Roman Script    Reciting key words            Previous Sūrah    Quraan Index    Home  

37) Sūrat Aş-Şāffāt

Printed format

37) سُورَة الصَّافَّات

Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Wa Aş-Şāffāti Şaffāan 037-001 Ik zweer bij de engelen, die zich in orde scharen. وَ‌ال‍‍صَّ‍‍افّ‍‍َ‍اتِ صَ‍‍فّاً
Fālzzājirāti Zajan 037-002 En bij hen die de wolken voortdrijven en verspreiden. فَالزَّ‌اجِرَ‍‌اتِ ‌زَجْ‍‍ر‌اً
Fālttāliyāti Dhikan 037-003 En bij hen, die den Koran lezen als eene vermaning, فَالتَّالِي‍‍َ‍اتِ ‌ذِكْر‌اً
'Inna 'Ilahakum Lawāĥidun 037-004 Waarlijk, uw Heer is eenig. إِنَّ ‌إِلَهَكُمْ لَوَ‌احِدٌ
Rabbu As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa Mā Baynahumā Wa Rabbu Al-Mashāriqi 037-005 De Heer van hemel en aarde en van alles wat daartusschen is, en de Heer van het Oosten. رَبُّ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌وَمَا‌ بَيْنَهُمَا‌ ‌وَ‌‍رَبُّ ‌الْمَشَا‌رِ‍‍قِ
'Innā Zayyannā As-Samā'a Ad-Dunyā Bizīnatin Al-Kawākib 037-006 Wij hebben den ondersten hemel met het versiersel der sterrren getooid. إِنَّ‍‍ا‌ ‌زَيَّ‍‍نَّ‍‍ا‌ ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌ال‍‍دُّ‌نْ‍‍يَا‌ بِزِينَة‌‍ٍ‌الْكَوَ‌اكِب
Wa Ĥifžāan Min Kulli Shayţāninridin 037-007 En wij hebben daarin een wachter tegen iederen weerspannigen duivel geplaatst. وَحِفْ‍‍ظ‍‍ا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ كُلِّ شَيْ‍‍طَ‍‍انٍ‌ مَا‌رِ‌دٍ
Lā Yassamma`ūna 'Ilá Al-Mala'i Al-'A`lá Wa Yuqdhafūna Min Kulli Jānibin 037-008 Opdat zij niet luisteren naar het gesprek der verheven vorsten (want zij worden van alle zijden bestormd), لاَ‌ يَسَّ‍‍مَّ‍‍ع‍‍ُ‍ونَ ‌إِلَى‌ ‌الْمَلَإِ‌ ‌الأَعْلَى‌ ‌وَيُ‍‍قْ‍‍ذَف‍‍ُ‍ونَ مِ‍‌‍نْ كُلِّ جَانِبٍ
Duĥūan ۖ Wa Lahum `Adhābun Wa Aşibun 037-009 En eene zware marteling is voor hen gereed gemaakt. دُحُو‌ر‌ا‌ ًۖ ‌وَلَهُمْ عَذ‍َ‍‌ابٌ‌ ‌وَ‌اصِ‍‍بٌ
'Illā Man Khaţifa Al-Khaţfata Fa'atba`ahu Shihābun Thāqibunā 037-010 Behalve hij, die een woord steelsgewijze opvangt, en door eene vlammende schicht wordt getroffen. إِلاَّ‌ مَ‍‌‍نْ خَ‍‍طِ‍‍فَ ‌الْ‍‍خَ‍‍طْ‍‍فَةَ فَأَتْبَعَ‍‍هُ شِه‍‍َ‍اب‌‍ٌ‌ ثَاقِ‍‍باٌ
Fāstaftihim 'Ahum 'Ashaddu Khalqāan 'Am Man Khalaqnā ۚ 'Innā Khalaqnāhum Min Ţīnin Lāzibin 037-011 Vraag daarom den bewoners van Mekka, of zij van nature sterker zijn dan de engelen welke wij hebben geschapen? Waarlijk wij hebben hen van harde klei geschapen. فَاسْتَفْتِهِمْ ‌أَهُمْ ‌أَشَدُّ‌ خَ‍‍لْ‍‍ق‍‍اً‌ ‌أَمْ مَ‍‌‍نْ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍نَ‍‍اۚ ‌إِنَّ‍‍ا‌ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍نَاهُمْ مِ‍‌‍نْ طِ‍‍ي‍‍ن‍ٍ‌ لاَ‌زِبٍ
Bal `Ajibta Wa Yaskharūna 037-012 Gij verbaast u over Gods macht en hunne weêrspannigheid; maar zij spotten over de bewijsmiddelen, welke aangevoerd worden om hen te overtuigen. بَلْ عَجِ‍‍بْ‍‍تَ ‌وَيَسْ‍‍خَ‍‍رُ‌ونَ
Wa 'Idhā Dhukkirū Lā Yadhkurūna 037-013 Als zij gewaarschuwd worden, nemen zij geene waarschuwing aan. وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ‌ذُكِّرُ‌و‌ا‌ لاَ‌ يَذْكُرُ‌ونَ
Wa 'Idhā Ra'aw 'Āyatan Yastaskhirūna 037-014 En als zij iets zien, spotten zij er mede. وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ‌‍رَ‌أَ‌وْ‌ا‌ ‌آيَة ً‌ يَسْتَسْ‍‍خِ‍‍رُ‌ونَ
Wa Qālū 'In Hādhā 'Illā Siĥrun Mubīnun 037-015 En zeggen: Dit is niet anders dan duidelijke tooverij. وَ‍قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌إِ‌نْ هَذَ‌ا‌ ‌إِلاَّ‌ سِحْر‌ٌ‌ مُبِينٌ
'A'idhā Mitnā Wa Kunnā Tubāan Wa `Ižāmāan 'A'innā Lamabthūna 037-016 Nadat wij dood zullen wezen en tot stof en beenderen zijn geworden, zullen wij dan werkelijk tot het leven worden opgewekt. أَئِذَ‌ا‌ مِتْنَا‌ ‌وَكُ‍‍نَّ‍‍ا‌ تُ‍رَ‌ابا‌ ً‌ ‌وَعِ‍‍ظَ‍‍اماً‌ ‌أَئِ‍‍نَّ‍‍ا‌ لَمَ‍‍بْ‍‍عُوثُونَ
'Awa'ābā'uunā Al-'Awwalūna 037-017 En onze voorvaderen ook? أَ‌وَ‌آب‍‍َ‍ا‌ؤُنَا‌ ‌الأَ‌وَّلُونَ
Qul Na`am Wa 'Antumkhirūna 037-018 Antwoord: Ja! en dan zult gij veracht wezen. قُ‍‍لْ نَعَمْ ‌وَ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ ‌دَ‌اخِ‍‍رُ‌ونَ
Fa'innamā Hiya Zajratun Wāĥidatun Fa'idhā Hum Yanžurūna 037-019 Er zal slechts eenmaal op de trompet worden geblazen, en zij zullen rond zien. فَإِنَّ‍‍مَا‌ هِيَ ‌زَجْ‍‍‍رَةٌ‌ ‌وَ‌احِدَة‌‍ٌ‌ فَإِ‌ذَ‌ا‌ هُمْ يَ‍‌‍ن‍‍ظُ‍‍رُ‌ونَ
