooren, die hun zal toeroepen: Waarlijk de haat van God omtrent u, is smartelijker dan uw haat jegens u zelven, toen gij tot het geloof werdt geroepen en niet gelooven wildet.
Qālū Rabbanā 'Amattanā Athnatayni Wa 'Aĥyaytanā Athnatayni Fā`tarafnā Bidhunūbinā Fahal 'Ilá Khurūjin Min Sabīlin
040-011 Zij zullen zeggen: O Heer! gij hebt ons den dood tweemaal gegeven en gij hebt ons tweemaal het leven geschonken, en wij belijden onze zonden. Is er dus geen weg, om aan dit vuur te ontkomen?
040-012 En men zal hun antwoorden: Dit is u wedervaren, omdat, als er van een eenigen God tot u werd gepredikt, gij niet geloofdet; maar indien eene meervoudigheid van goden met hem werd vereenigd, gij geloofdet; en het oordeel behoort den hoogen, den grooten God.
Huwa Al-Ladhī Yurīkum 'Āyātihi Wa Yunazzilu Lakum Mina As-Samā'i Rizqāan ۚ Wa Mā Yatadhakkaru 'Illā Man Yunību
040-013 Hij is het, die u zijne teekenen toont, en u voedsel van den hemel nederzendt; maar niemand zal vermaand worden, dan hij, die zich tot God wendt.
Rafī`u Ad-Darajāti Dhū Al-`Arshi Yulqī Ar-Rūĥa Min 'Amrihi `Alá Man Yashā'u Min `Ibādihi Liyundhira Yawma At-Talāqi
040-015 Hij is het wezen van verheven aard, de bezitter van den troon, die den geest op zijn bevel nederzendt, aan diegenen zijner dienaren, welke hem behagen, opdat hij den mensch voor den dag der ontmoeting zou waarschuwen.
040-016 Op dien dag zullen de menschen uit hunne graven verrijzen, en niets wat hen betreft, zal voor God verborgen zijn. Aan wien zal op dien dag het koninkrijk behooren? Aan den eenigen, den almachtigen God.
040-017 Op dien dag zal iedere ziel overeenkomstig hare verdiensten worden beloond; op dien dag zal geene onrechtvaardigheid plaats hebben. Waarlijk, God zal snel zijn in het opmaken der rekeningen.
Wa 'Andhirhum Yawma Al-'Āzifati 'Idhi Al-Qulūbu Ladá Al-Ĥanājiri Kāžimīna ۚ Mā Lilžžālimīna Min Ĥamīmin Wa Lā Shafī`in Yuţā`u
040-018 Waarschuw hen dus, o profeet! voor den dag die spoedig zal naderen, als de harten der menschen tot hunne kelen opstijgen en hen smoren. De ongeloovigen zullen geen vriend of tusschenpersoon hebben, die gehoord zal worden.
Wa Allāhu Yaqđī Bil-Ĥaqqi Wa ۖ Al-Ladhīna Yad`ūna Min Dūnihi Lā Yaqđūna Bishay'in ۗ 'Inna Allāha Huwa As-Samī`u Al-Başīru
040-020 En God zal met waarheid oordeelen; maar de valsche goden, welke zij naast hem aanroepen, kunnen volstrekt niet oordeelen; want God alleen hoort en ziet alles.
'Awa Lam Yasīrū Fī Al-'Arđi Fayanžurū Kayfa Kāna `Āqibatu Al-Ladhīna Kānū Min ۚ Qablihim Kānū Hum 'Ashadda MinhumQūwatan Wa 'Āthārāan Fī Al-'Arđi Fa'akhadhahumu Allāhu Bidhunūbihim Wa Mā Kāna Lahum Mini Allāhi Min Wāqin
040-021 Zijn zij niet over de aarde gegaan, en hebben zij het einde niet gezien van hen, die vََr hen waren? Deze waren machtiger dan zij in sterkte, en lieten aanzienlijker sporen van hunne macht op de aarde; doch God kastijdde hen om hunne zonden, en er was niemand om hen bij God te ondersteunen.
040-022 Dit ondergingen zij, omdat hunne apostelen met duidelijke teekens tot hen waren gekomen en zij niet geloofden: daarom kastijdde God hen: want hij is sterk en gestreng in het straffen.
