Roman Script    Reciting key words            Previous Sūrah    Quraan Index    Home  

40) Sūrat Ghāfir

Printed format

40) سُورَة غَافِر

Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Ĥā-Mīm 040-001 Ha. Mim. حَا-مِيم
Tanzīlu Al-Kitābi Mina Allāhi Al-`Azīzi Al-`Alīmi 040-002 De openbaring van dit boek is van den machtigen, den wijzen God. تَ‍‌‍ن‍‍ز‍ِ‍ي‍‍لُ ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ مِنَ ‌اللَّ‍‍هِ ‌الْعَز‍ِ‍ي‍‍زِ‌ ‌الْعَلِيمِ
Ghāfiri Adh-Dhanbi Wa Qābili At-Tawbi Shadīdi Al-`Iqābi Dhī Aţ-Ţawli ۖ Lā 'Ilāha 'Illā Huwa ۖ 'Ilayhi Al-Maşīru 040-003 Den vergever van zonden, en den aannemer van berouw, die streng in het straffen is. Hij is lankmoedig. Er is geen God buiten hem; en voor hem zal de algemeene verzameling op den jongsten plaats hebben. غَ‍‍افِرِ‌ ‌ال‍‍ذَّ‌نْ‍‍بِ ‌وَ‍قَ‍‍ابِلِ ‌ال‍‍تَّ‍‍وْبِ شَد‍ِ‍ي‍‍دِ‌ ‌الْعِ‍‍قَ‍‍ابِ ‌ذِي ‌ال‍‍طَّ‍‍وْلِ ۖ لاَ‌ ‌إِلَهَ ‌إِلاَّ‌ هُوَ‌ ۖ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌الْمَ‍‍صِ‍‍يرُ
Mā Yujādilu Fī 'Āyāti Allāhi 'Illā Al-Ladhīna Kafarū Falā Yaghrurka Taqallubuhum Al-Bilādi 040-004 Niemand twist tegen de teekenen van God, behalve de ongeloovigen; maar laat hunne voorspoedige ondernemingen in het land, u niet met ijdelen schijn verleiden. مَا‌ يُجَا‌دِلُ فِ‍‍ي ‌آي‍‍َ‍اتِ ‌اللَّ‍‍هِ ‌إِلاَّ‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ فَلاَ‌ يَ‍‍غْ‍‍رُ‌رْكَ تَ‍‍قَ‍‍لُّبُهُمْ فِي ‌الْبِلاَ‌دِ
Kadhdhabat Qablahum Qawmu Nūĥin Wa Al-'Aĥzābu Min Ba`dihim ۖ Wa Hammat Kullu 'Ummatin Birasūlihim Liya'khudhūhu ۖ Wa Jādalū Bil-Bāţili Liyudĥiđū Bihi Al-Ĥaqqa Fa'akhadhtuhum ۖ Fakayfa Kāna `Iqābi 040-005 Het volk van Noach en de verbonden ongeloovigen, die na hen kwamen, beschuldigden hunne verschillende profeten van bedrog, en ieder volk broedde slechte plannen tegen zijne profeten, opdat zij hen in hunne macht zouden krijgen; en zij twistten met ijdele woorden, om daardoor de waarheid krachteloos te maken. Deswege kastijdde ik hen, en hoe gestreng was mijne straf. كَذَّبَتْ قَ‍‍بْ‍‍لَهُمْ قَ‍‍وْمُ ن‍‍ُ‍وحٍ‌ ‌وَ‌الأَحْز‍َ‍‌ابُ مِ‍‌‍نْ بَعْدِهِمْ ۖ ‌وَهَ‍‍مَّ‍‍تْ كُلُّ ‌أُمَّ‍‍ة ٍ‌ بِ‍رَسُولِهِمْ لِيَأْ‍خُ‍‍ذ‍ُ‍‌وهُ ۖ ‌وَجَا‌دَلُو‌ا‌ بِ‍الْبَاطِ‍‍لِ لِيُ‍‍دْحِ‍‍ضُ‍‍و‌ا‌ بِهِ ‌الْحَ‍‍قَّ فَأَ‍خَ‍‍ذْتُهُمْ ۖ فَكَ‍‍يْ‍‍فَ ك‍‍َ‍انَ عِ‍‍قَ‍‍ابِ
Wa Kadhalika Ĥaqqat Kalimatu Rabbika `Alá Al-Ladhīna Kafarū 'Annahum 'Aşĥābu An-Nāri 040-006 Zoo is het vonnis van uwen Heer met rechtvaardigheid op de ongeloovigen toegepast geworden, en zij zullen de bewoners van het hellevuur zijn. وَكَذَلِكَ حَ‍‍قَّ‍‍تْ كَلِمَةُ ‌‍رَبِّكَ عَلَى‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ ‌أَنَّ‍‍هُمْ ‌أَ‍صْ‍‍ح‍‍َ‍ابُ ‌ال‍‍نَّ‍‍ا‌رِ
Al-Ladhīna Yaĥmilūna Al-`Arsha Wa Man Ĥawlahu Yusabbiĥūna Biĥamdi Rabbihim Wa Yu'uminūna Bihi Wa Yastaghfirūna Lilladhīna 'Āmanū Rabbanā Wasi`ta Kulla Shay'in Raĥmatan Wa `Ilmāanghfir Lilladhīna Tābū Wa Attaba`ū Sabīlaka Wa Qihim `Adhāba Al-Jaĥīmi 040-007 De engelen, die den troon van God dragen, en zij die in zijnen omtrek staan, verkondigen den lof van hunnen Heer en gelooven in hem, en zij vragen vergiffenis voor de ware geloovigen, zeggende: O Heer! gij omringt alle zaken door uwe genade en kennis; vergeef dus hun, die berouw betoonen en uw pad volgen, en bevrijd hen van de pijnen der hel. الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَحْمِل‍‍ُ‍ونَ ‌الْعَرْشَ ‌وَمَ‍‌‍نْ حَوْلَ‍‍هُ يُسَبِّح‍‍ُ‍ونَ بِحَمْدِ‌ ‌‍رَبِّهِمْ ‌وَيُؤْمِن‍‍ُ‍ونَ بِ‍‍هِ ‌وَيَسْتَ‍‍غْ‍‍فِر‍ُ‍‌ونَ لِلَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ ‌‍رَبَّنَا‌ ‌وَسِعْتَ كُلَّ شَ‍‍يْء‌ٍ‌ ‌‍رَحْمَة ً‌ ‌وَعِلْما‌‌ ً‌ فَاغْ‍‍فِ‍‍رْ‌ لِلَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ تَابُو‌ا‌ ‌وَ‌اتَّبَعُو‌ا‌ سَبِيلَكَ ‌وَ‍قِ‍‍هِمْ عَذ‍َ‍‌ابَ ‌الْجَحِيمِ
Rabbanā Wa 'Adkhilhum Jannāti `Adnin Allatī Wa`adtahum Wa Man Şalaĥa Min 'Ābā'ihim Wa 'Azwājihim Wa Dhurrīyātihim ۚ 'Innaka 'Anta Al-`Azīzu Al-Ĥakīmu 040-008 O Heer! leid hen ook in tuinen van eeuwig verblijf, welke gij hun hebt beloofd, en iederen persoon van hunne vaders en hunne vrouwen en hunne kinderen die recht zal handelen: want gij zijt de machtige, de wijze God. رَبَّنَا‌ ‌وَ‌أَ‌دْ‍‍خِ‍‍لْهُمْ جَ‍‍نّ‍‍َ‍اتِ عَ‍‍دْن‌‍ٍ‌الَّتِي ‌وَعَ‍‍دْتَهُم ‌وَمَ‍‌‍نْ صَ‍‍لَحَ مِ‍‌‍نْ ‌آب‍‍َ‍ائِهِمْ ‌وَ‌أَ‌زْ‌وَ‌اجِهِمْ ‌وَ‌ذُ‌رِّيَّاتِهِمْ ۚ ‌إِنَّ‍‍كَ ‌أَ‌نْ‍‍تَ ‌الْعَز‍ِ‍ي‍‍زُ‌ ‌الْحَكِيمُ
Wa Qihimu As-Sayyi'āti ۚ Wa Man Taqī As-Sayyi'āti Yawma'idhin Faqad Raĥimtahu ۚ Wa Dhalika Huwa Al-Fawzu Al-`Ažīmu 040-009 Bevrijd hen van het kwaad; want al wie zich van boosheid zal vrij houden, zult gij op dien dag uwe genade toonen, en dit zal eene groote gelukzaligheid wezen. وَ‍قِ‍‍هِمُ ‌ال‍‍سَّيِّئ‍‍َ‍اتِ ۚ ‌وَمَ‍‌‍نْ تَ‍‍قِ‍‍ي ‌ال‍‍سَّيِّئ‍‍َ‍اتِ يَوْمَئِذ‌‌ٍ‌ فَ‍‍قَ‍‍دْ‌ ‌‍رَحِمْتَ‍‍هُ ۚ ‌وَ‌ذَلِكَ هُوَ‌ ‌الْفَ‍‍وْ‌زُ‌ ‌الْعَ‍‍ظِ‍‍يمُ
'Inna Al-Ladhīna Kafarū Yunādawna Lamaqtu Allāhi 'Akbaru Min Maqtikum 'Anfusakum 'Idh Tud`awna 'Ilá Al-'Īmāni Fatakfurūna 040-010 Maar de ongeloovigen zullen op den dag des oordeels eene stem hooren, die hun zal toeroepen: Waarlijk de haat van God omtrent u, is smartelijker dan uw haat jegens u zelven, toen gij tot het geloof werdt geroepen en niet gelooven wildet. إِنَّ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ يُنَا‌دَ‌وْنَ لَمَ‍‍قْ‍‍تُ ‌اللَّ‍‍هِ ‌أَكْبَرُ‌ مِ‍‌‍نْ مَ‍‍قْ‍‍تِكُمْ ‌أَ‌نْ‍‍فُسَكُمْ ‌إِ‌ذْ‌ تُ‍‍دْعَ‍‍وْنَ ‌إِلَى‌ ‌الإِيم‍‍َ‍انِ فَتَكْفُرُ‌ونَ