Wa Qālū Yā Waylanā Hādhā Yawmu Ad-Dīni 037-020 En zullen zeggen: Wee over ons! Dit is de dag des oordeels. وَ‍قَ‍‍الُو‌ا‌ يَا‌وَيْلَنَا‌ هَذَ‌ا‌ يَ‍‍وْمُ ‌ال‍‍دِّينِ
dhā Yawmu Al-Faşli Al-Ladhī Kuntum Bihi Tukadhdhibūna 037-021 Dit is de dag der onderscheiding tusschen de rechtvaardigen en de zondaren, dien gij als eene leugen verwerpt. هَذَ‌ا‌ يَ‍‍وْمُ ‌الْفَ‍‍صْ‍‍لِ ‌الَّذِي كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ بِ‍‍هِ تُكَذِّبُونَ
Aĥshurū Al-Ladhīna Žalamū Wa 'Azwājahum Wa Mā Kānū Ya`budūna 037-022 Verzamel degenen, die onrechtvaardig hebben gehandeld en hunne makkers, en de afgoden welke zij aanbaden. ‍احْشُرُ‌و‌ا‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ظَ‍‍لَمُو‌ا‌ ‌وَ‌أَ‌زْ‌وَ‌اجَهُمْ ‌وَمَا‌ كَانُو‌ا‌ يَعْبُدُ‌ونَ
Min Dūni Allāhi Fāhdūhum 'Ilá Şirāţi Al-Jaĥīmi 037-023 Naast God, en leidt hen op den weg der hel. مِ‍‌‍نْ ‌د‍ُ‍‌ونِ ‌اللَّ‍‍هِ فَاهْدُ‌وهُمْ ‌إِلَى‌ صِ‍رَ‍‌اطِ ‌الْجَحِيمِ
Wa Qifūhum ۖ 'Innahum Mas'ūlūna 037-024 En plaats hen voor Gods vierschaar; want zij zullen geroepen worden om rekenschap af te leggen. وَ‍قِ‍‍فُوهُمْ ۖ ‌إِنَّ‍‍هُمْ مَسْئ‍‍ُ‍‍ولُونَ
Mā Lakum Lā Tanāşarūna 037-025 Wat deert u, dat gij elkander niet verdedigt? مَا‌ لَكُمْ لاَ‌ تَنَاصَ‍‍رُ‌ونَ
Bal Humu Al-Yawma Mustaslimūna 037-026 Maar op dien dag zullen zij zich aan Gods oordeel onderwerpen. بَلْ هُمُ ‌الْيَ‍‍وْمَ مُسْتَسْلِمُونَ
Wa 'Aqbala Ba`đuhum `Alá Ba`đin Yatasā'alūna 037-027 En zij zullen elkander naderen en onder elkander twisten. وَ‌أَ‍قْ‍‍بَلَ بَعْ‍‍ضُ‍‍هُمْ عَلَى‌ بَعْ‍‍ضٍ‌ يَتَس‍‍َ‍ا‌ءَلُونَ
Qālū 'Innakum Kuntum Ta'tūnanā `Ani Al-Yamīni 037-028 En de verleiden zullen zeggen tot hen die hen hebben verleid: Waarlijk, gij kwaamt tot ons met voorspellingen van voorspoed. قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌إِنَّ‍‍كُمْ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ تَأْتُونَنَا‌ عَنِ ‌الْيَمِينِ
Qālū Bal Lam Takūnū Mu'uminīna 037-029 En de verleiders zullen antwoorden: Neen! gij waart veeleer geene ware geloovigen; قَ‍‍الُو‌ا‌ بَلْ لَمْ تَكُونُو‌ا‌ مُؤْمِنِينَ
Wa Mā Kāna Lanā `Alaykum Min Sulţānin ۖ Bal Kuntum Qawmāan Ţāghīna 037-030 Want wij hadden geene macht over u, om u te dwingen, maar gij hebt vrijwillig gezondigd. وَمَا‌ ك‍‍َ‍انَ لَنَا‌ عَلَيْكُمْ مِ‍‌‍نْ سُلْ‍‍طَ‍‍ان ٍۖ بَلْ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ قَ‍‍وْما‌‌ ًطَ‍‍اغِ‍‍ينَ
Faĥaqqa `Alaynā Qawlu Rabbinā ۖ 'Innā Ladhā'iqūna 037-031 Daarom werd het vonnis van onzen Heer rechtvaardig over ons uitgesproken, en wij zullen zekerlijk zijne wraak proeven. فَحَ‍قَّ عَلَيْنَا‌ قَ‍‍وْلُ ‌‍رَبِّنَ‍‍اۖ ‌إِنَّ‍‍ا‌ لَذ‍َ‍‌ائِ‍‍قُ‍‍ونَ
Fa'aghwaynākum 'Innā Kunnā Ghāwīna 037-032 Wij verleidden u, maar wij dwaalden ook zelven. فَأَ‍‍غْ‍‍وَيْنَاكُمْ ‌إِنَّ‍‍ا‌ كُ‍‍نَّ‍‍ا‌ غَ‍‍ا‌وِينَ
Fa'innahum Yawma'idhin Al-`Adhābi Mushtarikūna 037-033 Zij zullen op dezen dag dus beiden deelgenooten van dezelfde straf zijn. فَإِنَّ‍‍هُمْ يَوْمَئِذ‌‌ٍ‌ فِي ‌الْعَذ‍َ‍‌ابِ مُشْتَ‍‍رِكُونَ
'Innā Kadhālika Naf`alu Bil-Mujrimīna 037-034 Zoo zullen wij met de zondaren handelen; إِنَّ‍‍ا‌ كَذَلِكَ نَفْعَلُ بِ‍الْمُ‍‍جْ‍‍رِمِينَ
'Innahum Kānū 'Idhā Qīla Lahum Lā 'Ilāha 'Illā Al-Lahu Yastakbirūna 037-035 Want toen er tot hen werd gezegd: Er is geen god buiten den waren God, bliezen zij zich op met hoogmoed. إِنَّ‍‍هُمْ كَانُ‍‍و‌ا‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ قِ‍‍ي‍‍لَ لَهُمْ لاَ‌ ‌إِلَهَ ‌إِلاَّ‌ ‌اللَّ‍‍هُ يَسْتَكْبِرُ‌ونَ
Wa Yaqūlūna 'A'innā Latārikū 'Ālihatinā Lishā`irin Majnūnin 037-036 En zeiden: zullen wij onze goden voor een bezeten dichter verlaten? وَيَ‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ ‌أَئِ‍‍نَّ‍‍ا‌ لَتَا‌رِكُ‍‍و‌ا‌ ‌آلِهَتِنَا‌ لِشَاعِ‍‍ر‌ٍ‌ مَ‍‍جْ‍‍نُونٍ
Bal Jā'a Bil-Ĥaqqi Wa Şaddaqa Al-Mursalīna 037-037 Neen! hij komt met de waarheid en legt getuigenis af voor de vroegere gezanten. بَلْ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ‌وَ‍صَ‍‍دَّ‍‍قَ ‌الْمُرْسَلِينَ
'Innakum Ladhā'iqū Al-`Adhābi Al-'Alīmi 037-038 Gij zult zekerlijk de pijnlijke martelingen der hel proeven. إِنَّ‍‍كُمْ لَذ‍َ‍‌ائِ‍‍قُ‍‍و‌ ‌الْعَذ‍َ‍‌ابِ ‌الأَلِيمِ
