Qāla Rabbi 'Innī Wahana Al-`Ažmu Minnī Wa Ashta`ala Ar-Ra'su Shaybāan Wa Lam 'Akun Bidu`ā'ika Rabbi Shaqīyāan
019-004 En zeide O Heer! waarlijk mijne beenderen zijn verzwakt en mijn hoofd is wit geworden door grijsheid. En ik was nimmer ongelukkig in mijne gebeden tot u, o Heer!
Wa 'Innī Khiftu Al-Mawāliya Min Warā'ī Wa Kānati Amra'atī `Āqirāan Fahab Lī Min Ladunka Walīyāan
019-005 Maar ik vrees mijne bloedverwanten, die mij zullen opvolgen; want mijne vrouw is onvruchtbaar: geef mij dus een opvolger uit mijn eigen lichaam van u.
019-007 En de engel antwoordde hem: O Zacharias! waarlijk wij brengen u tijdingen van een zoon, wiens naam Yahya zal zijn. Wij hebben niemand vََr hem dien naam doen dragen.
Qāla Rabbi 'Anná Yakūnu Lī Ghulāmun Wa Kānat Amra'atī `Āqirāan Wa Qad Balaghtu Mina Al-Kibari `Itīyāan
019-008 Zacharias zeide: Hoe zal ik een zoon hebben, terwijl ik zei dat mijne vrouw onvruchtbaar is, en ik thans tot hoogen ouderdom gekomen en afgeleefd ben?
019-010 Zacharias antwoordde: O Heer! geef mij een teeken. De engel hernam: Uw teeken zal zijn, dat gij in drie nachten niet tot de menschen zult spreken hoewel gij u in volmaakte gezondheid bevindt.
Yā Yaĥyá Khudhi Al-Kitāba Biqūwatin ۖ Wa 'Ātaynāhu Al-Ĥukma Şabīyāan
019-012 En wij zeiden tot zijn zoon: O Johannes! ontvang het boek der wet, met het besluit, dat te leeren en in acht te nemen. En wij schonken hem wijsheid, toen hij nog slechts een kind was.
Wa Salāmun `Alayhi Yawma Wulida Wa Yawma Yamūtu Wa Yawma Yub`athu Ĥayyāan
019-015 Vrede zij op hem! den dag dat hij werd geboren, en den dag waarop hij zal sterven, en ook den dag waarop hij tot het leven zal worden opgewekt.
019-017 En een sluier nam, om zich aan de blikken van anderen te onttrekken. Wij zonden onzen geest Gabriël tot haar, en hij verscheen haar in de gedaante van een volmaakt mensch.
Qāla Kadhāliki Qāla Rabbuki Huwa `Alayya Hayyinun ۖ Wa Linaj`alahu~ 'Āyatan Lilnnāsi Wa Raĥmatan Minnā ۚ Wa Kāna 'Amrāan Maqđīyāan
019-021 Gabriël hernam: Zoo zal het zijn. Uw Heer zeide: Dit is mij gemakkelijk, en wij zullen het doen, ten einde hem tot een teeken voor de menschen en tot eene genade van ons te doen zijn. Het is eene besloten zaak.
019-023 En de pijnen der geboorte overvielen haar nabij den stam van een palmboom. Zij zeide: God gave dat ik vََr dit oogenblik ware gestorven; dat ik vergeten en in vergetelheid verloren ware.
Fakulī Wa Ashrabī Wa Qarrī `Aynāan ۖ Fa'immā Taraynna Mina Al-Bashari 'Aĥadāan Faqūlī 'Innī Nadhartu Lilrraĥmani Şawmāan Falan 'Ukallima Al-Yawma 'Insīyāan
019-026 Eet en drink en stel uw hart gerust. Indien gij een man ziet die u ondervraagt. Zeg dan: Waarlijk, ik heb den Barmhartige een vasten toegewijd, zoodat ik dezen dag volstrekt niet tot een man spreken zal.
Wa Ja`alanī Mubārakāan 'Ayna Mā Kuntu Wa 'Awşānī Biş-Şalāati Wa Az-Zakāati Mā Dumtu Ĥayyāan
019-031 En hij heeft gewild, dat ik gezegend zou zijn, overal waar ik mij ook zou mogen bevinden; hij heeft mij bevolen, het gebed in acht te nemen en aalmoezen te geven, zoo lang ik zal leven.