Qālū Rabbanā 'Amattanā Athnatayni Wa 'Aĥyaytanā Athnatayni Fā`tarafnā Bidhunūbinā Fahal 'Ilá Khurūjin Min Sabīlin 040-011 Zij zullen zeggen: O Heer! gij hebt ons den dood tweemaal gegeven en gij hebt ons tweemaal het leven geschonken, en wij belijden onze zonden. Is er dus geen weg, om aan dit vuur te ontkomen? قَ‍‍الُو‌ا‌ ‌‍رَبَّنَ‍‍ا‌ ‌أَمَتَّنَا‌ ‌اثْنَتَ‍‍يْ‍‍نِ ‌وَ‌أَحْيَيْتَنَا‌ ‌اثْنَتَ‍‍يْ‍‍نِ فَاعْتَ‍رَفْنَا‌ بِذُنُوبِنَا‌ فَهَلْ ‌إِلَى‌ خُ‍‍ر‍ُ‍‌وجٍ‌ مِ‍‌‍نْ سَبِيلٍ
Dhālikum Bi'annahu~ 'Idhā Du`iya Allāhu Waĥdahu Kafartum ۖ Wa 'In Yushrak Bihi Tu'uminū ۚ Fālĥukmu Lillāh Al-`Alīyi Al-Kabīri 040-012 En men zal hun antwoorden: Dit is u wedervaren, omdat, als er van een eenigen God tot u werd gepredikt, gij niet geloofdet; maar indien eene meervoudigheid van goden met hem werd vereenigd, gij geloofdet; en het oordeel behoort den hoogen, den grooten God. ذَلِكُمْ بِأَنَّ‍‍هُ~ُ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ‌دُعِيَ ‌اللَّ‍‍هُ ‌وَحْدَهُ كَفَرْتُمْ ۖ ‌وَ‌إِ‌نْ يُشْ‍رَكْ بِ‍‍هِ تُؤْمِنُو‌اۚ فَالْحُكْمُ لِلَّهِ ‌الْعَلِيِّ ‌الْكَبِي‍‍رِ
Huwa Al-Ladhī Yurīkum 'Āyātihi Wa Yunazzilu Lakum Mina As-Samā'i Rizqāan ۚ Wa Mā Yatadhakkaru 'Illā Man Yunību 040-013 Hij is het, die u zijne teekenen toont, en u voedsel van den hemel nederzendt; maar niemand zal vermaand worden, dan hij, die zich tot God wendt. هُوَ‌ ‌الَّذِي يُ‍‍رِيكُمْ ‌آيَاتِ‍‍هِ ‌وَيُنَزِّلُ لَكُمْ مِنَ ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ ‌رِ‌زْ‍ق‍‍ا‌ ًۚ ‌وَمَا‌ يَتَذَكَّرُ‌ ‌إِلاَّ‌ مَ‍‌‍نْ يُنِيبُ
d Allaha Mukhlişīna Lahu Ad-Dīna Wa Law Kariha Al-Kāfirūna 040-014 Roep dus God aan, en wijd hem eenen zuiveren godsdienst, hoewel de ongeloovigen afkeerig daarvan zijn. فَا‌دْعُو‌ا‌اللَّ‍‍هَ مُ‍‍خْ‍‍لِ‍‍صِ‍‍ي‍‍نَ لَهُ ‌ال‍‍دّ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌وَلَوْ‌ كَ‍‍رِهَ ‌الْكَافِرُ‌ونَ
Rafī`u Ad-Darajāti Dhū Al-`Arshi Yulqī Ar-Rūĥa Min 'Amrihi `Alá Man Yashā'u Min `Ibādihi Liyundhira Yawma At-Talāqi 040-015 Hij is het wezen van verheven aard, de bezitter van den troon, die den geest op zijn bevel nederzendt, aan diegenen zijner dienaren, welke hem behagen, opdat hij den mensch voor den dag der ontmoeting zou waarschuwen. رَف‍‍ِ‍ي‍‍عُ ‌ال‍‍دَّ‌‍رَج‍‍َ‍اتِ ‌ذُ‌و‌ ‌الْعَرْشِ يُلْ‍‍قِ‍‍ي ‌ال‍‍رّ‍ُ‍‌وحَ مِ‍‌‍نْ ‌أَمْ‍‍رِهِ عَلَى‌ مَ‍‌‍نْ يَش‍‍َ‍ا‌ءُ‌ مِ‍‌‍نْ عِبَا‌دِهِ لِيُ‍‌‍نْ‍‍ذِ‌ر‍َ‍‌ يَ‍‍وْمَ ‌ال‍‍تَّلاَ‍قِ
Yawma Humrizūna ۖ Lā Yakhfá `Alá Allāhi Minhum Shay'un ۚ Limani Al-Mulku Al-Yawma ۖ Lillāh Al-Wāĥidi Al-Qahhāri 040-016 Op dien dag zullen de menschen uit hunne graven verrijzen, en niets wat hen betreft, zal voor God verborgen zijn. Aan wien zal op dien dag het koninkrijk behooren? Aan den eenigen, den almachtigen God. يَ‍‍وْمَ هُمْ بَا‌رِ‌ز‍ُ‍‌ونَ ۖ لاَ‌ يَ‍‍خْ‍‍فَى‌ عَلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ شَ‍‍يْء‌ٌۚ لِمَنِ ‌الْمُلْكُ ‌الْيَ‍‍وْمَ ۖ لِلَّهِ ‌الْوَ‌احِدِ‌ ‌الْ‍‍قَ‍‍هَّا‌رِ
Al-Yawma Tujzá Kullu Nafsin Bimā Kasabat ۚŽulma Al-Yawma ۚ 'Inna Allāha Sarī`u Al-Ĥisābi 040-017 Op dien dag zal iedere ziel overeenkomstig hare verdiensten worden beloond; op dien dag zal geene onrechtvaardigheid plaats hebben. Waarlijk, God zal snel zijn in het opmaken der rekeningen. الْيَ‍‍وْمَ تُ‍‍جْ‍‍زَ‌ى‌ كُلُّ نَفْس ٍ‌ بِمَا‌ كَسَبَتْ ۚ لاَ‌ ظُ‍‍لْمَ ‌الْيَ‍‍وْمَ ۚ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ سَ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍عُ ‌الْحِسَابِ
Wa 'Andhirhum Yawma Al-'Āzifati 'Idhi Al-Qulūbu Ladá Al-Ĥanājiri Kāžimīna ۚ Mā Lilžžālimīna Min Ĥamīmin Wa Lā Shafī`in Yuţā`u 040-018 Waarschuw hen dus, o profeet! voor den dag die spoedig zal naderen, als de harten der menschen tot hunne kelen opstijgen en hen smoren. De ongeloovigen zullen geen vriend of tusschenpersoon hebben, die gehoord zal worden. وَ‌أَ‌ن‍‍ذِ‌ر‍ْ‍هُمْ يَ‍‍وْمَ ‌الآ‌زِفَةِ ‌إِ‌ذِ‌ ‌الْ‍‍قُ‍‍ل‍‍ُ‍وبُ لَدَ‌ى‌ ‌الْحَنَاجِرِ‌ كَاظِ‍‍م‍‍ِ‍ي‍‍نَ ۚ مَا‌ لِل‍‍ظَّ‍‍الِم‍‍ِ‍ي‍‍نَ مِ‍‌‍نْ حَم‍‍ِ‍ي‍‍مٍ‌ ‌وَلاَ‌ شَف‍‍ِ‍ي‍‍عٍ‌ يُ‍‍طَ‍‍اعُ
Ya`lamu Khā'inata Al-'A`yuni Wa Mā Tukh Aş-Şudūru 040-019 God zal het bedriegelijke oog kennen en datgene wat hunne borsten verbergen. يَعْلَمُ خَ‍‍ائِنَةَ ‌الأَعْيُنِ ‌وَمَا‌ تُ‍‍خْ‍‍فِي ‌ال‍‍صُّ‍‍دُ‌و‌رُ
Wa Allāhu Yaqđī Bil-Ĥaqqi Wa ۖ Al-Ladhīna Yad`ūna Min Dūnihi Lā Yaqđūna Bishay'in ۗ 'Inna Allāha Huwa As-Samī`u Al-Başīru 040-020 En God zal met waarheid oordeelen; maar de valsche goden, welke zij naast hem aanroepen, kunnen volstrekt niet oordeelen; want God alleen hoort en ziet alles. وَ‌اللَّ‍‍هُ يَ‍‍قْ‍‍‍‍ضِ‍‍ي بِ‍الْحَ‍‍قِّ ۖ ‌وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَ‍‍دْع‍‍ُ‍ونَ مِ‍‌‍نْ ‌دُ‌ونِ‍‍هِ لاَ‌ يَ‍‍قْ‍‍‍‍ضُ‍‍ونَ بِشَ‍‍يْء‌‌ٍۗ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ هُوَ‌ ‌ال‍‍سَّم‍‍ِ‍ي‍‍عُ ‌الْبَ‍‍صِ‍‍يرُ
'Awa Lam Yasīrū Fī Al-'Arđi Fayanžurū Kayfa Kāna `Āqibatu Al-Ladhīna Kānū Min ۚ Qablihim Kānū Hum 'Ashadda Minhum Qūwatan Wa 'Āthāan Al-'Arđi Fa'akhadhahumu Allāhu Bidhunūbihim Wa Mā Kāna Lahum Mini Allāhi Min Wāqin 040-021 Zijn zij niet over de aarde gegaan, en hebben zij het einde niet gezien van hen, die vََr hen waren? Deze waren machtiger dan zij in sterkte, en lieten aanzienlijker sporen van hunne macht op de aarde; doch God kastijdde hen om hunne zonden, en er was niemand om hen bij God te ondersteunen. أَ‌وَ‌ لَمْ يَسِيرُ‌و‌ا‌ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ فَيَ‍‌‍ن‍‍ظُ‍‍رُ‌و‌ا‌ كَ‍‍يْ‍‍فَ ك‍‍َ‍انَ عَاقِ‍‍بَةُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَانُو‌ا‌ مِ‍‌‍نْ ۚ قَ‍‍بْ‍‍لِهِمْ كَانُو‌ا‌ هُمْ ‌أَشَدَّ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ قُ‍‍وَّة ً‌ ‌وَ‌آثَا‌ر‌ا‌‌ ً‌ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ فَأَ‍خَ‍‍ذَهُمُ ‌اللَّ‍‍هُ بِذُنُوبِهِمْ ‌وَمَا‌ ك‍‍َ‍انَ لَهُمْ مِنِ ‌اللَّ‍‍هِ مِ‍‌‍نْ ‌وَ‌اقٍ