Wa Mā Tujzawna 'Illā Mā Kuntum Ta`malūna 037-039 En gij zult niet vergolden worden, dan overeenkomstig uwe werken. وَمَا‌ تُ‍‍جْ‍‍زَ‌وْنَ ‌إِلاَّ‌ مَا‌ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ تَعْمَلُونَ
'Illā `Ibāda Allāhi Al-Mukhlaşīna 037-040 Maar wat de oprechte dienaren Gods betreft. إِلاَّ‌ عِب‍‍َ‍ا‌دَ‌ ‌اللَّ‍‍هِ ‌الْمُ‍‍خْ‍‍لَ‍‍صِ‍‍ينَ
'Ūlā'ika Lahum Rizqun Ma`lūmun 037-041 Zij zullen een zekeren voorraad in het paradijs hebben: أ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ لَهُمْ ‌رِ‌زْ‍قٌ‌ مَعْلُومٌ
Fawākihu ۖ Wa Hum Mukramūna 037-042 Namelijk heerlijke vruchten, en zij zullen geëerd worden. فَوَ‌اكِ‍‍هُ ۖ ‌وَهُمْ مُكْ‍رَمُونَ
Fī Jannāti An-Na`īmi 037-043 Zij zullen in tuinen des vermaaks geplaatst worden. فِي جَ‍‍نّ‍‍َ‍اتِ ‌ال‍‍نَّ‍‍عِيمِ
`Alá Sururin Mutaqābilīna 037-044 Leunende in tegenover elkander geplaatste zetels. عَلَى‌ سُرُ‌ر‌ٍ‌ مُتَ‍‍قَ‍‍ابِلِينَ
Yuţāfu `Alayhim Bika'sin Min Ma`īnin 037-045 Een beker zal onder hen worden rondgereikt, gevuld aan eene heldere fontein; يُ‍طَ‍‍افُ عَلَيْهِمْ بِكَأْسٍ‌ مِ‍‌‍نْ مَعِينٍ
Bayđā'a Ladhdhatin Lilshshāribīna 037-046 Een heerlijkheid voor hen, die er van zullen drinken. بَيْ‍ضَ‍‍ا‌ءَ‌ لَذَّة‍ٍ‌ لِلشَّا‌رِبِينَ
Lā Fīhā Ghawlun Wa Lā Hum `Anhā Yunzafūna 037-047 Het zal het verstand niet benevelen, en zij zullen er niet door bedwelmd worden. لاَ‌ فِيهَا‌ غَ‍‍وْلٌ‌ ‌وَلاَ‌ هُمْ عَ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ يُ‍‌‍ن‍‍زَفُونَ
Wa `Indahum Qāşirātu Aţ-Ţarfi `Īnun 037-048 En nabij hen zullen de maagden van het paradijs liggen, hare blikken, behalve van hunne bruidegommen, van ieder een afwendende, hebbende groote, zwarte oogen, وَعِ‍‌‍نْ‍‍دَهُمْ قَ‍‍اصِ‍رَ‍‌اتُ ‌ال‍‍طَّ‍‍رْفِ عِينٌ
Ka'annahunna Bayđun Maknūnun 037-049 En gelijkende op de eieren van een struisvogel, zorgvol met vederen bedekt. كَأَنَّ‍‍هُ‍‍نَّ بَ‍‍يْ‍‍ضٌ‌ مَكْنُونٌ
Fa'aqbala Ba`đuhum `Alá Ba`đin Yatasā'alūna 037-050 En zij zullen zich tot elkander wenden, en elkander vragen doen. فَأَ‍قْ‍‍بَلَ بَعْ‍‍ضُ‍‍هُمْ عَلَى‌ بَعْ‍‍ضٍ‌ يَتَس‍‍َ‍ا‌ءَلُونَ
Qāla Qā'ilun Minhum 'Innī Kāna Lī Qarīnun 037-051 En een van hen zal zeggen: Waarlijk, ik had een vertrouwden vriend, terwijl ik op de wereld leefde. قَ‍‍الَ قَ‍‍ائِلٌ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ‌إِنِّ‍‍ي ك‍‍َ‍انَ لِي قَ‍‍رِينٌ
Yaqūlu 'A'innaka Lamina Al-Muşaddiqīna 037-052 Die tot mij zeide: Zijt gij een van hen, die de waarheid der opstanding betuigen? يَ‍قُ‍‍ولُ ‌أَئِ‍‍نَّ‍‍كَ لَمِنَ ‌الْمُ‍‍صَ‍‍دِّ‍‍قِ‍‍ينَ
'A'idhā Mitnā Wa Kunnā Tubāan Wa `Ižāmāan 'A'innā Lamadīnūna 037-053 Nadat wij dood zullen zijn, en tot stof en beenderen veranderd wezen, zullen wij dan zekerlijk worden geoordeeld? أَئِذَ‌ا‌ مِتْنَا‌ ‌وَكُ‍‍نَّ‍‍ا‌ تُ‍رَ‌ابا‌ ً‌ ‌وَعِ‍‍ظَ‍‍اماً‌ ‌أَئِ‍‍نَّ‍‍ا‌ لَمَدِينُونَ
Qāla Hal 'Antum Muţţali`ūna 037-054 Dan zal hij tot zijne makkers zeggen: Wilt gij nederzien? قَ‍‍الَ هَلْ ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ مُ‍‍طَّ‍‍لِعُونَ
Fāţţala`a Fara'āhu Fī Sawā'i Al-Jaĥīmi 037-055 En zij zullen nederzien en hem in het midden der hel ontwaren. فَاطَّ‍‍لَعَ فَ‍رَ‌آهُ فِي سَو‍َ‍‌ا‌ءِ‌ ‌الْجَحِيمِ
Qāla Ta-Allāhi 'In Kidta Laturdīni 037-056 En hij zal tot hem zeggen: Bij God! er ontbrak weinig aan, of gij hadt mij verdorven. قَ‍‍الَ تَاللَّهِ ‌إِ‌نْ كِ‍‍دْتَ لَتُرْ‌دِينِ
Wa Lawlā Ni`matu Rabbī Lakuntu Mina Al-Muĥđarīna 037-057 En was het niet door de genade van mijnen Heer, dan ware ik zeker aan eene eeuwige marteling overgeleverd geworden. وَلَوْلاَ‌ نِعْمَةُ ‌‍رَبِّي لَكُ‍‌‍ن‍‍تُ مِنَ ‌الْمُحْ‍‍ضَ‍‍رِينَ
'Afamā Naĥnu Bimayyitīna 037-058 Zullen wij een anderen dan onzen eersten dood sterven? أَفَمَا‌ نَحْنُ بِمَيِّتِينَ
'Illā Mawtatanā Al-'Ūlá Wa Mā Naĥnu Bimu`adhdhabīna 037-059 Of ondergaan wij eenige straf? إِلاَّ‌ مَوْتَتَنَا‌ ‌الأ‍ُ‍‌ولَى‌ ‌وَمَا‌ نَحْنُ بِمُعَذَّبِينَ
'Inna Hādhā Lahuwa Al-Fawzu Al-`Ažīmu 037-060 Waarlijk, wij genieten eene groote gelukzaligheid. إِنَّ هَذَ‌ا‌ لَهُوَ‌ ‌الْفَ‍‍وْ‌زُ‌ ‌الْعَ‍‍ظِ‍‍يمُ
Limithli Hādhā Falya`mali Al-`Āmilūna 037-061 Laten de arbeiders arbeiden om eene gelukzaligheid gelijk deze te verwerven. لِمِثْلِ هَذَ‌ا‌ فَلْيَعْمَلِ ‌الْعَامِلُونَ
