Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Lā Tattakhidhū `Adūwī Wa `Adūwakum 'Awliyā'a Tulqūna 'Ilayhim Bil-Mawaddati Wa Qad Kafarū Bimā Jā'akum Mina Al-Ĥaqqi Yukhrijūna Ar-Rasūla Wa 'Īyākum ۙ 'An Tu'uminū BillāhiRabbikum 'In KuntumKharajtum Jihādāan Fī Sabīlī Wa Abtighā'a Marđātī ۚ Tusirrūna 'Ilayhim Bil-Mawaddati Wa 'Anā 'A`lamu Bimā 'Akhfaytum Wa Mā 'A`lantum ۚ Wa Man Yaf`alhu Minkum FaqadĐalla Sawā'a As-Sabīli
060-001 O ware geloovigen! kiest mijne vijanden en uwe vijanden niet tot uwe vrienden. Betoont hun geene vriendschap, nu zij niet de waarheid gelooven, die tot u is gekomen; en den gezant en u zelven uit uwe geboortestad hebben verdreven, omdat gij in God uwen Heer gelooft. Indien gij uit uwe woonplaatsen vertrekt ter verdediging van mijnen godsdienst en uit begeerte mij te behagen, en hun in het verborgen vriendschap betoont, waarlijk, ik ken wel wat gij verbergt en wat gij ontdekt; en gij die dit doet, is reeds van den rechten weg afgedwaald.
'In Yathqafūkum Yakūnū Lakum 'A`dā'an Wa Yabsuţū 'Ilaykum 'Aydiyahum Wa 'Alsinatahum Bis-Sū'i Wa Waddū Law Takfurūna
060-002 Indien zij u slechts ergens ontmoeten, zullen zij uwe vijanden zijn; zij zullen hunne handen en hunne tongen met boosheid naar u uitstrekken, en zij begeeren ernstig, dat gij ongeloovigen zult worden.
Lan Tanfa`akum 'Arĥāmukum Wa Lā 'Awlādukum ۚ Yawma Al-Qiyāmati Yafşilu Baynakum Wa ۚ Allāhu Bimā Ta`malūna Başīrun
060-003 Noch uwe bloedverwanten, noch uwe kinderen zullen u van eenig nut zijn op den dag der opstanding, die u van elkander zal scheiden: en God ziet wat gij doet.
Qad Kānat Lakum 'Uswatun Ĥasanatun Fī 'Ibrāhīma Wa Al-Ladhīna Ma`ahu~ 'IdhQālū Liqawmihim 'Innā Bura'ā'u Minkum Wa Mimmā Ta`budūna Min Dūni Allāhi Kafarnā Bikum Wa Badā Baynanā Wa Baynakumu Al-`Adāwatu Wa Al-Baghđā'u 'Abadāan Ĥattá Tu'uminū Billāhi Waĥdahu~ 'Illā Qawla 'Ibrāhīma Li'abīhi La'astaghfiranna Laka Wa Mā 'Amliku Laka Mina Allāhi MinShay'in ۖ Rabbanā `Alayka Tawakkalnā Wa 'Ilayka 'Anabnā Wa 'Ilayka Al-Maşīru
060-004 Gij hebt een uitmuntend voorbeeld in Abraham, en zij die met hem waren, toen zij tot hun volk zeiden: Waarlijk wij zijn onschuldig aan u en aan de afgoden, welke gij naast God vereert; wij hebben afstand van u gedaan (u verloochend; en er is voor eeuwig haat en vijandschap tusschen ons gekomen, tot gij in God alleen gelooft. Doch gij zult Abraham niet navolgen in hetgeen hij tot zijn vader zeide: Waarlijk ik wil vergiffenis voor u vragen; maar ik kan niets ten uwen behoeve van God verkrijgen. O Heer! in u vertrouwen wij, en tot u zijn wij gewend, en voor u zullen wij hiernamaals worden verzameld.
Laqad Kāna Lakum Fīhim 'Uswatun Ĥasanatun Liman Kāna Yarjū Allaha Wa Al-Yawma Al-'Ākhira ۚ Wa Man Yatawalla Fa'inna Allāha Huwa Al-Ghanīyu Al-Ĥamīdu
060-006 Waarlijk, gij hebt een uitmuntend voorbeeld in hen en in hem; gij die op God en den jongsten dag vertrouwt. Maar hij die zich afwendt, waarlijk, God is almachtig en lofwaardig.
`Asá Allāhu 'An Yaj`ala Baynakum Wa Bayna Al-Ladhīna `Ādaytum Minhum Mawaddatan Wa ۚ Allāhu Qadīrun Wa ۚ Allāhu GhafūrunRaĥīmun
060-007 Misschien zal God vriendschap doen onstaan tusschen u en hen, welke gij thans voor uwe vijanden houdt; want God is machtig, en God is vergevensgezind en barmhartig.