Dhālika Bi'annahum Kānat Ta'tīhim Rusuluhum Bil-Bayyināti Fakafarū Fa'akhadhahumu Allāhu ۚ 'Innahu Qawīyun Shadīdu Al-`Iqābi 040-022 Dit ondergingen zij, omdat hunne apostelen met duidelijke teekens tot hen waren gekomen en zij niet geloofden: daarom kastijdde God hen: want hij is sterk en gestreng in het straffen. ذَلِكَ بِأَنَّ‍‍هُمْ كَانَتْ تَأْتِيهِمْ ‌رُسُلُهُمْ بِ‍الْبَيِّن‍‍َ‍اتِ فَكَفَرُ‌و‌ا‌ فَأَ‍خَ‍‍ذَهُمُ ‌اللَّ‍‍هُ ۚ ‌إِنَّ‍‍هُ قَ‍‍وِيّ‌‍ٌ‌ شَد‍ِ‍ي‍‍دُ‌ ‌الْعِ‍‍قَ‍‍ابِ
Wa Laqad 'Arsalnā Mūsá Bi'āyātinā Wa Sulţānin Mubīnin 040-023 Wij zonden vroeger Mozes met onze teekenen en duidelijke macht, وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ مُوسَى‌ بِآيَاتِنَا‌ ‌وَسُلْ‍‍طَ‍‍انٍ‌ مُبِينٍ
'Ilá Fir`awna Wa Hāmāna Wa Qārūna Faqālū Sāĥirun Kadhdhābun 040-024 Tot Pharao, en Haman, en Karoen, en zij zeiden: Hij is een toovenaar en een leugenaar. إِلَى‌ فِ‍‍رْعَ‍‍وْنَ ‌وَهَام‍‍َ‍انَ ‌وَ‍قَ‍‍ا‌ر‍ُ‍‌ونَ فَ‍‍قَ‍‍الُو‌ا‌ سَاحِر‌‌ٌ‌ كَذَّ‌ابٌ
Falammā Jā'ahum Bil-Ĥaqqi Min `Indinā Qālū Aqtulū 'Abnā'a Al-Ladhīna 'Āmanū Ma`ahu Wa Astaĥyū Nisā'ahum ۚ Wa Mā Kaydu Al-Kāfirīna 'Illā Fī Đalālin 040-025 En toen hij met waarheid van ons tot hen kwam, zeiden zij: Doodt de zonen van hen, die met hem hebben geloofd, en redt het leven hunner dochters; maar de list der ongeloovigen was ijdel. فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَهُمْ بِ‍الْحَ‍‍قِّ مِ‍‌‍نْ عِ‍‌‍نْ‍‍دِنَا‌ قَ‍‍الُو‌ا‌ا‍قْ‍‍تُلُ‍‍و‌ا‌ ‌أَبْ‍‍ن‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ مَعَ‍‍هُ ‌وَ‌اسْتَحْيُو‌ا‌ نِس‍‍َ‍ا‌ءَهُمْ ۚ ‌وَمَا‌ كَ‍‍يْ‍‍دُ‌ ‌الْكَافِ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍نَ ‌إِلاَّ‌ فِي ضَ‍‍لاَلٍ
Wa Qāla Fir`awnu Dharūnī 'Aqtul Mūsá Wa Līad`u Rabbahu~ ۖ 'Innī 'Akhāfu 'An Yubaddila Dīnakum 'Aw 'An Yužhira Fī Al-'Arđi Al-Fasāda 040-026 En Pharao zeide: Laat mij alleen, opdat ik Mozes doode, en laat hem zijnen Heer aanroepen. Waarlijk, ik vrees dat hij uw godsdienst zal doen veranderen, of geweld op de aarde zal doen heersenen. وَ‍قَ‍‍الَ فِ‍‍رْعَ‍‍وْنُ ‌ذَ‌رُ‌ونِ‍‍ي ‌أَ‍قْ‍‍تُلْ مُوسَى‌ ‌وَلْيَ‍‍دْعُ ‌‍رَبَّهُ~ُ ۖ ‌إِنِّ‍‍ي ‌أَ‍خَ‍‍افُ ‌أَ‌نْ يُبَدِّلَ ‌دِينَكُمْ ‌أَ‌وْ‌ ‌أَ‌نْ يُ‍‍ظْ‍‍هِ‍‍ر‍َ‍‌ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌الْفَسَا‌دَ
Wa Qāla Mūsá 'Innī `Udhtu Birabbī Wa Rabbikum Min Kulli Mutakabbirin Lā Yu'uminu Biyawmi Al-Ĥisābi 040-027 En Mozes zeide tot zijn volk: Waarlijk, ik heb toevlucht tot mijn Heer en uw Heer genomen ten einde mij te verdedigen tegen iederen trotschen persoon, die niet aan den dag der rekenschap gelooft. وَ‍قَ‍‍الَ مُوسَ‍‍ى‌ ‌إِنِّ‍‍ي عُذْتُ بِ‍رَبِّي ‌وَ‌‍رَبِّكُمْ مِ‍‌‍نْ كُلِّ مُتَكَبِّ‍‍ر‌ٍ‌ لاَ‌ يُؤْمِنُ بِيَ‍‍وْمِ ‌الْحِسَابِ
Wa Qāla Rajulun Mu'uminun Min 'Āli Fir`awna Yaktumu 'Īmānahu~ 'Ataqtulūna Rajulāan 'An Yaqūla Rabbiya Allāhu Wa Qad Jā'akum Bil-Bayyināti Min Rabbikum ۖ Wa 'In Yaku Kādhibāan Fa`alayhi Kadhibuhu ۖ Wa 'In Yaku Şādiqāan Yuşibkum Ba`đu Al-Ladhī Ya`idukum ۖ 'Inna Allāha Lā Yahdī Man Huwa Musrifun Kadhdhābun 040-028 En een man, van het gezin van Pharao, die een waar geloovige was en zijn geloof verborg, zeide: Wilt gij een mensch ter dood brengen omdat hij zegt: God is mijn Heer, terwijl gij ziet, dat hij met duidelijke teekenen van uwen Heer tot u is gekomen? Indien hij een leugenaar is, zal de straf zijner valschheid op hem vallen, maar indien hij de waarheid spreekt, zullen eenige dier vonnissen, waarmede hij u bedreigt, op u nederkomen; waarlijk, God leidt niet hem, die een zondaar of een leugenaar is. وَ‍قَ‍‍الَ ‌‍رَجُلٌ‌ مُؤْمِنٌ‌ مِ‍‌‍نْ ‌آلِ فِ‍‍رْعَ‍‍وْنَ يَكْتُمُ ‌إِيمَانَهُ~ُ ‌أَتَ‍‍قْ‍‍تُل‍‍ُ‍ونَ ‌‍رَجُلاً‌ ‌أَ‌نْ يَ‍‍قُ‍‍ولَ ‌‍رَبِّيَ ‌اللَّ‍‍هُ ‌وَ‍قَ‍‍دْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَكُمْ بِ‍الْبَيِّن‍‍َ‍اتِ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّكُمْ ۖ ‌وَ‌إِ‌نْ يَكُ كَا‌ذِبا‌‌ ً‌ فَعَلَ‍‍يْ‍‍هِ كَذِبُ‍‍هُ ۖ ‌وَ‌إِ‌نْ يَكُ صَ‍‍ا‌دِق‍‍ا‌ ً‌ يُ‍‍صِ‍‍بْ‍‍كُمْ بَعْ‍‍ضُ ‌الَّذِي يَعِدُكُمْ ۖ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ لاَ‌ يَهْدِي مَ‍‌‍نْ هُوَ‌ مُسْ‍‍رِف‌‍ٌ‌ كَذَّ‌ابٌ
Qawmi Lakumu Al-Mulku Al-Yawma Žāhirīna Fī Al-'Arđi Faman Yanşurunā Min Ba'si Allāhi 'In Jā'anā ۚ Qāla Fir`awnu Mā 'Urīkum 'Illā Mā 'Ará Wa Mā 'Ahdīkum 'Illā Sabīla Ar-Rashādi 040-029 O mijn volk! heden is u het koninkrijk, en gij zijt machtig; maar wie zal ons tegen den geesel van God verdedigen, als die op ons nederkomt. Pharao zeide: Ik stel u alleen voor, wat mij het geschiktste dunkt, en ik leid u alleen op het rechte pad. يَاقَ‍‍وْمِ لَكُمُ ‌الْمُلْكُ ‌الْيَ‍‍وْمَ ظَ‍‍اهِ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍نَ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ فَمَ‍‌‍نْ يَ‍‌‍ن‍‍صُ‍‍رُنَا‌ مِ‍‌‍نْ بَأْسِ ‌اللَّ‍‍هِ ‌إِ‌نْ ج‍‍َ‍ا‌ءَنَا‌ قَ‍‍الَ ۚ فِ‍‍رْعَ‍‍وْنُ مَ‍‍ا‌ ‌أُ‌رِيكُمْ ‌إِلاَّ‌ مَ‍‍ا‌ ‌أَ‌‍رَ‌ى‌ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أَهْدِيكُمْ ‌إِلاَّ‌ سَب‍‍ِ‍ي‍‍لَ ‌ال‍رَّشَا‌دِ
Wa Qāla Al-Ladhī 'Āmana Yā Qawmi 'Innī 'Akhāfu `Alaykum Mithla Yawmi Al-'Aĥzābi 040-030 En hij die geloofd had, zeide: O mijn volk! waarlijk, ik vrees voor u een dag, gelijk aan dien van de verbondenen tegen de profeten, in vroegere tijden. وَ‍قَ‍‍الَ ‌الَّذِي ‌آمَنَ يَاقَ‍‍وْمِ ‌إِنِّ‍‍ي ‌أَ‍خَ‍‍افُ عَلَيْكُمْ مِثْلَ يَ‍‍وْمِ ‌الأَحْزَ‌ابِ
Mithla Da'bi Qawmi Nūĥin Wa `Ādin Wa Thamūda Wa Al-Ladhīna Min Ba`dihim ۚ Wa Mā Al-Lahu Yurīdu Žulmāan Lil`ibādi 040-031 Een toestand gelijk aan dien van het volk van Noach, en de stammen van Ad en Thamoed. En van hen, die na hen hebben geleefd; want God wil niet dat er eenige onrechtvaardigheid op zijne dienaren worde uitgeoefend. مِثْلَ ‌دَ‌أْبِ قَ‍‍وْمِ ن‍‍ُ‍وحٍ‌ ‌وَع‍‍َ‍ا‌د‌ٍ‌ ‌وَثَم‍‍ُ‍و‌دَ‌ ‌وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ مِ‍‌‍نْ بَعْدِهِمْ ۚ ‌وَمَا‌ ‌اللَّهُ يُ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍دُ‌ ظُ‍‍لْما‌ ً‌ لِلْعِبَا‌دِ