Mā Kāna Lillāh 'An Yattakhidha Min Waladin ۖ Subĥānahu~ ۚ 'Idhā Qađá 'Amrāan Fa'innamā Yaqūlu Lahu Kun Fayakūnu
019-035 Het is niet passend voor God dat hij een zoon zou hebben; zulk eene lastering zij verre van hem. Als hij over iets besluit zegt hij slechts: Wees! en het is.
'Asmi` Bihim Wa 'Abşir Yawma Ya'tūnanā ۖ Lakini Až-Žālimūna Al-Yawma Fī Đalālin Mubīnin
019-038 Doe hen hooren en doe hen zien op den dag, waarop zij tot ons zullen komen om geoordeeld te worden; maar de goddeloozen verkeeren heden in eene duidelijke dwaling.
019-046 Zijn vader antwoordde: Verwerpt gij mijne goden, o Abraham! Indien gij niet ophoudt, zal ik u zekerlijk steenigen; verlaat mij dus voor langen tijd.
Wa 'A`tazilukum Wa Mā Tad`ūna Min Dūni Allāhi Wa 'Ad`ū Rabbī `Asá 'Allā 'Akūna Bidu`ā'i Rabbī Shaqīyāan
019-048 Ik wil mij van u scheiden en van de afgoden, welke gij naast God aanbidt, en ik zal mijn Heer aanroepen; misschien ben ik niet ongelukkig in mijne gebeden tot den Heer.
Falammā A`tazalahum Wa Mā Ya`budūna Min Dūni Allāhi Wahabnā Lahu~ 'Isĥāqa Wa Ya`qūba ۖ Wa Kullā Ja`alnā Nabīyāan
019-049 En toen hij zich had gescheiden van hen en van de afgoden, welke zij naast God aanriepen, gaven wij hem Izaنk en Jacob, en wij maakten ieder van hen tot een profeet.
'Ūlā'ika Al-Ladhīna 'An`ama Allāhu `Alayhim Mina An-Nabīyīna MinDhurrīyati 'Ādama Wa Mimman Ĥamalnā Ma`a Nūĥin Wa MinDhurrīyati 'Ibrāhīma Wa 'Isrā'īla Wa Mimman Hadaynā Wa Ajtabaynā ۚ 'Idhā Tutlá `Alayhim 'Āyātu Ar-Raĥmāni Kharrū Sujjadāan Wa Bukīyāan
019-058 Dit zijn zij, voor wie God weldadig was, onder de profeten der nakomelingschap van Adam en van hen, welke wij in de ark met Noach bewaarden, en van de nakomelingschap van Abraham, en van Israël, en van hen welke wij geleid en gekozen hebben. Toen hun de teekens van den Barmhartige waren voorgelezen, vielen zij aanbiddende neder en weenden.
Fakhalafa Min Ba`dihimKhalfun 'Ađā`ū Aş-Şalāata Wa Attaba`ū Ash-Shahawāti ۖ Fasawfa Yalqawna Ghayyāan
019-059 Maar een volgend geslacht is na hen gekomen, dat het gebed verwaarloosde en zijne lusten volgde: zij zullen zekerlijk in de hel worden nedergestort.
'Illā Man Tāba Wa 'Āmana Wa `Amila Şāliĥāan Fa'ūlā'ika Yadkhulūna Al-Jannata Wa Lā Yužlamūna Shay'āan
019-060 Behalve zij, die berouw toonen en gelooven, en doen wat rechtvaardig is; deze zullen in het paradijs komen en in het minst niet gekrenkt worden.
019-061 Tuinen van eeuwig verblijf zullen hunne belooning zijn, welke de Barmhartige zijnen dienaren heeft beloofd, als een onderwerp des geloofs; en zijne belofte zal zekerlijk vervuld worden.