'Adhalika Khayrun Nuzulāan 'Am Shajaratu Az-Zaqqūmi 037-062 Is dit een beter onthaal, of de boom van al Zakkum? أَ‌ذَلِكَ خَ‍‍يْ‍‍ر‌ٌ‌ نُزُلاً‌ ‌أَمْ شَجَ‍رَةُ ‌ال‍‍زَّ‍‍قُّ‍‍ومِ
'Innā Ja`alnāhā Fitnatan Lilžžālimīna 037-063 Waarlijk, wij hebben dien aangeduid als eene aanleiding tot twist onder de onrechtvaardigen إِنَّ‍‍ا‌ جَعَلْنَاهَا‌ فِتْنَة ً‌ لِل‍‍ظَّ‍‍الِمِينَ
'Innahā Shajaratun Takhruju Fī 'Aşli Al-Jaĥīmi 037-064 Het is een boom die aan den bodem der hel ontspruit. إِنَّ‍‍هَا‌ شَجَ‍رَة‌‍ٌ‌ تَ‍‍خْ‍‍رُجُ فِ‍‍ي ‌أَ‍صْ‍‍لِ ‌الْجَحِيمِ
Ţal`uhā Ka'annahu Ru'ūsu Ash-Shayāţīni 037-065 De vrucht daarvan gelijkt op de hoofden van duivelen. طَ‍‍لْعُهَا‌ كَأَنَّ‍‍هُ ‌رُ‌ء‍ُ‍‌وسُ ‌ال‍‍شَّيَاطِ‍‍ينِ
Fa'innahum La'ākilūna Minhā Famāli'ūna Minhā Al-Buţūna 037-066 De verdoemden zullen daarvan eten, en hunne buiken daarmede vullen. فَإِنَّ‍‍هُمْ لَآكِل‍‍ُ‍ونَ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ فَمَالِئ‍‍ُ‍ونَ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ ‌الْبُ‍‍طُ‍‍ونَ
Thumma 'Inna Lahum `Alayhā Lashawbāan Min Ĥamīmin 037-067 Vervolgens zal hun een mengsel van vuil en kokend water te drinken worden gegeven. ثُ‍‍مَّ ‌إِنَّ لَهُمْ عَلَيْهَا‌ لَشَوْبا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ حَمِيمٍ
Thumma 'Inna Marji`ahum La'ilá Al-Jaĥīmi 037-068 Daarna zullen zij in de hel terugkeeren. ثُ‍‍مَّ ‌إِنَّ مَرْجِعَهُمْ لَإِلَى‌ ‌الْجَحِيمِ
'Innahum 'Alfaw 'Ābā'ahum Đāllīna 037-069 Zij bevonden dat hunne vaderen dwalende waren. إِنَّ‍‍هُمْ ‌أَلْفَوْ‌ا‌ ‌آب‍‍َ‍ا‌ءَهُمْ ضَ‍‍الِّينَ
Fahum `Aláthārihim Yuhra`ūna 037-070 En zij traden haastig in hunne voetstappen; فَهُمْ عَلَ‍‍ى‌ ‌آثَا‌رِهِمْ يُهْ‍رَعُونَ
Wa Laqad Đalla Qablahum 'Aktharu Al-'Awwalīna 037-071 Want het meerendeel der oude volken dwaalden vََr hen. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ ضَ‍‍لَّ قَ‍‍بْ‍‍لَهُمْ ‌أَكْثَرُ‌ ‌الأَ‌وَّلِينَ
Wa Laqad 'Arsalnā Fīhim Mundhirīna 037-072 Wij zonden vroeger waarschuwers tot hen; وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ فِيهِمْ مُ‍‌‍ن‍‍ذِ‌رِينَ
nžur Kayfa Kāna `Āqibatu Al-Mundharīna 037-073 Maar zie hoe ellendig het einde was van degenen, die gewaarschuwd werden. فَا‌ن‍‍ظُ‍‍رْ‌ كَ‍‍يْ‍‍فَ ك‍‍َ‍انَ عَاقِ‍‍بَةُ ‌الْمُ‍‌‍ن‍‍ذَ‌رِينَ
'Illā `Ibāda Allāhi Al-Mukhlaşīna 037-074 En die niet onze oprechte dienaren waren. إِلاَّ‌ عِب‍‍َ‍ا‌دَ‌ ‌اللَّ‍‍هِ ‌الْمُ‍‍خْ‍‍لَ‍‍صِ‍‍ينَ
Wa Laqad Nādānā Nūĥun Falani`ma Al-Mujībūna 037-075 Noach riep ons in vroegere dagen aan, en wij verhoorden hem genadiglijk. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ نَا‌دَ‌انَا‌ ن‍‍ُ‍وح‌‍ٌ‌ فَلَنِعْمَ ‌الْمُجِيبُونَ
Wa Najjaynāhu Wa 'Ahlahu Mina Al-Karbi Al-`Ažīmi 037-076 En wij bevrijdden hem en zijn gezin uit de groote ellende. وَنَجَّيْن‍‍َ‍اهُ ‌وَ‌أَهْلَ‍‍هُ مِنَ ‌الْكَرْبِ ‌الْعَ‍‍ظِ‍‍يمِ
Wa Ja`alnā Dhurrīyatahu Humu Al-Bāqīna 037-077 Wij deden zijne nakomelingschap den zondvloed overleven, om de aarde te bevolken. وَجَعَلْنَا‌ ‌ذُ‌رِّيَّتَ‍‍هُ هُمُ ‌الْبَاقِ‍‍ينَ
Wa Taraknā `Alayhi Fī Al-'Ākhirīna 037-078 En wij lieten hem de volgende begroeting door de verste nakomelingschap geven: وَتَ‍رَكْنَا‌ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ فِي ‌الآ‍‍خِ‍‍رِينَ
Salāmun `Alá Nūĥin Al-`Ālamīna 037-079 Vrede zij op Noach onder alle schepselen! سَلاَمٌ عَلَى‌ ن‍‍ُ‍وح‌‍ٍ‌ فِي ‌الْعَالَمِينَ
'Innā Kadhālika Naj Al-Muĥsinīna 037-080 Zoo beloonen wij de rechtvaardigen. إِنَّ‍‍ا‌ كَذَلِكَ نَ‍‍جْ‍‍زِي ‌الْمُحْسِنِينَ
'Innahu Min `Ibādinā Al-Mu'uminīna 037-081 Want hij was een van onze dienaren, de ware geloovigen. إِنَّ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ عِبَا‌دِنَا‌ ‌الْمُؤْمِنِينَ
Thumma 'Aghraq Al-'Ākharīna 037-082 Daarna verdronken wij de anderen. ثُ‍‍مَّ ‌أَ‍‍غْ‍رَ‍قْ‍‍نَا‌ ‌الآ‍‍خَ‍‍رِينَ
Wa 'Inna Min Shī`atihi La'ibhīma 037-083 Abraham was mede van zijnen godsdienst; وَ‌إِنَّ مِ‍‌‍نْ شِيعَتِ‍‍هِ لَإِبْ‍‍‍رَ‌اهِيمَ
'Idh Jā'a Rabbahu Biqalbin Salīmin 037-084 Toen hij met een volkomen hart tot zijn Heer kwam. إِ‌ذْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌‍رَبَّ‍‍هُ بِ‍‍قَ‍‍لْب‌‍ٍ‌ سَلِيمٍ