Wa Yāqawmi 'Innī 'Akhāfu `Alaykum Yawma At-Tanādi 040-032 O mijn volk! waarlijk, ik vrees voor u den dag, waarop de menschen elkander zullen aanroepen. وَيَاقَ‍‍وْمِ ‌إِنِّ‍‍ي ‌أَ‍خَ‍‍افُ عَلَيْكُمْ يَ‍‍وْمَ ‌ال‍‍تَّنَا‌دِ
Yawma Tuwallūna Mudbirīna Mā Lakum Mina Allāhi Min `Āşimin ۗ Wa Man Yuđlili Allāhu Famā Lahu Min Hādin 040-033 Den dag waarop gij van de rechtbank zult afgewend, en naar de hel gedreven worden zult gij niemand hebben, om u tegen God te ondersteunen. En hij dien God zal doen dwalen, zal geen leider hebben. يَ‍‍وْمَ تُوَلّ‍‍ُ‍ونَ مُ‍‍دْبِ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍نَ مَا‌ لَكُمْ مِنَ ‌اللَّ‍‍هِ مِ‍‌‍نْ عَاصِ‍‍مٍۗ ‌وَمَ‍‌‍نْ يُ‍‍ضْ‍‍لِلِ ‌اللَّ‍‍هُ فَمَا‌ لَ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ هَا‌دٍ
Wa Laqad Jā'akum Yūsufu Min Qablu Bil-Bayyināti Famā ZiltumShakkin Mimmā Jā'akum Bihi ۖ Ĥattá 'Idhā Halaka Qultum Lan Yab`atha Allāhu Min Ba`dihi Rasūlāan ۚ Kadhālika Yuđillu Allāhu Man Huwa Musrifun Murtābun 040-034 Jozef kwam, vََr Mozes, met duidelijke teekens tot u, maar gij hieldt niet op te twijfelen omtrent den godsdienst, dien hij u predikte, tot gij zeidet, toen hij stierf: God zal op geenerlei wijze een anderen profeet na hem zenden. Zoo deed God dengeen dwalen, die een zondaar en een twijfelaar is. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَكُمْ يُوسُفُ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لُ بِ‍الْبَيِّن‍‍َ‍اتِ فَمَا‌ ‌زِلْتُمْ فِي شَكٍّ‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَكُمْ بِ‍‍هِ ۖ حَتَّ‍‍ى‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ هَلَكَ قُ‍‍لْتُمْ لَ‍‌‍نْ يَ‍‍بْ‍‍عَثَ ‌اللَّ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ بَعْدِهِ ‌‍رَسُولا‌‌ ًۚ كَذَلِكَ يُ‍‍ضِ‍‍لُّ ‌اللَّ‍‍هُ مَ‍‌‍نْ هُوَ‌ مُسْ‍‍رِفٌ‌ مُرْتَابٌ
Al-Ladhīna Yujādilūna Fī 'Āyāti Allāhi Bighayri Sulţānin 'Atāhum ۖ Kabura Maqtāan `Inda Allāhi Wa `Inda Al-Ladhīna 'Āmanū ۚ Kadhālika Yaţba`u Allāhu `Alá Kulli Qalbi Mutakabbirin Jabbārin 040-035 Zij, die Gods teekenen betwisten, zonder dat er een bewijs tot hen is gekomen, zijn in groote verachting bij God en bij hen die gelooven; zoo verzegelt God ieder trotsch en weêrbarstig hart. الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يُجَا‌دِل‍‍ُ‍ونَ فِ‍‍ي ‌آي‍‍َ‍اتِ ‌اللَّ‍‍هِ بِ‍‍غَ‍‍يْ‍‍ر‍ِ‍‌ سُلْ‍‍طَ‍‍انٍ ‌أَتَاهُمْ ۖ كَبُ‍رَ‌ مَ‍‍قْ‍‍تاً‌ عِ‍‌‍نْ‍‍دَ‌ ‌اللَّ‍‍هِ ‌وَعِ‍‌‍نْ‍‍دَ‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌اۚ كَذَلِكَ يَ‍‍طْ‍‍بَعُ ‌اللَّ‍‍هُ عَلَى‌ كُلِّ قَ‍‍لْبِ مُتَكَبِّ‍‍ر‌ٍ‌ جَبَّا‌رٍ
Wa Qāla Fir`awnu Yā Hāmānu Abni Lī Şarĥāan La`allī 'Ablughu Al-'Asbāba 040-036 En Pharao zeide: O Haman! bouw mij een toren, opdat ik de sferen kunne bereiken: وَ‍قَ‍‍الَ فِ‍‍رْعَ‍‍وْنُ يَا‌ هَام‍‍َ‍انُ ‌ابْ‍‍نِ لِي صَ‍‍رْحا‌ ً‌ لَعَلِّ‍‍ي ‌أَبْ‍‍لُ‍‍غُ ‌الأَسْبَابَ
'Asbāba As-Samāwāti Fa'aţţali`a 'Ilá 'Ilahi Mūsá Wa 'Innī La'ažunnuhudhibāan ۚ Wa Kadhalika Zuyyina Lifir`awna Sū'u `Amalihi Wa Şudda `Ani As-Sabīli ۚ Wa Mā Kaydu Fir`awna 'Illā Fī Tabābin 040-037 De sferen des hemels en dat ik den God van Mozes moge zien; want waarlijk, ik houd hem voor een leugenaar. Zoo vertoonden Pharaos snoode werken zich lofwaardig voor hem; hij wendde zich van het rechte pad af, en de listen van Pharao eindigden slechts met verlies. أَسْب‍‍َ‍ابَ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ فَأَ‍طَّ‍‍لِعَ ‌إِلَ‍‍ى‌ ‌إِلَ‍‍هِ مُوسَى‌ ‌وَ‌إِنِّ‍‍ي لَأَ‍ظُ‍‍نُّ‍‍هُ كَا‌ذِبا‌ ًۚ ‌وَكَذَلِكَ ‌زُيِّنَ لِفِ‍‍رْعَ‍‍وْنَ س‍‍ُ‍و‌ءُ‌ عَمَلِ‍‍هِ ‌وَ‍صُ‍‍دَّ‌ عَنِ ‌ال‍‍سَّب‍‍ِ‍ي‍‍لِ ۚ ‌وَمَا‌ كَ‍‍يْ‍‍دُ‌ فِ‍‍رْعَ‍‍وْنَ ‌إِلاَّ‌ فِي تَبَابٍ
Wa Qāla Al-Ladhī 'Āmana Yā Qawmi Attabi`ūnī 'Ahdikum Sabīla Ar-Rashādi 040-038 En hij die geloofd had, zeide: O mijn volk! volg mij: ik wil u op den rechten weg leiden. وَ‍قَ‍‍الَ ‌الَّذِي ‌آمَنَ يَاقَ‍‍وْمِ ‌اتَّبِعُونِ‍‍ي ‌أَهْدِكُمْ سَب‍‍ِ‍ي‍‍لَ ‌ال‍رَّشَا‌دِ
Qawmi 'Innamā Hadhihi Al-Ĥayā Atu Ad-Dunyā Matā`un Wa 'Inna Al-'Ākhirata Hiya Dāru Al-Qarāri 040-039 O mijn volk! waarlijk, dit tegenwoordige leven is slechts een tijdelijk genot, maar het volgende leven is de woning van onwrikbare duurzaamheid. يَاقَ‍‍وْمِ ‌إِنَّ‍‍مَا‌ هَذِهِ ‌الْحَي‍‍َ‍اةُ ‌ال‍‍دُّ‌نْ‍‍يَا‌ مَت‍‍َ‍اعٌ‌ ‌وَ‌إِنَّ ‌الآ‍‍خِ‍رَةَ هِيَ ‌د‍َ‍‌ا‌رُ‌ ‌الْ‍‍قَ‍رَ‌ا‌رِ
Man `Amila Sayyi'atan Falā Yujzá 'Illā Mithlahā ۖ Wa Man `Amila Şāliĥāan Min Dhakarin 'Aw 'Unthá Wa Huwa Mu'uminun Fa'ūlā'ika Yadkhulūna Al-Jannata Yurzaqūna Fīhā Bighayri Ĥisābin 040-040 Wie kwaad bedrijft, zal slechts vergolden worden in gelijke evenredigheid daarmede, maar wie goed doet, hetzij man of vrouw, en een waar geloovige is, zal onder de uitverkorenen zijn, die het paradijs binnengaan, en daarin overvloediglijk zullen worden voorzien. مَ‍‌‍نْ عَمِلَ سَيِّئَة‌ ً‌ فَلاَ‌ يُ‍‍جْ‍‍زَ‌ى‌ ‌إِلاَّ‌ مِثْلَهَا‌ ۖ ‌وَمَ‍‌‍نْ عَمِلَ صَ‍‍الِحا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ ‌ذَكَرٍ‌ ‌أَ‌وْ‌ ‌أُ‌نْ‍‍ثَى‌ ‌وَهُوَ‌ مُؤْمِن‌‍ٌ‌ فَأ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ يَ‍‍دْ‍‍خُ‍‍ل‍‍ُ‍ونَ ‌الْجَ‍‍نَّ‍‍ةَ يُرْ‌زَ‍قُ‍‍ونَ فِيهَا‌ بِ‍‍غَ‍‍يْ‍‍ر‍ِ‍‌ حِسَابٍ
Wa Yāqawmi Mā Lī 'Ad`ūkum 'Ilá An-Najāati Wa Tad`ūnanī 'Ilá An-Nāri 040-041 O mijn volk! wat mij betreft, ik noodig u tot de gelukzaligheid uit; maar gij noodigt mij tot het hellevuur. وَيَاقَ‍‍وْمِ مَا‌ لِ‍‍ي ‌أَ‌دْعُوكُمْ ‌إِلَى‌ ‌ال‍‍نَّ‍‍ج‍‍َ‍اةِ ‌وَتَ‍‍دْعُونَنِ‍‍ي ‌إِلَى‌ ‌ال‍‍نَّ‍‍ا‌رِ