Falammā Jā'ahum Bil-Ĥaqqi Min `Indinā Qālū Aqtulū 'Abnā'a Al-Ladhīna 'Āmanū Ma`ahu Wa Astaĥyū Nisā'ahum ۚ Wa Mā Kaydu Al-Kāfirīna 'Illā Fī Đalālin
040-025 En toen hij met waarheid van ons tot hen kwam, zeiden zij: Doodt de zonen van hen, die met hem hebben geloofd, en redt het leven hunner dochters; maar de list der ongeloovigen was ijdel.
040-026 En Pharao zeide: Laat mij alleen, opdat ik Mozes doode, en laat hem zijnen Heer aanroepen. Waarlijk, ik vrees dat hij uw godsdienst zal doen veranderen, of geweld op de aarde zal doen heersenen.
Wa Qāla Mūsá 'Innī `Udhtu Birabbī Wa Rabbikum Min Kulli Mutakabbirin Lā Yu'uminu Biyawmi Al-Ĥisābi
040-027 En Mozes zeide tot zijn volk: Waarlijk, ik heb toevlucht tot mijn Heer en uw Heer genomen ten einde mij te verdedigen tegen iederen trotschen persoon, die niet aan den dag der rekenschap gelooft.
Wa Qāla Rajulun Mu'uminun Min 'Āli Fir`awna Yaktumu 'Īmānahu~ 'Ataqtulūna Rajulāan 'An Yaqūla Rabbiya Allāhu Wa Qad Jā'akum Bil-Bayyināti MinRabbikum ۖ Wa 'In Yaku Kādhibāan Fa`alayhi Kadhibuhu ۖ Wa 'In Yaku Şādiqāan Yuşibkum Ba`đu Al-Ladhī Ya`idukum ۖ 'Inna Allāha Lā Yahdī Man Huwa Musrifun Kadhdhābun
040-028 En een man, van het gezin van Pharao, die een waar geloovige was en zijn geloof verborg, zeide: Wilt gij een mensch ter dood brengen omdat hij zegt: God is mijn Heer, terwijl gij ziet, dat hij met duidelijke teekenen van uwen Heer tot u is gekomen? Indien hij een leugenaar is, zal de straf zijner valschheid op hem vallen, maar indien hij de waarheid spreekt, zullen eenige dier vonnissen, waarmede hij u bedreigt, op u nederkomen; waarlijk, God leidt niet hem, die een zondaar of een leugenaar is.
040-029 O mijn volk! heden is u het koninkrijk, en gij zijt machtig; maar wie zal ons tegen den geesel van God verdedigen, als die op ons nederkomt. Pharao zeide: Ik stel u alleen voor, wat mij het geschiktste dunkt, en ik leid u alleen op het rechte pad.
040-030 En hij die geloofd had, zeide: O mijn volk! waarlijk, ik vrees voor u een dag, gelijk aan dien van de verbondenen tegen de profeten, in vroegere tijden.
Mithla Da'bi Qawmi Nūĥin Wa `Ādin Wa Thamūda Wa Al-Ladhīna Min Ba`dihim ۚ Wa Mā Al-Lahu Yurīdu Žulmāan Lil`ibādi
040-031 Een toestand gelijk aan dien van het volk van Noach, en de stammen van Ad en Thamoed. En van hen, die na hen hebben geleefd; want God wil niet dat er eenige onrechtvaardigheid op zijne dienaren worde uitgeoefend.
Yawma Tuwallūna Mudbirīna Mā Lakum Mina Allāhi Min `Āşimin ۗ Wa Man Yuđlili Allāhu Famā Lahu Min Hādin
040-033 Den dag waarop gij van de rechtbank zult afgewend, en naar de hel gedreven worden zult gij niemand hebben, om u tegen God te ondersteunen. En hij dien God zal doen dwalen, zal geen leider hebben.
Wa Laqad Jā'akum Yūsufu MinQablu Bil-Bayyināti Famā Ziltum Fī Shakkin Mimmā Jā'akum Bihi ۖ Ĥattá 'Idhā Halaka Qultum Lan Yab`atha Allāhu Min Ba`dihiRasūlāan ۚ Kadhālika Yuđillu Allāhu Man Huwa Musrifun Murtābun
040-034 Jozef kwam, vََr Mozes, met duidelijke teekens tot u, maar gij hieldt niet op te twijfelen omtrent den godsdienst, dien hij u predikte, tot gij zeidet, toen hij stierf: God zal op geenerlei wijze een anderen profeet na hem zenden. Zoo deed God dengeen dwalen, die een zondaar en een twijfelaar is.