'Idh Qāla Li'abīhi Wa Qawmihidhā Ta`budūna 037-085 Toen hij tot zijn vader en zijn volk zeide: Wat vreest gij? إِ‌ذْ‌ قَ‍‍الَ لِأَب‍‍ِ‍ي‍‍هِ ‌وَ‍قَ‍‍وْمِ‍‍هِ مَا‌ذَ‌ا‌ تَعْبُدُ‌ونَ
'A'ifkāan 'Ālihatan Dūna Allāhi Turīdūna 037-086 Kiest gij bij voorkeur valsche goden boven den waren God? أَئِفْكا‌‌ ً‌ ‌آلِهَة‌ ً‌ ‌د‍ُ‍‌ونَ ‌اللَّ‍‍هِ تُ‍‍رِيدُ‌ونَ
Famā Žannukum Birabbi Al-`Ālamīna 037-087 Wat is dus uwe meening opzichtens den Heer aller schepselen? فَمَا‌ ظَ‍‍نُّ‍‍كُمْ بِ‍رَبِّ ‌الْعَالَمِينَ
Fanažara Nažratan An-Nujūmi 037-088 En hij beschouwde de sterren. فَنَ‍ظَ‍رَ‌ نَ‍‍ظْ‍رَة‌ ً‌ فِي ‌ال‍‍نُّ‍‍جُومِ
Faqāla 'Innī Saqīmun 037-089 En zeide: Waarlijk, ik zal ziek wezen en niet bij uwe offeringen tegenwoordig zijn. فَ‍قَ‍‍الَ ‌إِنِّ‍‍ي سَ‍‍قِ‍‍يمٌ
Fatawallaw `Anhu Mudbirīna 037-090 En zij keerden zich af en verlieten hem. فَتَوَلَّوْ‌ا‌ عَ‍‌‍نْ‍‍هُ مُ‍‍دْبِ‍‍رِينَ
Fagha 'Ilá 'Ālihatihim Faqāla 'Alā Ta'kulūna 037-091 En Abraham wendde zich in het geheim tot hunne goden, en zeide spottende tot hen: Eet gij niet van het vleesch dat u is voorgezet? فَ‍رَ‍‌اغَ ‌إِلَ‍‍ى‌ ‌آلِهَتِهِمْ فَ‍‍قَ‍‍الَ ‌أَلاَ‌ تَأْكُلُونَ
Mā Lakum Lā Tanţiqūna 037-092 Wat deert u, dat gij niet spreekt? مَا‌ لَكُمْ لاَ‌ تَ‍‌‍ن‍‍طِ‍‍قُ‍‍ونَ
Fagha `Alayhim Đarbāan Bil-Yamīni 037-093 En hij keerde zich tot hen, en sloeg hen met zijne rechterhand en vernietigde hen. فَ‍رَ‍‌اغَ عَلَيْهِمْ ضَ‍‍رْبا‌ ً‌ بِ‍الْيَمِينِ
Fa'aqbalū 'Ilayhi Yaziffūna 037-094 En zijn volk kwam haastig tot hem. فَأَ‍قْ‍‍بَلُ‍‍و‌ا‌ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ يَزِفُّونَ
Qāla 'Ata`budūna Mā Tanĥitūna 037-095 Hij zeide: Aanbidt gij de beelden die gij zelven snijdt? قَ‍‍الَ ‌أَتَعْبُد‍ُ‍‌ونَ مَا‌ تَ‍‌‍نْ‍‍حِتُونَ
Wa Allāhu Khalaqakum Wa Mā Ta`malūna 037-096 Terwijl God u heeft geschapen en ook datgene wat gij maakt. وَ‌اللَّ‍‍هُ خَ‍‍لَ‍‍قَ‍‍كُمْ ‌وَمَا‌ تَعْمَلُونَ
Qālū Abnū Lahu Bunyānāan Fa'alqūhu Fī Al-Jaĥīmi 037-097 Zij zeiden: Richt een brandstapel voor hem op en werp hem in het gloeiende vuur. قَ‍‍الُو‌ا‌ابْ‍‍نُو‌ا‌ لَ‍‍هُ بُ‍‌‍نْ‍‍يَانا‌‌ ً‌ فَأَلْ‍‍قُ‍‍وهُ فِي ‌الْجَحِيمِ
Fa'adū Bihi Kaydāan Faja`alnāhumu Al-'Asfalīna 037-098 En zij smeedden eene list tegen hem. Maar wij deden hem het onderspit delven en bevrijdden hem. فَأَ‌‍رَ‌ا‌دُ‌و‌ا‌ بِ‍‍هِ كَيْد‌ا‌‌ ً‌ فَجَعَلْنَاهُمُ ‌الأَسْفَلِينَ
Wa Qāla 'Innī Dhāhibun 'Ilá Rabbī Sayahdīni 037-099 En Abraham zeide: Waarlijk, ik ga tot mijnen Heer, die mij zal richten. وَ‍قَ‍‍الَ ‌إِنِّ‍‍ي ‌ذَ‌اهِب‌‍ٌ‌ ‌إِلَى‌ ‌‍رَبِّي سَيَهْدِينِ
Rabbi Hab Lī Mina Aş-Şāliĥīna 037-100 O Heer! geef mij eene rechtvaardige nakomelingschap. رَبِّ هَ‍‍بْ لِي مِنَ ‌ال‍‍صَّ‍‍الِحِينَ
Fabashsharnāhu Bighulāmin Ĥalīmin 037-101 Daarom maakten wij hem bekend, dat hij een zoon zou bekomen, die een zachten aard zou hebben. فَبَشَّرْن‍‍َ‍اهُ بِ‍‍غُ‍‍لاَمٍ حَلِيمٍ
Falammā Balagha Ma`ahu As-Sa`ya Qāla Yā Bunayya 'Innī 'Ará Fī Al-Manāmi 'Annī 'Adhbaĥuka Fānžur Mādhā Tará ۚ Qāla Yā 'Abati Af`al Mā Tu'umaru ۖ Satajidunī 'In Shā'a Allāhu Mina Aş-Şābirīna 037-102 En toen hij den ouderdom der jongelingschap had bereikt, en zich met hem in de verrichtingen van den godsdienst kon vereenigen. Zeide Abraham tot hem: O mijn zoon! waarlijk, ik zag in een droom, dat ik u als eene offerande zoude aanbieden. Overweeg dus wat gij meent, dat ik zal doen. Hij antwoordde: O mijn vader! doe wat u bevolen werd; indien het Gode behaagt, zult gij bevinden dat ik het lijdzaam zal ondergaan. فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ بَلَ‍‍غَ مَعَهُ ‌ال‍‍سَّعْيَ قَ‍‍الَ يَابُنَيَّ ‌إِنِّ‍‍ي ‌أَ‌‍رَ‌ى‌ فِي ‌الْمَن‍‍َ‍امِ ‌أَنِّ‍‍ي ‌أَ‌ذْبَحُكَ فَا‌ن‍‍ظُ‍‍رْ‌ مَا‌ذَ‌ا‌ تَ‍رَ‌ى‌ قَ‍‍الَ ۚ يَ‍‍ا‌ ‌أَبَتِ ‌افْعَلْ مَا‌ تُؤْمَرُ‌ سَتَجِدُنِ‍‍ي ۖ ‌إِ‌نْ ش‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌اللَّ‍‍هُ مِنَ ‌ال‍‍صَّ‍‍ابِ‍‍رِينَ
Falammā 'Aslamā Wa Tallahu Liljabīni 037-103 En toen zij beiden zich aan den goddelijken wil hadden onderworpen, en Abraham zijn zoon voorover op het aangezicht had gelegd. فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌أَسْلَمَا‌ ‌وَتَلَّ‍‍هُ لِلْجَبِينِ
Wa Nādaynāhu 'An Yā 'Ibhīmu 037-104 Riepen wij hem toe: O Abraham! وَنَا‌دَيْن‍‍َ‍اهُ ‌أَ‌نْ يَ‍‍ا‌ ‌إِبْ‍‍‍رَ‌اهِيمُ