Tad`ūnanī Li'kfura Billāhi Wa 'Ushrika Bihi Mā Laysa Lī Bihi `Ilmun Wa 'Anā 'Ad`ūkum 'Ilá Al-`Azīzi Al-Ghaffāri 040-042 Gij noodigt mij uit, God te loochenen, en datgene met hem te vereenigen waarvan ik geene kennis; maar ik noodig u tot den Machtigste, den Vergever van zonden. تَ‍‍دْعُونَنِي لِأكْفُ‍رَ‌ بِ‍اللَّ‍‍هِ ‌وَ‌أُشْ‍‍رِكَ بِ‍‍هِ مَا‌ لَ‍‍يْ‍‍سَ لِي بِ‍‍هِ عِلْمٌ‌ ‌وَ‌أَنَ‍‍ا‌ ‌أَ‌دْعُوكُمْ ‌إِلَى‌ ‌الْعَز‍ِ‍ي‍‍زِ‌ ‌الْ‍‍غَ‍‍فَّا‌رِ
Lā Jarama 'Annamā Tad`ūnanī 'Ilayhi Laysa Lahu Da`watun Ad-Dunyā Wa Lā Fī Al-'Ākhirati Wa 'Anna Maraddanā 'Ilá Allāhi Wa 'Anna Al-Musrifīna Hum 'Aşĥābu An-Nāri 040-043 Het is ontwijfelbaar, dat de valsche goden, waartoe gij mij uitnoodigt, niet verdienen aangeroepen te worden noch in deze, noch in de volgende wereld: dat wij tot God moeten terugkeeren, en dat de zondaren de bewoners van het hellevuur zullen wezen. لاَ‌ جَ‍رَمَ ‌أَنَّ‍‍مَا‌ تَ‍‍دْعُونَنِ‍‍ي ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ لَ‍‍يْ‍‍سَ لَ‍‍هُ ‌دَعْوَة‌‍ٌ‌ فِي ‌ال‍‍دُّ‌نْ‍‍يَا‌ ‌وَلاَ‌ فِي ‌الآ‍‍خِ‍رَةِ ‌وَ‌أَنَّ مَ‍رَ‌دَّنَ‍‍ا‌ ‌إِلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ ‌وَ‌أَنَّ ‌الْمُسْ‍‍رِف‍‍ِ‍ي‍‍نَ هُمْ ‌أَ‍صْ‍‍ح‍‍َ‍ابُ ‌ال‍‍نَّ‍‍ا‌رِ
Fasatadhkurūna Mā 'Aqūlu Lakum ۚ Wa 'Ufawwiđu 'Amrī 'Ilá Allāhi ۚ 'Inna Allāha Başīrun Bil-`Ibādi 040-044 En gij zult u dan herinneren wat ik thans tot u zeg. Wat mij betreft, ik onderwerp mijne zaak aan God; want God beschouwt zijne dienaren. فَسَتَذْكُر‍ُ‍‌ونَ مَ‍‍ا‌ ‌أَ‍قُ‍‍ولُ لَكُمْ ۚ ‌وَ‌أُفَوِّ‍‍ضُ ‌أَمْ‍‍رِي ‌إِلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ ۚ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ بَ‍‍صِ‍‍ي‍‍ر‌ٌ‌ بِ‍الْعِبَا‌دِ
Fawaqāhu Allāhu Sayyi'āti Mā Makarū ۖ Wa Ĥāqa Bi'āli Fir`awna Sū'u Al-`Adhābi 040-045 Daarom bevrijdde God hem van het kwaad, dat zij tegen hem hadden uitgedacht, en eene gestrenge straf omringde het volk van Pharao. فَوَ‍قَ‍‍اهُ ‌اللَّ‍‍هُ سَيِّئ‍‍َ‍اتِ مَا‌ مَكَرُ‌و‌اۖ ‌وَح‍‍َ‍اقَ بِآلِ فِ‍‍رْعَ‍‍وْنَ س‍‍ُ‍و‌ءُ‌ ‌الْعَذَ‌ابِ
An-Nāru Yu`rađūna `Alayhā Ghudūwāan Wa `Ashīyāan ۖ Wa Yawma Taqūmu As-Sā`atu 'Adkhilū 'Āla Fir`awna 'Ashadda Al-`Adhābi 040-046 Zij zullen, des ochtends en des avonds, aan het hellevuur zijn blootgesteld, en op den dag waarop het oordeel zal plaats hebben, zal hun worden gezegd; Treed binnen, o volk van Pharao! in de gestrengste marteling. ال‍‍نّ‍‍َ‍ا‌رُ‌ يُعْ‍رَضُ‍‍ونَ عَلَيْهَا‌ غُ‍‍دُ‌وّ‌ا‌ ً‌ ‌وَعَشِيّا‌ ًۖ ‌وَيَ‍‍وْمَ تَ‍‍قُ‍‍ومُ ‌ال‍‍سَّاعَةُ ‌أَ‌دْ‍‍خِ‍‍لُ‍‍و‌ا‌ ‌آلَ فِ‍‍رْعَ‍‍وْنَ ‌أَشَدَّ‌ ‌الْعَذَ‌ابِ
Wa 'Idh Yataĥājjūna Fī An-Nāri Fayaqūlu Ađ-Đu`afā'u Lilladhīna Astakbarū 'Innā Kunnā Lakum Taba`āan Fahal 'Antum Mughnūna `Annā Naşībāan Mina An-Nāri 040-047 En denk aan den tijd, als de ongeloovigen, in het hellevuur met elkander zullen twisten, en de zwakken tot de hoovaardigen (de grooten) zullen zeggen: Waarlijk, wij waren uwe volgers; wilt gij ons dus niet van een deel van dit vuur redden? وَ‌إِ‌ذْ‌ يَتَح‍‍َ‍اجّ‍‍ُ‍ونَ فِي ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍ا‌ر‍ِ‍‌ فَيَ‍‍قُ‍‍ولُ ‌ال‍‍ضُّ‍‍عَف‍‍َ‍ا‌ءُ‌ لِلَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌اسْتَكْبَرُ‌و‌ا‌ ‌إِنَّ‍‍ا‌ كُ‍‍نَّ‍‍ا‌ لَكُمْ تَبَعا‌‌ ً‌ فَهَلْ ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ مُ‍‍غْ‍‍ن‍‍ُ‍ونَ عَ‍‍نَّ‍‍ا‌ نَ‍‍صِ‍‍يبا‌ ً‌ مِنَ ‌ال‍‍نَّ‍‍ا‌رِ
Qāla Al-Ladhīna Astakbarū 'Innā Kullun Fīhā 'Inna Allāha Qad Ĥakama Bayna Al-`Ibādi 040-048 De hoovaardigen zullen antwoorden: Waarlijk, wij zijn allen gedoemd daarin te lijden; want God heeft thans zijne dienaren geoordeeld. قَ‍‍الَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌اسْتَكْبَرُ‌و‌ا‌ ‌إِنَّ‍‍ا‌ كُلّ‌‍ٌ‌ فِيهَ‍‍ا‌ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ قَ‍‍دْ‌ حَكَمَ بَ‍‍يْ‍‍نَ ‌الْعِبَا‌دِ
Wa Qāla Al-Ladhīna Fī An-Nāri Likhazanati Jahannama AdRabbakum Yukhaffif `Annā Yawmāan Mina Al-`Adhābi 040-049 En zij, die in het vuur zullen wezen, zullen tot de wachters der hel zeggen: Roept uwen Heer aan, opdat hij ons voor een dag deze straf verlichte. وَ‍قَ‍‍الَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ فِي ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍ا‌ر‍ِ‍‌ لِ‍‍خَ‍‍زَنَةِ جَهَ‍‍نَّ‍‍مَ ‌ا‌دْعُو‌ا‌ ‌‍رَبَّكُمْ يُ‍‍خَ‍‍فِّفْ عَ‍‍نَّ‍‍ا‌ يَوْما‌ ً‌ مِنَ ‌الْعَذَ‌ابِ
Qālū 'Awa Lam Taku Ta'tīkum Rusulukum ۖ Bil-Bayyināti Qālū ۚ Balá Qālū ۗd`ū Wa Mā Du`ā'u Al-Kāfirīna 'Illā Fī Đalālin 040-050 Zij zullen antwoorden! kwamen uwe gezanten niet, met duidelijke bewijzen, tot u? Zij zullen zeggen: Ja. De bewaarders zullen daarop zeggen: Roept dus God aan: maar zijne aanroeping door de ongeloovigen zal slechts ijdel wezen. قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌أَ‌وَ‌ لَمْ تَكُ تَأْتِيكُمْ ‌رُسُلُكُمْ ۖ بِ‍الْبَيِّن‍‍َ‍اتِ قَ‍‍الُو‌اۚ بَلَى‌ قَ‍‍الُو‌اۗ فَا‌دْعُو‌ا‌ ‌وَمَا‌ ‌دُع‍‍َ‍ا‌ءُ‌ ‌الْكَافِ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍نَ ‌إِلاَّ‌ فِي ضَ‍‍لاَلٍ
'Innā Lananşuru Rusulanā Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Fī Al-Ĥayāati Ad-Dunyā Wa Yawma Yaqūmu Al-'Ash/hādu 040-051 Wij zullen zekerlijk onze profeten en hen die gelooven, in dit tegenwoordige leven helpen, en op den dag waarop de getuigen zullen opstaan. إِنَّ‍‍ا‌ لَنَ‍‌‍ن‍‍صُ‍‍رُ‌ ‌رُسُلَنَا‌ ‌وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ فِي ‌الْحَي‍‍َ‍اةِ ‌ال‍‍دُّ‌نْ‍‍يَا‌ ‌وَيَ‍‍وْمَ يَ‍‍قُ‍‍ومُ ‌الأَشْهَا‌دُ
Yawma Lā Yanfa`u Až-Žālimīna Ma`dhiratuhum ۖ Wa Lahumu Al-La`natu Wa Lahum Sū'u Ad-Dāri 040-052 Een dag waarop de verontschuldiging der ongeloovigen hen niet zal baten; maar een vloek zal hen wachten en een ellendig verblijf. يَ‍‍وْمَ لاَ‌ يَ‍‌‍ن‍‍فَعُ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِم‍‍ِ‍ي‍‍نَ مَعْذِ‌‍رَتُهُمْ ۖ ‌وَلَهُمُ ‌ال‍‍لَّعْنَةُ ‌وَلَهُمْ س‍‍ُ‍و‌ءُ‌ ‌ال‍‍دَّ‌ا‌رِ