040-035 Zij, die Gods teekenen betwisten, zonder dat er een bewijs tot hen is gekomen, zijn in groote verachting bij God en bij hen die gelooven; zoo verzegelt God ieder trotsch en weêrbarstig hart.
'Asbāba As-Samāwāti Fa'aţţali`a 'Ilá 'Ilahi Mūsá Wa 'Innī La'ažunnuhu Kādhibāan ۚ Wa Kadhalika Zuyyina Lifir`awna Sū'u `Amalihi Wa Şudda `Ani As-Sabīli ۚ Wa Mā Kaydu Fir`awna 'Illā Fī Tabābin
040-037 De sferen des hemels en dat ik den God van Mozes moge zien; want waarlijk, ik houd hem voor een leugenaar. Zoo vertoonden Pharaos snoode werken zich lofwaardig voor hem; hij wendde zich van het rechte pad af, en de listen van Pharao eindigden slechts met verlies.
040-039 O mijn volk! waarlijk, dit tegenwoordige leven is slechts een tijdelijk genot, maar het volgende leven is de woning van onwrikbare duurzaamheid.
Man `Amila Sayyi'atan Falā Yujzá 'Illā Mithlahā ۖ Wa Man `Amila Şāliĥāan MinDhakarin 'Aw 'Unthá Wa Huwa Mu'uminun Fa'ūlā'ika Yadkhulūna Al-Jannata Yurzaqūna Fīhā Bighayri Ĥisābin
040-040 Wie kwaad bedrijft, zal slechts vergolden worden in gelijke evenredigheid daarmede, maar wie goed doet, hetzij man of vrouw, en een waar geloovige is, zal onder de uitverkorenen zijn, die het paradijs binnengaan, en daarin overvloediglijk zullen worden voorzien.
Tad`ūnanī Li'kfura Billāhi Wa 'Ushrika Bihi Mā Laysa Lī Bihi `Ilmun Wa 'Anā 'Ad`ūkum 'Ilá Al-`Azīzi Al-Ghaffāri
040-042 Gij noodigt mij uit, God te loochenen, en datgene met hem te vereenigen waarvan ik geene kennis; maar ik noodig u tot den Machtigste, den Vergever van zonden.
Lā Jarama 'Annamā Tad`ūnanī 'Ilayhi Laysa Lahu Da`watun Fī Ad-Dunyā Wa Lā Fī Al-'Ākhirati Wa 'Anna Maraddanā 'Ilá Allāhi Wa 'Anna Al-Musrifīna Hum 'Aşĥābu An-Nāri
040-043 Het is ontwijfelbaar, dat de valsche goden, waartoe gij mij uitnoodigt, niet verdienen aangeroepen te worden noch in deze, noch in de volgende wereld: dat wij tot God moeten terugkeeren, en dat de zondaren de bewoners van het hellevuur zullen wezen.
An-Nāru Yu`rađūna `Alayhā Ghudūwāan Wa `Ashīyāan ۖ Wa Yawma Taqūmu As-Sā`atu 'Adkhilū 'Āla Fir`awna 'Ashadda Al-`Adhābi
040-046 Zij zullen, des ochtends en des avonds, aan het hellevuur zijn blootgesteld, en op den dag waarop het oordeel zal plaats hebben, zal hun worden gezegd; Treed binnen, o volk van Pharao! in de gestrengste marteling.
Wa 'Idh Yataĥājjūna Fī An-Nāri Fayaqūlu Ađ-Đu`afā'u Lilladhīna Astakbarū 'Innā Kunnā Lakum Taba`āan Fahal 'Antum Mughnūna `Annā Naşībāan Mina An-Nāri
040-047 En denk aan den tijd, als de ongeloovigen, in het hellevuur met elkander zullen twisten, en de zwakken tot de hoovaardigen (de grooten) zullen zeggen: Waarlijk, wij waren uwe volgers; wilt gij ons dus niet van een deel van dit vuur redden?