Lā Yanhākumu Allāhu `Ani Al-Ladhīna Lam Yuqātilūkum Fī Ad-Dīni Wa Lam Yukhrijūkum Min Diyārikum 'An Tabarrūhum Wa Tuqsiţū 'Ilayhim ۚ 'Inna Allāha Yuĥibbu Al-Muqsiţīna
060-008 Wat hen betreft, die geene wapenen tegen u hebben gevoerd wegens den godsdienst, en u niet uit uwe woningen verdreven hebben. God verbiedt u niet, hen vriendschappelijk te behandelen en rechtvaardig jegens hen te zijn.
'Innamā Yanhākumu Allāhu `Ani Al-Ladhīna Qātalūkum Fī Ad-Dīni Wa 'Akhrajūkum Min Diyārikum Wa Žāharū `Alá 'Ikhrājikum 'An Tawallawhum ۚ Wa Man Yatawallahum Fa'ūlā'ika Humu Až-Žālimūna
060-009 Doch wat degenen betreft, die u om uwen godsdienst bestreden en u uit uwe woningen verdreven, of daartoe mede geholpen hebben, verbiedt God u vriendschap met hen aan te knoopen, en wie het doen, zijn snoodaards.
060-010 O ware geloovigen! indien geloovige vrouwen als vluchtelingen tot u komen, beproeft haar: God is wel bekend met haar geloof. En als gij weet dat zij ware geloovigen zijn, zendt haar dan niet tot de ongeloovigen terug. Het is haar niet geoorloofd de ongeloovigen te huwen, en de ongeloovigen mogen haar niet huwen. Maar geeft haren ongeloovigen echtgenooten, wat zij voor hare bruidschatten zullen hebben besteed. Het is u geoorloofd haar te huwen; maar verzeker haar heuren bruidschat. Behoudt de ongeloovige vrouwen niet, maar vraagt datgene terug, wat gij besteed hebt voor den bruidschat van diegene uwer vrouwen, welke tot de ongeloovigen overloopen, en laat hen terugvragen, wat zij besteed hebben voor de bruidschatten hunner vrouwen, die tot u overloopen. Dit is Gods oordeel, hetgeen hij voor u vaststelt; en God is alwetend en wijs.
Wa 'In FātakumShay'un Min 'Azwājikum 'Ilá Al-Kuffāri Fa`āqabtum Fa'ātū Al-Ladhīna Dhahabat 'Azwājuhum Mithla Mā 'Anfaqū ۚ Wa Attaqū Allaha Al-Ladhī 'Antum Bihi Mu'uminūna
060-011 Indien eene uwer vrouwen, van u naar de ongeloovigen vlucht, en gij zijt schadeloos gesteld door het vluchten van eene der vrouwen van de ongeloovigen tot u geef dan aan de geloovigen, wier vrouwen ontvlucht zullen zijn, zooveel van de bruidschatten der laatsten, als zij voor de bruidschatten der eersten zullen hebben besteed, en vreest God in wien gij gelooft.
Yā 'Ayyuhā An-Nabīyu 'Idhā Jā'aka Al-Mu'uminātu Yubāyi`naka `Alá 'An Lā Yushrikna Billāhi Shay'āan Wa Lā Yasriqna Wa Lā Yaznīna Wa Lā Yaqtulna 'Awlādahunna Wa Lā Ya'tīna Bibuhtānin Yaftarīnahu Bayna 'Aydīhinna Wa 'Arjulihinna Wa Lā Ya`şīnaka Fī Ma`rūfin ۙ Fabāyi`hunna Wa Astaghfir Lahunna Allāha ۖ 'Inna Allāha GhafūrunRaĥīmun
060-012 O profeet! als geloovige vrouwen tot u komen, en u haar geloof bekennen, dat zij niets met God verbinden, niet stelen, geen overspel bedrijven, of hare kinderen niet dooden en niet zullen komen met eene lastering, welke zij tusschen hare handen en hare voeten hebben uitgedacht, en u niet ongehoorzaam zullen wezen, in hetgeen redelijk is, verbindt u dan met haar en vraagt vergiffenis voor haar aan God; want God is vergevensgezind en barmhartig.
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Lā Tatawallaw Qawmāan Ghađiba Allāhu `AlayhimQad Ya'isū Mina Al-'Ākhirati Kamā Ya'isa Al-Kuffāru Min 'Aşĥābi Al-Qubūri
060-013 O ware geloovigen! knoopt geene vriendschap aan met een volk, waartegen God vertoornd is. Zij wanhopen aan het volgende leven, gelijk de ongeloovigen aan de opstanding twijfelen van hen, die de graven bewonen.