Wa Laqad 'Ātaynā Mūsá Al-Hudá Wa 'Awrathnā Banī 'Isrā'īla Al-Kitāba 040-053 Wij gaven vroeger aan Mozes eene leiding, en wij lieten het boek der wet, als eene erfenis voor de kinderen Israëls, na; وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌آتَيْنَا‌ مُوسَى‌ ‌الْهُدَ‌ى‌ ‌وَ‌أَ‌وْ‌‍رَثْنَا‌ بَنِ‍‍ي ‌إِسْر‍َ‍‌ائ‍‍ِ‍ي‍‍لَ ‌الْكِتَابَ
Hudan Wa Dhikrá Li'wlī Al-'Albābi 040-054 Als eene leiding en eene vermaning voor menschen, die verstand bezitten. هُ‍‍د‌ى‌ ً‌ ‌وَ‌ذِكْ‍رَ‌ى‌ لِأ‌ولِي ‌الأَلْبَابِ
şbir 'Inna Wa`da Allāhi Ĥaqqun Wa Astaghfir Lidhanbika Wa Sabbiĥ Biĥamdi Rabbika Bil-`Ashīyi Wa Al-'Ibkāri 040-055 Daarom, o profeet! verdraag de beleedigingen der ongeloovigen met geduld; want de belofte van God is waar. Vraag vergiffenis voor uwe dwaling en verkondig den lof van uwen Heer, des avonds en des ochtends. فَاصْ‍‍بِ‍‍رْ‌ ‌إِنَّ ‌وَعْدَ‌ ‌اللَّ‍‍هِ حَ‍‍قٌّ‌ ‌وَ‌اسْتَ‍‍غْ‍‍فِ‍‍رْ‌ لِذَ‌نْ‍‍بِكَ ‌وَسَبِّحْ بِحَمْدِ‌ ‌‍رَبِّكَ بِ‍الْعَشِيِّ ‌وَ‌الإِبْ‍‍كَا‌رِ
'Inna Al-Ladhīna Yujādilūna Fī 'Āyāti Allāhi Bighayri Sulţānin 'Atāhum ۙ 'InŞudūrihim 'Illā Kibrun Mā Hum Bibālighīhi ۚ Fāsta`idh Billāhi~ ۖ 'Innahu Huwa As-Samī`u Al-Başīru 040-056 Wat hen betreft, die de teekenen van God bestrijden, zonder dat hun een overtuigend bewijs werd geopenbaard, er is slechts trotschheid in hunne borsten; doch zij zullen hun verlangen niet verkrijgen; vlucht dus tot God, als een toevluchtsoord; want hij hoort en ziet alles. إِنَّ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يُجَا‌دِل‍‍ُ‍ونَ فِ‍‍ي ‌آي‍‍َ‍اتِ ‌اللَّ‍‍هِ بِ‍‍غَ‍‍يْ‍‍ر‍ِ‍‌ سُلْ‍‍طَ‍‍انٍ ‌أَتَاهُمْ ۙ ‌إِ‌نْ فِي صُ‍‍دُ‌و‌رِهِمْ ‌إِلاَّ‌ كِ‍‍بْ‍‍ر‌ٌ‌ مَا‌ هُمْ بِبَالِ‍‍غِ‍‍ي‍‍هِ ۚ فَاسْتَعِذْ‌ بِ‍اللَّ‍‍هِ ۖ ‌إِنَّ‍‍هُ هُوَ‌ ‌ال‍‍سَّم‍‍ِ‍ي‍‍عُ ‌الْبَ‍‍صِ‍‍يرُ
Lakhalqu As-Samāwāti Wa Al-'Arđi 'Akbaru Min Khalqi An-Nāsi Wa Lakinna 'Akthara An-Nāsi Lā Ya`lamūna 040-057 Waarlijk, de schepping van hemel en aarde is grooter dan de schepping van den mensch, maar het meerendeel der menschen begrijpt het niet. لَ‍خَ‍‍لْ‍‍قُ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌أَكْبَرُ‌ مِ‍‌‍نْ خَ‍‍لْ‍‍قِ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسِ ‌وَلَكِ‍‍نَّ ‌أَكْثَ‍رَ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسِ لاَ‌ يَعْلَمُونَ
Wa Mā Yastawī Al-'A`má Wa Al-Başīru Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Wa Lā Al-Musī'u ۚ Qalīlāan Mā Tatadhakkarūna 040-058 De blinde en de ziende zullen niet gelijk gesteld worden, noch zij die gelooven en rechtvaardigheid uitoefenen met de boosdoeners. Hoe weinigen overwegen dit in hun binnenste! وَمَا‌ يَسْتَوِي ‌الأَعْمَى‌ ‌وَ‌الْبَ‍‍صِ‍‍ي‍‍رُ‌ ‌وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ ‌وَعَمِلُو‌ا‌ال‍‍صَّ‍‍الِح‍‍َ‍اتِ ‌وَلاَ‌ ‌الْمُس‍‍ِ‍يءُ‌ ۚ قَ‍‍لِيلا‌ ً‌ مَا‌ تَتَذَكَّرُ‌ونَ
'Inna As-Sā`ata La'ātiyatunRayba Fīhā Wa Lakinna 'Akthara An-Nāsi Lā Yu'uminūna 040-059 Het laatste uur zal zekerlijk komen: dit is ontwijfelbaar; maar het meerendeel der menschen gelooft het niet إِنَّ ‌ال‍‍سَّاعَةَ لَآتِيَة ٌ‌ لاَ‌ ‌‍رَيْ‍‍بَ فِيهَا‌ ‌وَلَكِ‍‍نَّ ‌أَكْثَ‍رَ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسِ لاَ‌ يُؤْمِنُونَ
Wa Qāla Rabbukum Ad`ūnī 'Astajib Lakum ۚ 'Inna Al-Ladhīna Yastakbirūna `An `Ibādatī Sayadkhulūna Jahannama Dākhirīna 040-060 Uw Heer zeide: Roept mij aan en ik zal u verhooren, maar zij die met trotschheid mijnen dienst versmaden, zullen met schande de hel binnen gaan. وَ‍قَ‍‍الَ ‌‍رَبُّكُمْ ‌ا‌دْعُونِ‍‍ي ‌أَسْتَجِ‍‍بْ لَكُمْ ۚ ‌إِنَّ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَسْتَكْبِر‍ُ‍‌ونَ عَ‍‌‍نْ عِبَا‌دَتِي سَيَ‍‍دْ‍‍خُ‍‍ل‍‍ُ‍ونَ جَهَ‍‍نَّ‍‍مَ ‌دَ‌اخِ‍‍رِينَ
Al-Lahu Al-Ladhī Ja`ala Lakumu Al-Layla Litaskunū Fīhi Wa An-Nahāra Mubşirāan ۚ 'Inna Allāha Ladhū Fađlin `Alá An-Nāsi Wa Lakinna 'Akthara An-Nāsi Lā Yashkurūna 040-061 God is het, die den nacht voor u heeft aangewezen, om daarin uwen rust te nemen, en den dag om u licht te geven. Waarlijk, God is milddadig omtrent den mensch; maar het meerendeel der menschen is ondankbaar. اللَّهُ ‌الَّذِي جَعَلَ لَكُمُ ‌ال‍‍لَّ‍‍يْ‍‍لَ لِتَسْكُنُو‌ا‌ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ ‌وَ‌ال‍‍نَّ‍‍ه‍‍َ‍ا‌‍رَ‌ مُ‍‍بْ‍‍‍‍صِ‍‍ر‌ا‌‌ ًۚ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ لَذُ‌و‌ فَ‍‍ضْ‍‍لٍ عَلَى‌ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسِ ‌وَلَكِ‍‍نَّ ‌أَكْثَ‍رَ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسِ لاَ‌ يَشْكُرُ‌ونَ
Dhalikumu Allāhu Rabbukum Khāliqu Kulli Shay'in Lā 'Ilāha 'Illā Huwa ۖ Fa'annā Tu'ufakūna 040-062 Dit is God, uw Heer, de schepper van al dingen; er is geen God buiten hem; waarom hebt gij u dan van zijne vereering afgewend? ذَلِكُمُ ‌اللَّ‍‍هُ ‌‍رَبُّكُمْ خَ‍‍الِ‍‍قُ كُلِّ شَ‍‍يْء‌ٍ‌ لاَ‌ ‌إِلَهَ ‌إِلاَّ‌ هُوَ‌ ۖ فَأَنَّ‍‍ا‌ تُؤْفَكُونَ
Kadhālika Yu'ufaku Al-Ladhīna Kānū Bi'āyāti Allāhi Yajĥadūna 040-063 Zoo zijn degenen afgewend, die Gods teekenen weerstand bieden. كَذَلِكَ يُؤْفَكُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَانُو‌ا‌ بِآي‍‍َ‍اتِ ‌اللَّ‍‍هِ يَ‍‍جْ‍‍حَدُ‌ونَ
Al-Lahu Al-Ladhī Ja`ala Lakumu Al-'Arđa Qaan Wa As-Samā'a Binā'an Wa Şawwarakum Fa'aĥsana Şuwarakum Wa Razaqakum Mina Aţ-Ţayyibāti ۚ Dhalikumu Allāhu Rabbukum ۖ Fatabāraka Allāhu Rabbu Al-`Ālamīna 040-064 God is het, die u de aarde heeft gegeven tot een vasten grond, en de hemel als eene overdekking; die u gevormd heeft, uwe vormen schoon heeft gemaakt en u met goede dingen voedt. Dit is God, uw Heer. Daarom zij God gezegend, de Heer van alle schepselen! اللَّهُ ‌الَّذِي جَعَلَ لَكُمُ ‌الأَ‌رْ‍ضَ قَ‍رَ‌ا‌ر‌ا‌ ً‌ ‌وَ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءَ‌ بِن‍‍َ‍ا‌ء‌ ً‌ ‌وَ‍صَ‍‍وَّ‌‍رَكُمْ فَأَحْسَنَ صُ‍‍وَ‌‍رَكُمْ ‌وَ‌‍رَ‌زَ‍قَ‍‍كُمْ مِنَ ‌ال‍‍طَّ‍‍يِّب‍‍َ‍اتِ ۚ ‌ذَلِكُمُ ‌اللَّ‍‍هُ ‌‍رَبُّكُمْ ۖ فَتَبَا‌‍رَكَ ‌اللَّ‍‍هُ ‌‍رَبُّ ‌الْعَالَمِينَ