Wa Qāla Al-Ladhīna Fī An-Nāri Likhazanati Jahannama Ad`ū Rabbakum Yukhaffif `Annā Yawmāan Mina Al-`Adhābi
040-049 En zij, die in het vuur zullen wezen, zullen tot de wachters der hel zeggen: Roept uwen Heer aan, opdat hij ons voor een dag deze straf verlichte.
040-050 Zij zullen antwoorden! kwamen uwe gezanten niet, met duidelijke bewijzen, tot u? Zij zullen zeggen: Ja. De bewaarders zullen daarop zeggen: Roept dus God aan: maar zijne aanroeping door de ongeloovigen zal slechts ijdel wezen.
040-054 Als eene leiding en eene vermaning voor menschen, die verstand bezitten.
هُدى ً وَذِكْرَى لِأولِي الأَلْبَابِ
Fāşbir 'Inna Wa`da Allāhi Ĥaqqun Wa Astaghfir Lidhanbika Wa Sabbiĥ Biĥamdi Rabbika Bil-`Ashīyi Wa Al-'Ibkāri
040-055 Daarom, o profeet! verdraag de beleedigingen der ongeloovigen met geduld; want de belofte van God is waar. Vraag vergiffenis voor uwe dwaling en verkondig den lof van uwen Heer, des avonds en des ochtends.
040-056 Wat hen betreft, die de teekenen van God bestrijden, zonder dat hun een overtuigend bewijs werd geopenbaard, er is slechts trotschheid in hunne borsten; doch zij zullen hun verlangen niet verkrijgen; vlucht dus tot God, als een toevluchtsoord; want hij hoort en ziet alles.
Wa Mā Yastawī Al-'A`má Wa Al-Başīru Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Wa Lā Al-Musī'u ۚ Qalīlāan Mā Tatadhakkarūna
040-058 De blinde en de ziende zullen niet gelijk gesteld worden, noch zij die gelooven en rechtvaardigheid uitoefenen met de boosdoeners. Hoe weinigen overwegen dit in hun binnenste!
040-060 Uw Heer zeide: Roept mij aan en ik zal u verhooren, maar zij die met trotschheid mijnen dienst versmaden, zullen met schande de hel binnen gaan.
040-061 God is het, die den nacht voor u heeft aangewezen, om daarin uwen rust te nemen, en den dag om u licht te geven. Waarlijk, God is milddadig omtrent den mensch; maar het meerendeel der menschen is ondankbaar.
Al-Lahu Al-Ladhī Ja`ala Lakumu Al-'Arđa Qarārāan Wa As-Samā'a Binā'an Wa Şawwarakum Fa'aĥsana Şuwarakum Wa Razaqakum Mina Aţ-Ţayyibāti ۚ Dhalikumu Allāhu Rabbukum ۖ Fatabāraka Allāhu Rabbu Al-`Ālamīna
040-064 God is het, die u de aarde heeft gegeven tot een vasten grond, en de hemel als eene overdekking; die u gevormd heeft, uwe vormen schoon heeft gemaakt en u met goede dingen voedt. Dit is God, uw Heer. Daarom zij God gezegend, de Heer van alle schepselen!
Huwa Al-Ĥayyu Lā 'Ilāha 'Illā Huwa Fād`ūhu Mukhlişīna Lahu Ad-Dīna ۗ Al-Ĥamdu Lillāh Rabbi Al-`Ālamīna
040-065 Hij is de levende God, en er is geen God buiten hem. Roept hem dus aan, en wijdt hem den zuiveren godsdienst. Geloofd zij God, de Heer van alle schepselen!
Qul 'Innī Nuhītu 'An 'A`buda Al-Ladhīna Tad`ūna Min Dūni Allāhi Lammā Jā'aniya Al-Bayyinātu MinRabbī Wa 'Umirtu 'An 'Uslima Lirabbi Al-`Ālamīna
040-066 Zeg: Waarlijk, het is mij verboden de godheden te aanbidden, welke gij buiten God aanroept, nadat er duidelijke bewijzen van mijnen Heer tot u zijn gekomen, en mij is bevolen, mij aan den Heer van alle schepselen te onderwerpen.
