Wa Man Jāhada Fa'innamā Yujāhidu Linafsihi~ ۚ 'Inna Allāha Laghanīyun `Ani Al-`Ālamīna
029-006 Wie er naar streeft, den waren godsdienst voort te planten, streeft naar het voordeel van zijne eigene ziel; want God heeft geen zijner schepselen noodig.
Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Lanukaffiranna `Anhum Sayyi'ātihim Wa Lanajziyannahum 'Aĥsana Al-Ladhī Kānū Ya`malūna
029-007 En wat degene betreft, die gelooven en rechtvaardig handelen, wij zullen hunne slechte daden uitwisschen, en wij zullen hun eene belooning geven, overeenkomstig de grootste verdiensten hunner daden.
029-008 Wij hebben den mensch bevolen, eerbiedig omtrent zijne ouders te zijn, maar indien zij trachten u over te halen, om datgene met mij te vereenigen, waarvan gij geene kennis hebt, gehoorzaam hen niet. Tot mij zult gij terugkeeren, en ik zal u verklaren wat gij gedaan hebt.
Wa Mina An-Nāsi Man Yaqūlu 'Āmannā Billāhi Fa'idhā 'Ūdhiya Fī Al-Lahi Ja`ala Fitnata An-Nāsi Ka`adhābi Allāhi Wa La'in Jā'a Naşrun MinRabbika Layaqūlunna 'Innā Kunnā Ma`akum ۚ 'Awalaysa Allāhu Bi'a`lama Bimā Fī Şudūri Al-`Ālamīna
029-010 Er zijn sommige menschen die zeggen: Wij gelooven in God; maar als zulk een voor Gods zaak wordt beproefd, schat hij de vervolging der menschen even smartelijk, als de straf van God. Als u God eenig voordeel schenkt, zeggen zij: Waarlijk wij zijn met u. Weet God dan niet wat in de borst zijner schepselen schuilt?
Wa Qāla Al-Ladhīna Kafarū Lilladhīna 'Āmanū Attabi`ū Sabīlanā Wa Lnaĥmil Khaţāyākum Wa Mā Hum Biĥāmilīna Min Khaţāyāhum MinShay'in ۖ 'Innahum Lakādhibūna
029-012 De ongeloovigen zeggen tot hen die gelooven: Volg onzen weg, en wij zullen uwe zonden dragen. Zij zullen echter geenerlei deel hunner zonden dragen; want zij zijn leugenaars.
Wa Layaĥmilunna 'Athqālahum Wa 'Athqālāan Ma`a 'Athqālihim ۖ Wa Layus'alunna Yawma Al-Qiyāmati `Ammā Kānū Yaftarūna
029-013 Maar zij zullen zekerlijk hunne eigene lasten dragen, en andere lasten buiten hunne eigene; en zij zullen op den dag der opstanding nopens datgene onderzocht worden, wat zij valschelijk hebben uitgedacht.
Wa Laqad 'Arsalnā Nūĥāan 'Ilá Qawmihi Falabitha Fīhim 'Alfa Sanatin 'Illā Khamsīna `Āmāan Fa'akhadhahumu Aţ-Ţūfānu Wa HumŽālimūn
029-014 Wij zonden vroeger Noach tot zijn volk, en hij bleef duizend jaren min vijftig jaren onder hen, en de zondvloed nam hen weg, omdat zij onrechtvaardig handelden.
'Innamā Ta`budūna Min Dūni Allāhi 'Awthānāan Wa Takhluqūna 'Ifkāan ۚ 'Inna Al-Ladhīna Ta`budūna Min Dūni Allāhi Lā Yamlikūna LakumRizqāan Fābtaghū `Inda Allāhi Ar-Rizqa Wa A`budūhu Wa Ashkurū Lahu~ ۖ 'Ilayhi Turja`ūna
029-017 Gij aanbidt slechts afgoden naast God en denkt leugens uit. Waarlijk, zij welke gij naast God vereert, zijn niet in staat u het noodige te geven. Zoekt dus het noodige bij God, dient hem, en weest dankbaar; tot hem zult gij terugkeeren.
Wa 'In Tukadhdhibū Faqad Kadhdhaba 'Umamun MinQablikum ۖ Wa Mā `Alá Ar-Rasūli 'Illā Al-Balāghu Al-Mubīnu
029-018 Indien gij mij van bedrog beschuldigt, waarlijk vele volkeren vََr u hebben hunne profeten eveneens van bedrog beschuldigd, maar alleen het openbaar prediken, is den gezant als plicht opgelegd.