Wa Mā Natanazzalu 'Illā Bi'amri Rabbika ۖ Lahu Mā Bayna 'Aydīnā Wa Mā Khalfanā Wa Mā Bayna Dhālika ۚ Wa Mā Kāna Rabbuka Nasīyāan
019-064 Wij dalen niet uit den hemel neder dan op het bevel van uwen Heer; aan hem behoort al wat voor of achter ons is en wat zich in de tusschenliggende ruimte bevindt. Uw Heer vergeet u nimmer.
Rabbu As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa Mā Baynahumā Fā`bud/hu Wa Aşţabir Li`ibādatihi ۚ Hal Ta`lamu Lahu Samīyāan
019-065 Hij is de Heer van hemel en aarde en van hetgeen daar tusschen is; aanbidt hem dus en weest volhardend in zijne aanbidding. Kent gij een van denzelfden naam als hij?
Fawarabbika Lanaĥshurannahum Wa Ash-Shayāţīna Thumma Lanuĥđirannahum Ĥawla Jahannama Jithīyāan
019-068 Maar ik zweer u bij uwen Heer, dat wij hen en de duivels zekerlijk zullen verzamelen, om hen te oordeelen; dan zullen wij hen op hunne knieën rondom de hel plaatsen.
Wa 'Idhā Tutlá `Alayhim 'Āyātunā BayyinātinQāla Al-Ladhīna Kafarū Lilladhīna 'Āmanū 'Ayyu Al-Farīqayni Khayrun Maqāmāan Wa 'Aĥsanu Nadīyāan
019-073 Als hun onze duidelijke teekens worden voorgelezen, zeggen de ongeloovigen tot de ware geloovigen: Wie der beide partijen bekleedt de verhevenste plaats en vormt de uitmuntendste verzameling?
Qul Man Kāna Fī Ađ-Đalālati Falyamdud Lahu Ar-Raĥmānu Maddāan ۚ Ĥattá 'Idhā Ra'aw Mā Yū`adūna 'Immā Al-`Adhāba Wa 'Immā As-Sā`ata Fasaya`lamūna Man Huwa Sharrun Makānāan Wa 'Ađ`afu Jundāan
019-075 Zeg: Aan hem die in dwaling verkeert, zal God een lang en voorspoedig leven schenken. Tot zij zien waarmede zij worden bedreigd; hetzij de straf van dit leven of die van het jongste uur, en hierna zullen zij weten, wie in den slechten toestand verkeert en het zwakste van krachten is.
Wa Yazīdu Allāhu Al-Ladhīna Ahtadaw Hudan Wa ۗ Al-Bāqiyātu Aş-Şāliĥātu Khayrun `Inda Rabbika Thawābāan Wa Khayrun Maraddāan
019-076 God zal tot de goede richting bijdragen van hen die op den rechten weg zijn geleid. En de goede werken, die eeuwig blijven, zijn voor het aangezicht van uwen Heer, wat de belooning betreft, beter dan wereldsche bezittingen, en verkieslijker met betrekking tot de toekomstige belooning.
019-085 Op een zekeren dag zullen wij de godvruchtigen op eervolle wijze voor den Barmhartige verzamelen, als gezanten, die in de tegenwoordigheid van een vorst komen.
Takādu As-Samāwātu Yatafaţţarna Minhu Wa Tanshaqqu Al-'Arđu Wa Takhirru Al-Jibālu Haddāan
019-090 Er is slechts weinig toe noodig, opdat de hemelen bij deze woorden verscheurd worden, en de aarde in tweeën gespleten worde en de bergen nedervallen.
Fa'innamā Yassarnāhu Bilisānika Litubashshira Bihi Al-Muttaqīna Wa Tundhira BihiQawmāan Luddāan
019-097 Waarlijk, wij hebben den Koran gemakkelijk voor uwe tong gemaakt door hem in uwe taal te geven, opdat gij daardoor den godvruchtige onze beloften verklaren, en het twistzieke volk dreigend waarschuwen zoudt.
Wa Kam 'Ahlaknā Qablahum MinQarnin Hal Tuĥissu Minhum Min 'Aĥadin 'Aw Tasma`u LahumRikzāan
019-098 En hoevele geslachten hebben wij niet vََr hen verdelgd? Vindt gij, dat er een aan hen gebleven is? Of hebt gij slechts een zucht over hen gehoord.