Huwa Al-Ladhī Khalaqakum Min TurābinThumma Min NuţfatinThumma Min `AlaqatinThumma YukhrijukumŢiflāanThumma Litablughū 'AshuddakumThumma Litakūnū Shuyūkhāan ۚ Wa Minkum Man Yutawaffá MinQablu ۖ Wa Litablughū 'Ajalāan Musamman Wa La`allakum Ta`qilūna
040-067 Hij is het, die u het eerste van stof schiep, daarna van zaad en gestold bloed, en u vervolgens als kinderen uit de ingewanden uwer moeders voortbracht; daarna veroorloofde hij u, uwen ouderdom van volle sterkte te bereiken, en vervolgens tot oude menschen op te groeien (maar sommigen van u sterven voor dien leeftijd), en den bepaalden tijd van uw leven te bereiken, opdat gij misschien zoudt begrijpen.
Al-Ladhīna Kadhdhabū Bil-Kitābi Wa Bimā 'Arsalnā BihiRusulanā ۖ Fasawfa Ya`lamūna
040-070 Zij, die het boek van den Koran van valschheid beschuldigen, en ook de andere schriften en andere leeren, welke wij onze vroegere profeten hebben gezonden om te prediken, zullen hierna hunne dwaasheid kennen.
Min Dūni Allāhi ۖ Qālū Đallū `Annā Bal Lam Nakun Nad`ū MinQablu Shay'āan ۚ Kadhālika Yuđillu Allāhu Al-Kāfirīna
040-074 Zij zullen antwoorden: Zij hebben zich zelven aan ons onttrokken; ja, wij riepen vroeger een niets aan. Zoo leidt God de ongeloovigen in dwaling.
040-075 Dit is u wedervaren, omdat gij u onbeschaamd op aarde hebt verheugd, in datgene wat valsch was, en waarom gij met toomelooze vreugde waart vervuld.
040-077 Daarom volhard met geduld, o Mahomet! want de belofte van God is waar. Hetzij wij u een deel der straf doen zien, waarmede wij hen bedreigden, hetzij wij u doen sterven vََr gij het ziet; zij zullen op den jongsten dag voor ons worden verzameld.
Wa Laqad 'Arsalnā Rusulāan MinQablika Minhum ManQaşaşnā `Alayka Wa Minhum Man Lam Naqşuş `Alayka ۗ Wa Mā Kāna Lirasūlin 'An Ya'tiya Bi'āyatin 'Illā Bi'idhni Allāhi ۚ Fa'idhā Jā'a 'Amru Allāhi Quđiya Bil-Ĥaqqi Wa Khasira Hunālika Al-Mubţilūna
040-078 Wij hebben vََr u een groot aantal profeten gezonden; van sommige onder welke wij u de geschiedenissen hebben geopenbaard, en de geschiedenissen van andere hebben wij u niet medegedeeld; maar geen gezant heeft de macht een teeken voor te brengen, tenzij door het verlof van God. Als dus het bevel van God zal komen, zal het oordeel met waarheid worden uitgesproken, en dan zullen zij ten gronde gaan, die de teekens van God zonder uitwerking trachten te doen zijn.
Wa Lakum Fīhā Manāfi`u Wa Litablughū `Alayhā Ĥājatan Fī Şudūrikum Wa `Alayhā Wa `Alá Al-Fulki Tuĥmalūna
040-080 Gij ontvangt daarvan ook andere voordeelen, en door deze volbrengt gij de zaak, welke gij u innerlijk hebt voorgesteld, en door hen wordt gij te land, en door schepen ter zee vervoerd.
040-082 Gaan zij niet over de aarde, en zien zij niet wat het einde was van hen, die vََr hen bestonden? Deze waren talrijker dan zij en machtiger in sterkte, en lieten aanzienlijker gedenkteekenen van hunne macht op aarde; maar wat zij verworven hadden was hun van geen voordeel.
Falammā Jā'at/humRusuluhum Bil-Bayyināti Fariĥū Bimā `Indahum Mina Al-`Ilmi Wa Ĥāqa Bihim Mā Kānū Bihi Yastahzi'ūn
040-083 En toen hunne apostelen tot hen kwamen met duidelijke bewijzen hunner zending verheugden zij zich vol overmoed in de kennis, die met hen was, doch de straf, waarover zij hadden gespot, omringde hen.
040-085 Maar hun geloof baatte hen niet, nadat zij onze wraak hadden gezien. Dit was het bevel van God, dat vroeger in acht genomen werd, nopens zijne dienaren, en de ongeloovigen deed te gronde gaan.