029-020 Zeg: Ga over de aarde en zie hoe hij oorspronkelijk schepselen voortbrengt, daarna zal God hen door een nieuwe schepping doen herleven; want God is almachtig.
Yu`adhdhibu Man Yashā'u Wa Yarĥamu Man Yashā'u ۖ Wa 'Ilayhi Tuqlabūna
029-021 Hij zal straffen naar zijn welbehagen, en hij zal genade hen voor dengeen die hem behaagt. Op den dag des oordeels zult gij voor hem worden gebracht.
Wa Al-Ladhīna Kafarū Bi'āyāti Allāhi Wa Liqā'ihi~ 'Ūlā'ika Ya'isū MinRaĥmatī Wa 'Ūlā'ika Lahum `Adhābun 'Alīmun
029-023 Wat hen betreft, die niet in Gods teekenen gelooven, of daaraan, dat zij hem bij de opstanding zullen ontmoeten, deze zullen aan mijne genade wanhopen, en voor hen is eene pijnlijke straf gereed gemaakt.
029-024 En het antwoord van zijn volk was slechts dat zij zeiden: Doodt of verbrandt hem. Maar God redde hem van het vuur. Waarlijk, hierin waren teekenen voor hen die geloofden.
Wa Qāla 'Innamā Attakhadhtum Min Dūni Allāhi 'Awthānāan Mawaddata Baynikum Fī Al-Ĥayāati Ad-Dunyā ۖ Thumma Yawma Al-Qiyāmati Yakfuru Ba`đukum Biba`đin Wa Yal`anu Ba`đukum Ba`đāan Wa Ma'wākumu An-Nāru Wa Mā Lakum Min Nāşirīna
029-025 En Abraham zeide: Gij hebt afgoden naast God gekozen, uit gehechtheid aan dit leven, welke bij u bestaat: maar op den dag der opstanding zal de een uwer den ander verloochenen, en de een van u zal den ander vloeken; het hellevuur zal uw verblijf wezen, en er zal niemand zijn om u te bevrijden.
Fa'āmana Lahu Lūţun ۘ Wa Qāla 'Innī Muhājirun 'Ilá Rabbī ۖ 'Innahu Huwa Al-`Azīzu Al-Ĥakīmu
029-026 Lot geloofde in hem. En Abraham zeide: Waarlijk, ik vlucht van mijn volk naar de plaats welke mijn Heer mij heeft bevolen; want hij is de Machtige, de Wijze.
Wa Wahabnā Lahu~ 'Isĥāqa Wa Ya`qūba Wa Ja`alnā Fī Dhurrīyatihi An-Nubūwata Wa Al-Kitāba Wa 'Ātaynāhu 'Ajrahu Fī Ad-Dunyā ۖ Wa 'Innahu Fī Al-'Ākhirati Lamina Aş-Şāliĥīn
029-027 En wij gaven hem Izaنk en Jacob, en wij plaatsten onder zijne nakomelingen het geschenk der profetie en de schriften; wij gaven hem zijne belooning in deze wereld, en in de volgende zal hij een der rechtvaardigen wezen.
'A'innakum Lata'tūna Ar-Rijāla Wa Taqţa`ūna As-Sabīla Wa Ta'tūna Fī Nādīkumu Al-Munkara ۖ Famā Kāna Jawāba Qawmihi~ 'Illā 'AnQālū A'tinā Bi`adhābi Allāhi 'In Kunta Mina Aş-Şādiqīna
029-029 Nadert gij vol lusten de mannen; valt gij hen op de groote wegen aan en begaat gij zonde in uwe vergaderingen? En het antwoord van zijn volk was geen ander, dan dat zij zeiden: Doe de wraak Gods op ons nederkomen, indien gij de waarheid spreekt.
029-031 En toen onze gezanten met goede tijdingen tot Abraham kwamen, zeiden zij: Wij zullen zekerlijk de inwoners van deze stad verdelgen; want hare bewoners zijn zondaren.
Qāla 'Inna Fīhā Lūţāan ۚ Qālū Naĥnu 'A`lamu Biman Fīhā ۖ Lanunajjiyannahu Wa 'Ahlahu~ 'Illā Amra'atahu Kānat Mina Al-Ghābirīn
029-032 Abraham antwoordde: Waarlijk, Lot woont daar. Zij hernamen: Wij weten wel wie daarin woont; wij zullen hem en zijn gezin zekerlijk bevrijden behalve zijne vrouw: zij zal eene van degenen zijn, die achterblijven.