Huwa Al-Ĥayyu Lā 'Ilāha 'Illā Huwa Fād`ūhu Mukhlişīna Lahu Ad-Dīna ۗ Al-Ĥamdu Lillāh Rabbi Al-`Ālamīna 040-065 Hij is de levende God, en er is geen God buiten hem. Roept hem dus aan, en wijdt hem den zuiveren godsdienst. Geloofd zij God, de Heer van alle schepselen! هُوَ‌ ‌الْحَيُّ لاَ‌ ‌إِلَهَ ‌إِلاَّ‌ هُوَ‌ فَا‌دْع‍‍ُ‍وهُ مُ‍‍خْ‍‍لِ‍‍صِ‍‍ي‍‍نَ لَهُ ‌ال‍‍دّ‍ِ‍ي‍‍نَ ۗ ‌الْحَمْدُ‌ لِلَّهِ ‌‍رَبِّ ‌الْعَالَمِينَ
Qul 'Innī Nuhītu 'An 'A`buda Al-Ladhīna Tad`ūna Min Dūni Allāhi Lammā Jā'aniya Al-Bayyinātu Min Rabbī Wa 'Umirtu 'An 'Uslima Lirabbi Al-`Ālamīna 040-066 Zeg: Waarlijk, het is mij verboden de godheden te aanbidden, welke gij buiten God aanroept, nadat er duidelijke bewijzen van mijnen Heer tot u zijn gekomen, en mij is bevolen, mij aan den Heer van alle schepselen te onderwerpen. قُ‍‍لْ ‌إِنِّ‍‍ي نُه‍‍ِ‍ي‍‍تُ ‌أَ‌نْ ‌أَعْبُدَ‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ تَ‍‍دْع‍‍ُ‍ونَ مِ‍‌‍نْ ‌د‍ُ‍‌ونِ ‌اللَّ‍‍هِ لَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَنِيَ ‌الْبَيِّن‍‍َ‍اتُ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّي ‌وَ‌أُمِ‍‍رْتُ ‌أَ‌نْ ‌أُسْلِمَ لِ‍رَبِّ ‌الْعَالَمِينَ
Huwa Al-Ladhī Khalaqakum Min Turābin Thumma Min Nuţfatin Thumma Min `Alaqatin Thumma Yukhrijukum Ţiflāan Thumma Litablughū 'Ashuddakum Thumma Litakūnū Shuyūkhāan ۚ Wa Minkum Man Yutawaffá Min Qablu ۖ Wa Litablughū 'Ajalāan Musamman Wa La`allakum Ta`qilūna 040-067 Hij is het, die u het eerste van stof schiep, daarna van zaad en gestold bloed, en u vervolgens als kinderen uit de ingewanden uwer moeders voortbracht; daarna veroorloofde hij u, uwen ouderdom van volle sterkte te bereiken, en vervolgens tot oude menschen op te groeien (maar sommigen van u sterven voor dien leeftijd), en den bepaalden tijd van uw leven te bereiken, opdat gij misschien zoudt begrijpen. هُوَ‌ ‌الَّذِي خَ‍‍لَ‍‍قَ‍‍كُمْ مِ‍‌‍نْ تُ‍رَ‍‌اب‌‍ٍ‌ ثُ‍‍مَّ مِ‍‌‍نْ نُ‍‍طْ‍‍فَة‌‍ٍ‌ ثُ‍‍مَّ مِ‍‌‍نْ عَلَ‍‍قَ‍‍ة‌‍ٍ‌ ثُ‍‍مَّ يُ‍‍خْ‍‍رِجُكُمْ طِ‍‍فْلا‌‌ ً‌ ثُ‍‍مَّ لِتَ‍‍بْ‍‍لُ‍‍غُ‍‍و‌ا‌ ‌أَشُدَّكُمْ ثُ‍‍مَّ لِتَكُونُو‌ا‌ شُيُوخ‍‍ا‌ ًۚ ‌وَمِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ مَ‍‌‍نْ يُتَوَفَّى‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لُ ۖ ‌وَلِتَ‍‍بْ‍‍لُ‍‍غُ‍‍و‌ا‌ ‌أَجَلا‌ ً‌ مُسَ‍‍مّ‍‍ى‌ ً‌ ‌وَلَعَلَّكُمْ تَعْ‍‍قِ‍‍لُونَ
Huwa Al-Ladhī Yuĥyī Wa Yumītu ۖ Fa'idhā Qá 'Aman Fa'innamā Yaqūlu Lahu Kun Fayakūnu 040-068 Hij is het, die leven geeft en sterven doet, en als hij iets besluit, zegt hij slechts: Wees! en het is. هُوَ‌ ‌الَّذِي يُحْيِي ‌وَيُم‍‍ِ‍ي‍‍تُ ۖ فَإِ‌ذَ‌ا‌ قَ‍‍ضَ‍‍ى‌ ‌أَمْر‌ا‌‌ ً‌ فَإِنَّ‍‍مَا‌ يَ‍‍قُ‍‍ولُ لَ‍‍هُ كُ‍‌‍نْ فَيَكُونُ
'Alam Tará 'Ilá Al-Ladhīna Yujādilūna Fī 'Āyāti Allāhi 'Anná Yuşrafūna 040-069 Bemerkt gij hen niet, die tegen de teekenen van God twisten, hoezeer zij van het ware geloof zijn afgewend? أَلَمْ تَ‍رَ‌ى‌ ‌إِلَى‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يُجَا‌دِل‍‍ُ‍ونَ فِ‍‍ي ‌آي‍‍َ‍اتِ ‌اللَّ‍‍هِ ‌أَنَّ‍‍ى‌ يُ‍‍صْ‍رَفُونَ
Al-Ladhīna Kadhdhabū Bil-Kitābi Wa Bimā 'Arsalnā Bihi Rusulanā ۖ Fasawfa Ya`lamūna 040-070 Zij, die het boek van den Koran van valschheid beschuldigen, en ook de andere schriften en andere leeren, welke wij onze vroegere profeten hebben gezonden om te prediken, zullen hierna hunne dwaasheid kennen. الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَذَّبُو‌ا‌ بِ‍الْكِت‍‍َ‍ابِ ‌وَبِمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ بِ‍‍هِ ‌رُسُلَنَا‌ ۖ فَسَ‍‍وْفَ يَعْلَمُونَ
'Idhi Al-'Aghlālu Fī 'A`nāqihim Wa As-Salāsilu Yusĥabūna 040-071 Als de kragen zich om hunne nekken zullen bevinden, إِ‌ذِ‌ ‌الأَ‍‍غْ‍‍لاَلُ فِ‍‍ي ‌أَعْنَاقِ‍‍هِمْ ‌وَ‌ال‍‍سَّلاَسِلُ يُسْحَبُونَ
Al-Ĥamīmi Thumma Fī An-Nāri Yusjarūna 040-072 Zullen zij geketend in de hel worden gesleept; daarna zullen zij in het vuur worden verbrand. فِي ‌الْحَم‍‍ِ‍ي‍‍مِ ثُ‍‍مَّ فِي ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍ا‌ر‍ِ‍‌ يُسْجَرُ‌ونَ
Thumma Qīla Lahum 'Ayna Mā Kuntum Tushrikūna 040-073 En er zal tot hen worden gezegd: Waar zijn de goden, welke gij met God hebt vereenigd? ثُ‍‍مَّ قِ‍‍ي‍‍لَ لَهُمْ ‌أَيْ‍‍نَ مَا‌ كُ‍‌‍نْ‍‍تُمْ تُشْ‍‍رِكُونَ
Min Dūni Allāhi ۖ Qālū Đallū `Annā Bal Lam Nakun Nad`ū Min Qablu Shay'āan ۚ Kadhālika Yuđillu Allāhu Al-Kāfirīna 040-074 Zij zullen antwoorden: Zij hebben zich zelven aan ons onttrokken; ja, wij riepen vroeger een niets aan. Zoo leidt God de ongeloovigen in dwaling. مِ‍‌‍نْ ‌د‍ُ‍‌ونِ ‌اللَّ‍‍هِ ۖ قَ‍‍الُو‌اضَ‍‍لُّو‌ا‌ عَ‍‍نَّ‍‍ا‌ بَلْ لَمْ نَكُ‍‌‍نْ نَ‍‍دْعُو‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لُ شَ‍‍يْ‍‍ئا‌‌ ًۚ كَذَلِكَ يُ‍‍ضِ‍‍لُّ ‌اللَّ‍‍هُ ‌الْكَافِ‍‍رِينَ
Dhālikum Bimā Kuntum Tafraĥūna Fī Al-'Arđi Bighayri Al-Ĥaqqi Wa Bimā Kuntum Tamraĥūna 040-075 Dit is u wedervaren, omdat gij u onbeschaamd op aarde hebt verheugd, in datgene wat valsch was, en waarom gij met toomelooze vreugde waart vervuld. ذَلِكُمْ بِمَا‌ كُ‍‌‍نْ‍‍تُمْ تَفْ‍رَح‍‍ُ‍ونَ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ بِ‍‍غَ‍‍يْ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌الْحَ‍‍قِّ ‌وَبِمَا‌ كُ‍‌‍نْ‍‍تُمْ تَمْ‍رَحُونَ
Adkhulū 'Abwāba Jahannama Khālidīna Fīhā ۖ Fabi'sa Math Al-Mutakabbirīna 040-076 Gaat de poorten der hel binnen, om daarin voor eeuwig te verblijven; en het verblijf der hoogmoedigen zal ellendig zijn! ‍ا‌دْ‍‍خُ‍‍لُ‍‍و‌ا‌ ‌أَبْ‍‍و‍َ‍‌ابَ جَهَ‍‍نَّ‍‍مَ خَ‍‍الِد‍ِ‍ي‍‍نَ فِيهَا‌ ۖ فَبِئْسَ مَثْوَ‌ى‌ ‌الْمُتَكَبِّ‍‍رِينَ