Qad Şaddaqta Ar-Ru'uyā ۚ 'Innā Kadhālika Naj Al-Muĥsinīna 037-105 Gij hebt aan uw visioen geloofd. Zoo beloonen wij den rechtvaardige. قَ‍‍دصَ‍‍دَّ‍قْ‍‍تَ ‌ال‍‍رُّ‌ؤْيَ‍‍اۚ ‌إِنَّ‍‍ا‌ كَذَلِكَ نَ‍‍جْ‍‍زِي ‌الْمُحْسِنِينَ
'Inna Hādhā Lahuwa Al-Balā'u Al-Mubīnu 037-106 Waarlijk, dit was eene duidelijke proef. إِنَّ هَذَ‌ا‌ لَهُوَ‌ ‌الْبَلاَ‌ءُ‌ ‌الْمُبِينُ
Wa Fadaynāhu Bidhibĥin `Ažīmin 037-107 En wij losten zijn zoon met een edel slachtoffer uit. وَفَدَيْن‍‍َ‍اهُ بِذِبْ‍‍حٍ عَ‍‍ظِ‍‍يمٍ
Wa Taraknā `Alayhi Fī Al-'Ākhirīna 037-108 En wij lieten hem de volgende groete door de verste nakomelingschap bewaren; وَتَ‍رَكْنَا‌ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ فِي ‌الآ‍‍خِ‍‍رِينَ
Salāmun `Alá 'Ibhīma 037-109 Namelijk: Vrede zij op Abraham! سَلاَمٌ عَلَ‍‍ى‌ ‌إِبْ‍‍‍رَ‌اهِيمَ
Kadhālika Naj Al-Muĥsinīna 037-110 Zoo beloonen wij den rechtvaardige; كَذَلِكَ نَ‍‍جْ‍‍زِي ‌الْمُحْسِنِينَ
'Innahu Min `Ibādinā Al-Mu'uminīna 037-111 Want hij was een onzer geloovige dienaren. إِنَّ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ عِبَا‌دِنَا‌ ‌الْمُؤْمِنِينَ
Wa Bashsharnāhu Bi'isĥāqa Nabīyāan Mina Aş-Şāliĥīna 037-112 Wij verblijdden hem met de belofte van Izaنk, een rechtvaardigen profeet. وَبَشَّرْن‍‍َ‍اهُ بِإِسْح‍‍َ‍اقَ نَبِيّا‌ ً‌ مِنَ ‌ال‍‍صَّ‍‍الِحِينَ
Wa Bāraknā `Alayhi Wa `Alá 'Isĥāqa ۚ Wa Min Dhurrīyatihimā Muĥsinun Wa Žālimun Linafsihi Mubīnun 037-113 En wij zegenden hem en Izaنk; en onder hunne nakomelingschap waren eenige rechtvaardigen, en anderen, die klaarblijkelijk hunne eigene zielen nadeel toebrachten. وَبَا‌‍رَكْنَا‌ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌وَعَلَ‍‍ى‌ ‌إِسْح‍‍َ‍اقَ ۚ ‌وَمِ‍‌‍نْ ‌ذُ‌رِّيَّتِهِمَا‌ مُحْسِنٌ‌ ‌وَ‍ظَ‍‍الِم ٌ‌ لِنَفْسِ‍‍هِ مُبِينٌ
Wa Laqad Manannā `Alá Mūsá Wa Hārūna 037-114 Wij waren ook vroeger genadig omtrent Mozes en Aنron. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ مَنَ‍‍نَّ‍‍ا‌ عَلَى‌ مُوسَى‌ ‌وَهَا‌رُ‌ونَ
Wa Najjaynāhumā Wa Qawmahumā Mina Al-Karbi Al-`Ažīmi 037-115 En wij bevrijdden hen en hun volk van eene groote ellende. وَنَجَّيْنَاهُمَا‌ ‌وَ‍قَ‍‍وْمَهُمَا‌ مِنَ ‌الْكَرْبِ ‌الْعَ‍‍ظِ‍‍يمِ
Wa Naşarnāhum Fakānū Humu Al-Ghālibīna 037-116 Wij ondersteunden hen tegen de Egyptenaren, en zij werden overwinnaars. وَنَ‍صَ‍‍رْنَاهُمْ فَكَانُو‌ا‌ هُمُ ‌الْ‍‍غَ‍‍الِبِينَ
Wa 'Ātaynāhumā Al-Kitāba Al-Mustabīna 037-117 Wij gaven hun het duidelijke boek der wet. وَ‌آتَيْنَاهُمَا‌ ‌الْكِت‍‍َ‍ابَ ‌الْمُسْتَبِينَ
Wa Hadaynāhumā Aş-Şirāţa Al-Mustaqīma 037-118 Wij leidden hen op den rechten weg. وَهَدَيْنَاهُمَا‌ ‌ال‍‍صِّ‍رَ‍‌اطَ ‌الْمُسْتَ‍‍قِ‍‍يمَ
Wa Taraknā `Alayhimā Fī Al-'Ākhirīna 037-119 En wij lieten de volgende groete door de verste nakomelingschap voor hen bewaren; وَتَ‍رَكْنَا‌ عَلَيْهِمَا‌ فِي ‌الآ‍‍خِ‍‍رِينَ
Salāmun `Alá Mūsá Wa Hārūna 037-120 Namelijk: Vrede zij op Mozes en Aنron! سَلاَمٌ عَلَى‌ مُوسَى‌ ‌وَهَا‌رُ‌ونَ
'Innā Kadhālika Naj Al-Muĥsinīna 037-121 Zoo beloonen wij de rechtvaardigen. إِنَّ‍‍ا‌ كَذَلِكَ نَ‍‍جْ‍‍زِي ‌الْمُحْسِنِينَ
'Innahumā Min `Ibādinā Al-Mu'uminīna 037-122 Want zij waren twee onzer geloovige dienaren. إِنَّ‍‍هُمَا‌ مِ‍‌‍نْ عِبَا‌دِنَا‌ ‌الْمُؤْمِنِينَ
Wa 'Inna 'Ilyāsa Lamina Al-Mursalīna 037-123 En Elias was mede een dergenen, die door ons werden gezonden. وَ‌إِنَّ ‌إِلْي‍‍َ‍اسَ لَمِنَ ‌الْمُرْسَلِينَ
'Idh Qāla Liqawmihi~ 'Alā Tattaqūna 037-124 Toen hij tot zijn volk zeide: Vreest gij God niet? إِ‌ذْ‌ قَ‍‍الَ لِ‍‍قَ‍‍وْمِهِ~‍ِ ‌أَلاَ‌ تَتَّ‍‍قُ‍‍ونَ
'Atad`ūna Ba`lāan Wa Tadharūna 'Aĥsana Al-Khāliqīna 037-125 Roept gij Baal aan, en verzaakt gij den uitmuntendsten schepper? أَتَ‍‍دْع‍‍ُ‍ونَ بَعْلا‌ ً‌ ‌وَتَذَ‌ر‍ُ‍‌ونَ ‌أَحْسَنَ ‌الْ‍‍خَ‍‍الِ‍‍قِ‍‍ينَ
Al-Laha Rabbakum Wa Rabba 'Ābā'ikumu Al-'Awwalīna 037-126 God is uw Heer en de Heer uwer voorvaderen. اللَّهَ ‌‍رَبَّكُمْ ‌وَ‌‍رَبَّ ‌آب‍‍َ‍ائِكُمُ ‌الأَ‌وَّلِينَ
Fakadhdhabūhu Fa'innahum Lamuĥđarūna 037-127 Maar zij beschuldigden hem van bedrog. فَكَذَّب‍‍ُ‍وهُ فَإِنَّ‍‍هُمْ لَمُحْ‍‍ضَ‍‍رُ‌ونَ
'Illā `Ibāda Allāhi Al-Mukhlaşīna 037-128 Weshalve zij aan de eeuwige straf zullen worden overgeleverd, behalve de oprechte dienaren Gods إِلاَّ‌ عِب‍‍َ‍ا‌دَ‌ ‌اللَّ‍‍هِ ‌الْمُ‍‍خْ‍‍لَ‍‍صِ‍‍ينَ