Wa Lammā 'An Jā'at Rusulunā Lūţāan Sī'a Bihim Wa Đāqa BihimDhar`āan Wa Qālū Lā Takhaf Wa Lā Taĥzan ۖ 'Innā Munajjūka Wa 'Ahlaka 'Illā Amra'ataka Kānat Mina Al-Ghābirīna
029-033 En toen onze gezanten tot Lot kwamen, was hij bedroefd om hen, en zijn arm was onmachtig om hen te verdedigen. Maar zij zeiden: Vrees niet en wees niet treurig; want wij zullen u en uw gezin bevrijden, behalve uwe vrouw; want zij zal eene wezen van hen, die achterblijven.
Wa 'Ilá Madyana 'AkhāhumShu`aybāan Faqāla Yā Qawmi A`budū Allaha Wa Arjū Al-Yawma Al-'Ākhira Wa Lā Ta`thaw Fī Al-'Arđi Mufsidīn
029-036 En tot de bewoners van Madian zonden wij hunnen broeder Shoaib, en hij zeide tot hen: O mijn volk? dient God, verwacht den laatsten dag en zondigt niet, door snood op aarde te handelen.
029-037 Maar zij beschuldigden hem van bedrog, waardoor een storm van den hemel hen overviel; en des ochtends werden zij in hunne woningen dood en voorover liggende gevonden.
Wa `Ādāan Wa Thamūda Wa Qad Tabayyana Lakum Min Masākinihim ۖ Wa Zayyana Lahumu Ash-Shayţānu 'A`mālahum Faşaddahum `Ani As-Sabīli Wa Kānū Mustabşirīna
029-038 En wij verdelgden ook de stammen van Ad en Thamoed; en gij weet wel wat er nog van hunne woningen is overgebleven. En Satan deed hen hunne werken goed vinden en wendde hen zijwaarts van den weg der waarheid, hoewel zij doorzicht hadden.
Wa Qārūna Wa Fir`awna Wa Hāmāna ۖ Wa Laqad Jā'ahum Mūsá Bil-Bayyināti Fāstakbarū Fī Al-'Arđi Wa Mā Kānū Sābiqīna
029-039 Ook verdelgden wij Karoen, en Pharao en Haman. Mozes kwam tot hem met duidelijke wonderen. Zij gedroegen zich echter onbeschaamd op de aarde; maar zij konden onze wraak niet ontkomen.
Fakullāan 'Akhadhnā Bidhanbihi ۖ Faminhum Man 'Arsalnā `Alayhi Ĥāşibāan Wa Minhum Man 'Akhadhat/hu Aş-Şayĥatu Wa Minhum Man Khasafnā Bihi Al-'Arđa Wa Minhum Man 'Aghraqnā ۚ Wa Mā Kāna Allāhu Liyažlimahum Wa Lakin Kānū 'Anfusahum Yažlimūna
029-040 Hen allen verdelgden wij in hunne zonden. Tegen sommigen hunner zonden wij een hevigen wind, sommigen werden door een vreeselijken orkaan van den hemel verdelgd, sommigen deden wij door de aarde verzwelgen en sommigen van hen verdronken wij. Nimmer was God geneigd hen onrechtvaardig te behandelen, maar zij handelden onrechtvaardig met hunne eigene zielen.
Mathalu Al-Ladhīna Attakhadhū Min Dūni Allāhi 'Awliyā'a Kamathali Al-`Ankabūti Attakhadhat Baytāan ۖ Wa 'Inna 'Awhana Al-Buyūti Labaytu Al-`Ankabūti ۖ Law Kānū Ya`lamūna
029-041 Degenen, die andere beschermers naast God nemen, gelijken op de spinnekop, die zelve zich eene woning vervaardigt: maar het zwakste van alle huizen is zekerlijk dat van een spinnekop, indien zij dit wisten.
Atlu Mā 'Ūĥiya 'Ilayka Mina Al-Kitābi Wa 'Aqimu Aş-Şalāata ۖ 'Inna Aş-Şalāata Tanhá `Ani Al-Faĥshā'i Wa Al-Munkari ۗ Wa Ladhikru Allāhi 'Akbaru Wa ۗ Allāhu Ya`lamu Mā Taşna`ūna
029-045 Herdenkt wat u van het boek des Korans werd geopenbaard, en weest standvastig in het gebed; want het gebed behoedt den mensch voor vele misdaden en voor hetgeen laakbaar is, en de herdenkingen van God is zeker een der belangrijkste plichten: God weet wat gij doet.