şbir 'Inna Wa`da Allāhi Ĥaqqun ۚ Fa'immā Nuriyannaka Ba`đa Al-Ladhī Na`iduhum 'Aw Natawaffayannaka Fa'ilaynā Yurja`ūna 040-077 Daarom volhard met geduld, o Mahomet! want de belofte van God is waar. Hetzij wij u een deel der straf doen zien, waarmede wij hen bedreigden, hetzij wij u doen sterven vََr gij het ziet; zij zullen op den jongsten dag voor ons worden verzameld. فَاصْ‍‍بِ‍‍رْ‌ ‌إِنَّ ‌وَعْدَ‌ ‌اللَّ‍‍هِ حَ‍‍قّ‌‍ٌۚ فَإِمَّ‍‍ا‌ نُ‍‍رِيَ‍‍نَّ‍‍كَ بَعْ‍‍ضَ ‌الَّذِي نَعِدُهُمْ ‌أَ‌وْ‌ نَتَوَفَّيَ‍‍نَّ‍‍كَ فَإِلَيْنَا‌ يُرْجَعُونَ
Wa Laqad 'Arsalnā Rusulāan Min Qablika Minhum Man Qaşaşnā `Alayka Wa Minhum Man Lam Naqşuş `Alayka ۗ Wa Mā Kāna Lirasūlin 'An Ya'tiya Bi'āyatin 'Illā Bi'idhni Allāhi ۚ Fa'idhā Jā'a 'Amru Allāhi Quđiya Bil-Ĥaqqi Wa Khasira Hunālika Al-Mubţilūna 040-078 Wij hebben vََr u een groot aantal profeten gezonden; van sommige onder welke wij u de geschiedenissen hebben geopenbaard, en de geschiedenissen van andere hebben wij u niet medegedeeld; maar geen gezant heeft de macht een teeken voor te brengen, tenzij door het verlof van God. Als dus het bevel van God zal komen, zal het oordeel met waarheid worden uitgesproken, en dan zullen zij ten gronde gaan, die de teekens van God zonder uitwerking trachten te doen zijn. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ ‌رُسُلا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِكَ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ مَ‍‌‍نْ قَ‍‍صَ‍‍صْ‍‍نَا‌ عَلَ‍‍يْ‍‍كَ ‌وَمِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ مَ‍‌‍نْ لَمْ نَ‍‍قْ‍‍‍‍صُ‍‍صْ عَلَ‍‍يْ‍‍كَ ۗ ‌وَمَا‌ ك‍‍َ‍انَ لِ‍رَس‍‍ُ‍ولٍ ‌أَ‌نْ يَأْتِيَ بِآيَة‌‍ٍ‌ ‌إِلاَّ‌ بِإِ‌ذْنِ ‌اللَّ‍‍هِ ۚ فَإِ‌ذَ‌ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌أَمْرُ‌ ‌اللَّ‍‍هِ قُ‍‍ضِ‍‍يَ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ‌وَ‍خَ‍‍سِ‍‍ر‍َ‍‌ هُنَالِكَ ‌الْمُ‍‍بْ‍‍‍‍طِ‍‍لُونَ
Al-Lahu Al-Ladhī Ja`ala Lakumu Al-'An`ām Litarkabū Minhā Wa Minhā Ta'kulūna 040-079 Het is God die u het vee heeft gegeven, teneinde gij op sommige dieren zoudt kunnen rijden en van andere zoudt kunnen eten. اللَّهُ ‌الَّذِي جَعَلَ لَكُمُ ‌الأَنعَام لِتَرْكَبُو‌ا‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ ‌وَمِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ تَأْكُلُونَ
Wa Lakum Fīhā Manāfi`u Wa Litablughū `Alayhā ĤājatanŞudūrikum Wa `Alayhā Wa `Alá Al-Fulki Tuĥmalūna 040-080 Gij ontvangt daarvan ook andere voordeelen, en door deze volbrengt gij de zaak, welke gij u innerlijk hebt voorgesteld, en door hen wordt gij te land, en door schepen ter zee vervoerd. وَلَكُمْ فِيهَا‌ مَنَافِعُ ‌وَلِتَ‍‍بْ‍‍لُ‍‍غُ‍‍و‌ا‌ عَلَيْهَا‌ حَاجَة‌ ً‌ فِي صُ‍‍دُ‌و‌رِكُمْ ‌وَعَلَيْهَا‌ ‌وَعَلَى‌ ‌الْفُلْكِ تُحْمَلُونَ
Wa Yurīkum 'Āyātihi Fa'ayya 'Āyāti Allāhi Tunkirūna 040-081 En hij toont u zijne teekenen. Welke van Gods teekenen zult gij dus loochenen? وَيُ‍‍رِيكُمْ ‌آيَاتِ‍‍هِ فَأَيَّ ‌آي‍‍َ‍اتِ ‌اللَّ‍‍هِ تُ‍‌‍ن‍‍كِرُ‌ونَ
'Afalam Yasīrū Fī Al-'Arđi Fayanžurū Kayfa Kāna `Āqibatu Al-Ladhīna Min Qablihim ۚ Kānū 'Akthara Minhum Wa 'Ashadda Qūwatan Wa 'Āthāan Al-'Arđi Famā 'Aghná `Anhum Mā Kānū Yaksibūna 040-082 Gaan zij niet over de aarde, en zien zij niet wat het einde was van hen, die vََr hen bestonden? Deze waren talrijker dan zij en machtiger in sterkte, en lieten aanzienlijker gedenkteekenen van hunne macht op aarde; maar wat zij verworven hadden was hun van geen voordeel. أَفَلَمْ يَسِيرُ‌و‌ا‌ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ فَيَ‍‌‍ن‍‍ظُ‍‍رُ‌و‌ا‌ كَ‍‍يْ‍‍فَ ك‍‍َ‍انَ عَاقِ‍‍بَةُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِهِمْ ۚ كَانُ‍‍و‌ا‌ ‌أَكْثَ‍رَ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ‌وَ‌أَشَدَّ‌ قُ‍‍وَّة ً‌ ‌وَ‌آثَا‌ر‌ا‌‌ ً‌ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ فَمَ‍‍ا‌ ‌أَ‍‍غْ‍‍نَى‌ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمْ مَا‌ كَانُو‌ا‌ يَكْسِبُونَ
Falammā Jā'at/hum Rusuluhum Bil-Bayyināti Fariĥū Bimā `Indahum Mina Al-`Ilmi Wa Ĥāqa Bihim Mā Kānū Bihi Yastahzi'ūn 040-083 En toen hunne apostelen tot hen kwamen met duidelijke bewijzen hunner zending verheugden zij zich vol overmoed in de kennis, die met hen was, doch de straf, waarover zij hadden gespot, omringde hen. فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَتْهُمْ ‌رُسُلُهُمْ بِ‍الْبَيِّن‍‍َ‍اتِ فَ‍‍رِحُو‌ا‌ بِمَا‌ عِ‍‌‍نْ‍‍دَهُمْ مِنَ ‌الْعِلْمِ ‌وَح‍‍َ‍اقَ بِهِمْ مَا‌ كَانُو‌ا‌ بِ‍‍هِ يَسْتَهْزِئ‍‍ُ‍‍ون
Falammā Ra'aw Ba'sanā Qālū 'Āmannā Billāhi Waĥdahu Wa Kafarnā Bimā Kunnā Bihi Mushrikīna 040-084 En toen zij onze wraak zagen, zeiden zij: Wij gelooven in God alleen en wij doen afstand van de afgoden, welke wij met hem hebben vereenigd. فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌‍رَ‌أَ‌وْ‌ا‌ بَأْسَنَا‌ قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌آمَ‍‍نَّ‍‍ا‌ بِ‍اللَّ‍‍هِ ‌وَحْدَهُ ‌وَكَفَرْنَا‌ بِمَا‌ كُ‍‍نَّ‍‍ا‌ بِ‍‍هِ مُشْ‍‍رِكِينَ
Falam Yaku Yanfa`uhum 'Īmānuhum Lammā Ra'aw Ba'sanā ۖ Sunnata Allāhi Allatī Qad Khalat Fī `Ibādihi ۖ Wa Khasira Hunālika Al-Kāfirūna 040-085 Maar hun geloof baatte hen niet, nadat zij onze wraak hadden gezien. Dit was het bevel van God, dat vroeger in acht genomen werd, nopens zijne dienaren, en de ongeloovigen deed te gronde gaan. فَلَمْ يَكُ يَ‍‌‍نْ‍‍فَعُهُمْ ‌إِيمَانُهُمْ لَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌‍رَ‌أَ‌وْ‌ا‌ بَأْسَنَا‌ ۖ سُ‍‍نَّ‍‍ةَ ‌اللَّ‍‍هِ ‌الَّتِي قَ‍‍دْ‌ خَ‍‍لَتْ فِي عِبَا‌دِهِ ۖ ‌وَ‍خَ‍‍سِ‍‍ر‍َ‍‌ هُنَالِكَ ‌الْكَافِرُ‌ونَ
Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Next Sūrah