Wa Taraknā `Alayhi Fī Al-'Ākhirīna 037-129 En wij lieten de volgende groete door de verste nakomelingschap voor hem bewaren. وَتَ‍رَكْنَا‌ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ فِي ‌الآ‍‍خِ‍‍رِينَ
Salāmun `Alá 'Il Yā -Sīn 037-130 Namelijk: Vrede zij op Ilyasin! سَلاَمٌ عَلَ‍‍ى‌ ‌إِلْ يَا-سِين
'Innā Kadhālika Naj Al-Muĥsinīna 037-131 Zoo beloonen wij den rechtvaardige. إِنَّ‍‍ا‌ كَذَلِكَ نَ‍‍جْ‍‍زِي ‌الْمُحْسِنِينَ
'Innahu Min `Ibādinā Al-Mu'uminīna 037-132 Want hij was een onzer geloovige dienaren. إِنَّ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ عِبَا‌دِنَا‌ ‌الْمُؤْمِنِينَ
Wa 'Inna Lūţāan Lamina Al-Mursalīna 037-133 En Lot was mede een dergenen, die door ons werden gezonden. وَ‌إِنَّ لُوط‍‍ا‌ ً‌ لَمِنَ ‌الْمُرْسَلِينَ
'Idh Najjaynāhu Wa 'Ahlahu~ 'Ajma`īna 037-134 Toen wij hem en zijn geheel gezin bevrijden. إِ‌ذْ‌ نَجَّيْن‍‍َ‍اهُ ‌وَ‌أَهْلَهُ~ُ ‌أَجْ‍‍مَعِينَ
'Illā `Ajūzāan Al-Ghābirīna 037-135 Behalve eene oude vrouw, zijne huisvrouw, die omkwam met hen die achterbleven. إِلاَّ‌ عَجُو‌ز‌ا‌‌ ً‌ فِي ‌الْ‍‍غَ‍‍ابِ‍‍رِينَ
Thumma Dammarnā Al-'Ākharīna 037-136 Daarna verdelgden wij de anderen. ثُ‍‍مَّ ‌دَمَّ‍‍رْنَا‌ ‌الآ‍‍خَ‍‍رِينَ
Wa 'Innakum Latamurrūna `Alayhim Muşbiĥīna 037-137 En gij, o bewoners van Mekka! komt de plaatsen voorbij waar zij eens hebben gewoond, als gij des ochtends reist. وَ‌إِنَّ‍‍كُمْ لَتَمُرّ‍ُ‍‌ونَ عَلَيْهِمْ مُ‍‍صْ‍‍بِحِينَ
Wa Bil-Layli ۗ 'Afalā Ta`qilūna 037-138 En des nachts. Zult gij dan niet begrijpen? وَبِاللَّ‍‍يْ‍‍لِ ۗ ‌أَفَلاَ‌ تَعْ‍‍قِ‍‍لُونَ
Wa 'Inna Yūnis Lamina Al-Mursalīna 037-139 Jonas was mede een dergenen die door ons werden gezonden. وَ‌إِنَّ يُونِس لَمِنَ ‌الْمُرْسَلِينَ
'Idh 'Abaqa 'Ilá Al-Fulki Al-Mashĥūni 037-140 Toen hij in een geladen schip vluchtte. إِ‌ذْ‌ ‌أَبَ‍‍قَ ‌إِلَى‌ ‌الْفُلْكِ ‌الْمَشْحُونِ
Fasāhama Fakāna Mina Al-Mudĥađīna 037-141 En zij die aan boord waren, lootten onder elkander en hij werd veroordeeld. فَسَاهَمَ فَك‍‍َ‍انَ مِنَ ‌الْمُ‍‍دْحَ‍‍ضِ‍‍ينَ
Fāltaqamahu Al-Ĥūtu Wa Huwa Mulīmun 037-142 En de visch verzwolg hem; want hij had eene bestraffing verdiend. فَالْتَ‍‍قَ‍‍مَهُ ‌الْح‍‍ُ‍وتُ ‌وَهُوَ‌ مُلِيمٌ
Falawlā 'Annahu Kāna Mina Al-Musabbiĥīna 037-143 En indien hij niet eene ware geweest van hen die God loven. فَلَوْلاَ‌ ‌أَنَّ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ مِنَ ‌الْمُسَبِّحِينَ
Lalabitha Fī Baţnihi~ 'Ilá Yawmi Yub`athūna 037-144 Waarlijk, dan ware hij, tot den dag der opstanding, in den buik van den visch gebleven. لَلَبِثَ فِي بَ‍‍طْ‍‍نِهِ ‌إِلَى‌ يَ‍‍وْمِ يُ‍‍بْ‍‍عَثُونَ
Fanabadhnāhu Bil-`Arā'i Wa Huwa Saqīmun 037-145 En wij wierpen hem op het naakte strand, en hij was ziek. فَنَبَذْن‍‍َ‍اهُ بِ‍الْعَر‍َ‍‌ا‌ءِ‌ ‌وَهُوَ‌ سَ‍‍قِ‍‍يمٌ
Wa 'Anbatnā `Alayhi Shajaratan Min Yaqţīnin 037-146 Wij deden een pompoenplant over hem heen groeien. وَ‌أَ‌نْ‍‍بَتْنَا‌ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ شَجَ‍رَة ً‌ مِ‍‌‍نْ يَ‍‍قْ‍‍‍‍طِ‍‍ينٍ
Wa 'Arsalnāhu 'Ilá Miā'ati 'Alfin 'Aw Yazīdūna 037-147 Wij zonden hem daarna tot een volk van honderdduizend zielen of meer. وَ‌أَ‌رْسَلْن‍‍َ‍اهُ ‌إِلَى‌ مِائَةِ ‌أَلْفٍ ‌أَ‌وْ‌ يَزِيدُ‌ونَ
Fa'āmanū Famatta`nāhum 'Ilá Ĥīnin 037-148 En zij geloofden: daarom lieten wij hun dit leven nog voor eenigen tijd genieten. فَآمَنُو‌ا‌ فَمَتَّعْنَاهُمْ ‌إِلَى‌ حِينٍ
Fāstaftihim 'Alirabbika Al-Banātu Wa Lahumu Al-Banūna 037-149 Vraag aan de bewoners van Mekka of uw Heer dochters heeft gelijk zij zonen hebben? فَاسْتَفْتِهِمْ ‌أَلِ‍رَبِّكَ ‌الْبَن‍‍َ‍اتُ ‌وَلَهُمُ ‌الْبَنُونَ
'Am Khalaq Al-Malā'ikata 'Ināthāan Wa Hum Shāhidūna 037-150 Hebben wij ook de engelen van het vrouwelijke geslacht geschapen, en waren zij er getuigen van? أَمْ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍نَا‌ ‌الْمَلاَئِكَةَ ‌إِنَاثا‌ ً‌ ‌وَهُمْ شَاهِدُ‌ونَ
'Alā 'Innahum Min 'Ifkihim Layaqūlūna 037-151 Zeggen zij niet, volgens hunne eigene, valsche uitvinding: أَلاَ‌ ‌إِنَّ‍‍هُمْ مِ‍‌‍نْ ‌إِفْكِهِمْ لَيَ‍‍قُ‍‍ولُونَ
Walada Allāhu Wa 'Innahum Lakādhibūna 037-152 God heeft eene nakomelingschap gebaard? en zij zijn niet werkelijk leugenaars? وَلَدَ‌ ‌اللَّ‍‍هُ ‌وَ‌إِنَّ‍‍هُمْ لَكَا‌ذِبُونَ