Wa Lā Tujādilū 'Ahla Al-Kitābi 'Illā Bi-Atī Hiya 'Aĥsanu 'Illā Al-Ladhīna Žalamū Minhum ۖ Wa Qūlū 'Āmannā Bial-Ladhī 'Unzila 'Ilaynā Wa 'Unzila 'Ilaykum Wa 'Ilahunā Wa 'Ilahukum Wāĥidun Wa Naĥnu Lahu Muslimūna
029-046 Twist niet met hen die de schriften hebben ontvangen dan op de zachtste wijze, behalve met diegene van hen, welke zich slecht tegenover u gedragen, en zeg: Wij gelooven in de openbaring, welke ons werd nedergezonden en ook in hetgeen u werd nedergezonden. Onze God en uw God is één, en hem zijn wij onderworpen.
Wa Kadhalika 'Anzalnā 'Ilayka Al-Kitāba ۚ Fa-Al-Ladhīna 'Ātaynāhumu Al-Kitāba Yu'uminūna Bihi ۖ Wa Min Hā'uulā' Man Yu'uminu Bihi ۚ Wa Mā Yajĥadu Bi'āyātinā 'Illā Al-Kāfirūna
029-047 Zoo hebben wij u het boek van den Koran nedergezonden, en zij aan wie wij de vroegere schriften hebben gegeven, gelooven daarin; en onder deze Arabieren zijn er ook die daarin gelooven, en niemand verwerpt onze teekenen, behalve de hardnekkige ongeloovigen.
Wa Mā Kunta Tatlū MinQablihi Min Kitābin Wa Lā Takhuţţuhu Biyamīnika ۖ 'Idhāan Lārtāba Al-Mubţilūna
029-048 Gij kondt geen (goddelijk) boek voor dit lezen, noch kondt gij het met uwe rechterhand schrijven. Toen zouden de tegensprekers terecht aan den goddelijken oorsprong daarvan hebben getwijfeld.
Bal Huwa 'Āyātun Bayyinātun Fī Şudūri Al-Ladhīna 'Ūtū Al-`Ilma ۚ Wa Mā Yajĥadu Bi'āyātinā 'Illā Až-Žālimūna
029-049 Maar het geeft duidelijke teekens in de borst dergenen die verstand hebben ontvangen; want niemand verwerpt onze teekenen; behalve de onrechtvaardigen.
Wa Qālū Lawlā 'Unzila `Alayhi 'Āyātun MinRabbihi ۖ Qul 'Innamā Al-'Āyātu `Inda Allāhi Wa 'Innamā 'Anā Nadhīrun Mubīnun
029-050 Zij zeggen: Zoolang geen teeken van zijn Heer wordt nedergezonden, zullen wij niet gelooven. Antwoord: Teekenen zijn alleen in de macht van God, en ik ben slechts een openbaar prediker.
029-051 Is het niet toereikend voor hen, dat wij u het boek van den Koran hebben nedergezonden om hun voorgelezen te worden? Waarlijk, hierin is eene genade en eene vermaning voor hen die gelooven.
Qul Kafá Billāhi Baynī Wa BaynakumShahīdāan ۖ Ya`lamu Mā Fī As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa ۗ Al-Ladhīna 'Āmanū Bil-Bāţili Wa Kafarū Billāhi~ 'Ūlā'ika Humu Al-Khāsirūna
029-052 Zeg: God is een toereikende getuige tusschen mij en u. Hij kent alles wat in den hemel en op aarde is, en zij die in ijdele afgoden gelooven en God loochenen, zullen gestraft worden.
Wa Yasta`jilūnaka Bil-`Adhābi ۚ Wa Lawlā 'Ajalun Musamman Lajā'ahumu Al-`Adhābu Wa Laya'tiyannahum Baghtatan Wa Hum Lā Yash`urūna
029-053 Zij zullen van u eischen, dat gij de straf verhaast, welke zij u tarten op hen te doen nederkomen. Indien er echter geen bepaalde tijd voor hun uitstel ware geweest, zou de straf reeds op hen zijn nedergekomen; maar zij zal hen zekerlijk plotseling overvallen, en zij zullen het niet voorzien.
Yawma Yaghshāhumu Al-`Adhābu Min Fawqihim Wa Min Taĥti 'Arjulihim Wa Yaqūlu Dhūqū Mā Kuntum Ta`malūna
029-055 Op een zekeren dag zal hunne straf hen plotseling overvallen; zoowel van boven hen als van onder hunne voeten zal God hun toeroepen: Proef de vergelding van hetgeen gij hebt bedreven.
Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Lanubawwi'annahum Mina Al-Jannati Ghurafāan Tajrī Min Taĥtihā Al-'AnhāruKhālidīna Fīhā ۚ Ni`ma 'Ajru Al-`Āmilīna
029-058 En wat hen betreft die geloofd en rechtvaardigheid uitgeoefend zullen hebben, wij zullen hen zekerlijk in de hoogere gedeelten van het paradijs huisvesten; rivieren zullen onder hen stroomen, en eeuwig zullen zij daar verblijven. Hoe heerlijk zal de belooning zijn van hen, die rechtvaardigheid hebben uitgeoefend!
Wa La'in Sa'altahum Man Khalaqa As-Samāwāti Wa Al-'Arđa Wa Sakhkhara Ash-Shamsa Wa Al-Qamara Layaqūlunna Allāhu ۖ Fa'annā Yu'ufakūna
029-061 Waarlijk, indien gij de bewoners van Mekka vraagt: Wie heeft de hemelen en de aarde geschapen, en de zon en de maan gedwongen hunnen loop te volgen? zullen zij antwoorden: God. Waarom liegen zij dan in de erkenning van andere goden?
Wa La'in Sa'altahum Man Nazzala Mina As-Samā'i Mā'an Fa'aĥyā Bihi Al-'Arđa Min Ba`di Mawtihā Layaqūlunna Allāhu ۚ Quli Al-Ĥamdu Lillāh ۚ Bal 'Aktharuhum Lā Ya`qilūna
029-063 Waarlijk, indien gij hun vraagt: Wie zendt den regen van den hemel en verkwikt daardoor de aarde, nadat die reeds dood was? zullen zij antwoorden: God. Zeg: God zij geloofd! Maar het grootste deel hunner begrijpen niet.
Wa Mā Hadhihi Al-Ĥayāatu Ad-Dunyā 'Illā Lahwun Wa La`ibun ۚ Wa 'Inna Ad-Dāra Al-'Ākhirata Lahiya Al-Ĥayawānu ۚ Law Kānū Ya`lamūna
029-064 Het tegenwoordige leven is slechts een tijdverdrijf en een spel; maar het toekomstige verblijf in het paradijs is het werkelijke leven. Indien zij dit wisten, zouden zij het eerste niet boven het laatste verkiezen.
029-065 Als zij in een schip zeilen, roepen zij God aan, en belijden hem oprechtelijk den waren godsdienst; maar als hij hen veilig aan land brengt, keeren zij tot hunnen afgodendienst terug;
Liyakfurū Bimā 'Ātaynāhum Wa Liyatamatta`ū ۖ Fasawfa Ya`lamūna
029-066 Om zich ondankbaar te betoonen voor datgene wat wij hun hebben geschonken, en opdat zij de vermaken van dit leven zouden mogen genieten; maar hierna zullen zij de ontknooping kennen.
'Awalam Yaraw 'Annā Ja`alnā Ĥaramāan 'Āmināan Wa Yutakhaţţafu An-Nāsu Min Ĥawlihim ۚ 'Afabiālbāţili Yu'uminūna Wa Bini`mati Allāhi Yakfurūna
029-067 Zien zij niet dat wij het grondgebied van Mekka tot eene onschendbare en zekere wijkplaats hebben gemaakt, terwijl de menschen in den omtrek worden geplunderd? Gelooven zij daarom in datgene wat ijdel is, en erkennen niet Gods goedheid?
Wa Man 'Ažlamu Mimmani Aftará `Alá Allāhi Kadhibāan 'Aw Kadhdhaba Bil-Ĥaqqi Lammā Jā'ahu~ ۚ 'Alaysa Fī Jahannama Mathwan Lilkāfirīna
029-068 Maar wie is onrechtvaardiger dan hij die eene logen tegen God uitdenkt, of de waarheid loochent, nadat die tot hem is gekomen? Is de hel niet het verblijf voor de ongeloovigen?
Wa Al-Ladhīna Jāhadū Fīnā Lanahdiyannahum Subulanā ۚ Wa 'Inna Allāha Lama`a Al-Muĥsinīna
029-069 Wie zijne uiterste pogingen aanwendt om onzen waren godsdienst voort te planten, dien zullen wij op onze wegen leiden; want God is met den rechtvaardige.