'Āşţafá Al-Banāti `Alá Al-Banīna 037-153 Heeft hij bij voorkeur dochters boven zonen verkozen? أ‍َ‍‌اصْ‍‍طَ‍‍فَى‌ ‌الْبَن‍‍َ‍اتِ عَلَى‌ ‌الْبَنِينَ
Mā Lakum Kayfa Taĥkumūna 037-154 Gij hebt geene reden aldus te oordeelen. مَا‌ لَكُمْ كَ‍‍يْ‍‍فَ تَحْكُمُونَ
'Afalā Tadhakkarūn 037-155 Wilt gij dus niet vermaand wezen? أَفَلاَ‌ تَذَكَّرُ‌ون
'Am Lakum Sulţānun Mubīnun 037-156 Of hebt gij een duidelijk bewijs voor hetgeen gij zegt? أَمْ لَكُمْ سُلْ‍‍طَ‍‍انٌ‌ مُبِينٌ
Fa'tū Bikitābikum 'In Kuntum Şādiqīna 037-157 Brengt thans uw boek der openbaringen voor den dag, indien gij de waarheid spreekt. فَأْتُو‌ا‌ بِكِتَابِكُمْ ‌إِ‌نْ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ صَ‍‍ا‌دِقِ‍‍ينَ
Wa Ja`alū Baynahu Wa Bayna Al-Jinnati Nasabāan ۚ Wa Laqad `Alimati Al-Jinnatu 'Innahum Lamuĥđarūna 037-158 En zij maken hem tot een verwante der geniussen, terwijl de geniussen weten, dat hij, die zulke dingen verklaart, aan de eeuwige straf zal worden overgeleverd. وَجَعَلُو‌ا‌ بَيْنَ‍‍هُ ‌وَبَ‍‍يْ‍‍نَ ‌الْجِ‍‍نَّ‍‍ةِ نَسَبا‌ ًۚ ‌وَلَ‍‍قَ‍‍دْ‌ عَلِمَتِ ‌الْجِ‍‍نَّ‍‍ةُ ‌إِنَّ‍‍هُمْ لَمُحْ‍‍ضَ‍‍رُ‌ونَ
Subĥāna Allāhi `Ammā Yaşifūna 037-159 (God is verheven, boven datgene wat zij nopens hem verklaren): سُ‍‍بْ‍‍ح‍‍َ‍انَ ‌اللَّ‍‍هِ عَ‍‍مَّ‍‍ا‌ يَ‍‍صِ‍‍فُونَ
'Illā `Ibāda Allāhi Al-Mukhlaşīna 037-160 Maar niet Gods oprechte dienaren. إِلاَّ‌ عِب‍‍َ‍ا‌دَ‌ ‌اللَّ‍‍هِ ‌الْمُ‍‍خْ‍‍لَ‍‍صِ‍‍ينَ
Fa'innakum Wa Mā Ta`budūna 037-161 Maar gij en de goden, welke gij aanbidt, فَإِنَّ‍‍كُمْ ‌وَمَا‌ تَعْبُدُ‌ونَ
Mā 'Antum `Alayhi Bifātinīna 037-162 Zullen niemand nopens God verleiden. مَ‍‍ا‌ ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ بِفَاتِنِينَ
'Illā Man Huwa Şālī Al-Jaĥīmi 037-163 Behalve hem die bestemd is om in de hel verbrand te worden. إِلاَّ‌ مَ‍‌‍نْ هُوَ‌ صَ‍‍الِي ‌الْجَحِيمِ
Wa Mā Minnā 'Illā Lahu Maqāmun Ma`lūmun 037-164 Er is niemand van ons, of hij heeft een bestemde plaats. وَمَا‌ مِ‍‍نَّ‍‍ا‌ ‌إِلاَّ‌ لَ‍‍هُ مَ‍‍قَ‍‍امٌ‌ مَعْلُومٌ
Wa 'Innā Lanaĥnu Aş-Şāffūna 037-165 Wij scharen ons in orde, وَ‌إِنَّ‍‍ا‌ لَنَحْنُ ‌ال‍‍صَّ‍‍افُّونَ
Wa 'Innā Lanaĥnu Al-Musabbiĥūna 037-166 Gods bevelen afwachtende, en wij verkondigen den goddelijken lof. وَ‌إِنَّ‍‍ا‌ لَنَحْنُ ‌الْمُسَبِّحُونَ
Wa 'In Kānū Layaqūlūna 037-167 De ongeloovigen zeiden: وَ‌إِ‌نْ كَانُو‌ا‌ لَيَ‍‍قُ‍‍ولُونَ
Law 'Anna `Indanā Dhikan Mina Al-'Awwalīna 037-168 Indien wij door een boek met goddelijke openbaringen waren begunstigd geworden, van diegene welke aan de ouden werden geschonken. لَوْ‌ ‌أَنَّ عِ‍‌‍نْ‍‍دَنَا‌ ‌ذِكْر‌ا‌ ً‌ مِنَ ‌الأَ‌وَّلِينَ
Lakunnā `Ibāda Allāhi Al-Mukhlaşīna 037-169 Zouden wij zeker oprechte dienaren Gods zijn geweest; لَكُ‍‍نَّ‍‍ا‌ عِب‍‍َ‍ا‌دَ‌ ‌اللَّ‍‍هِ ‌الْمُ‍‍خْ‍‍لَ‍‍صِ‍‍ينَ
Fakafarū Bihi ۖ Fasawfa Ya`lamūna 037-170 Maar thans, nu de Koran is geopenbaard, gelooven zij daarin niet; doch hier namaals zullen zij het gevolg van hun ongeloof kennen. فَكَفَرُ‌و‌ا‌ بِ‍‍هِ ۖ فَسَ‍‍وْفَ يَعْلَمُونَ
Wa Laqad Sabaqat Kalimatunā Li`ibādinā Al-Mursalīn 037-171 Ons woord werd vroeger aan onze dienaren, de gezanten, gegeven. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ سَبَ‍‍قَ‍‍تْ كَلِمَتُنَا‌ لِعِبَا‌دِنَا‌ ‌الْمُرْسَلِين
'Innahum Lahumu Al-Manşūrūna 037-172 Dat zij zekerlijk tegen de ongeloovigen zouden ondersteund worden, إِنَّ‍‍هُمْ لَهُمُ ‌الْمَ‍‌‍ن‍‍صُ‍‍و‌رُ‌ونَ
Wa 'Inna Jundanā Lahumu Al-Ghālibūna 037-173 En dat onze legers de overwinning zouden behalen. وَ‌إِنَّ جُ‍‌‍ن‍‍دَنَا‌ لَهُمُ ‌الْ‍‍غَ‍‍الِبُونَ
Fatawalla `Anhum Ĥattá Ĥīnin 037-174 Wend u dus gedurende eenen tijd van hen af. فَتَوَلَّ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمْ حَتَّى‌ حِينٍ
Wa 'Abşirhum Fasawfa Yubşirūna 037-175 En zie de rampen die hen zullen bedroeven; want zij zullen uwe toekomstige overwinning en uwen voorspoed zien. وَ‌أَبْ‍‍‍‍صِ‍‍رْهُمْ فَسَ‍‍وْفَ يُ‍‍بْ‍‍‍‍صِ‍‍رُ‌ونَ
'Afabi`adhābinā Yasta`jilūna 037-176 Trachten zij daarom onze wraak te verhaasten? أَفَبِعَذَ‌ابِنَا‌ يَسْتَعْجِلُونَ
Fa'idhā Nazala Bisāĥatihim Fasā'a Şabāĥu Al-Mundharīna 037-177 Waarlijk, wanneer die in hunne afgesloten hoven zal nederdalen, zal het een slechte ochtend zijn voor hen, die te vergeefs werden gewaarschuwd. فَإِ‌ذَ‌ا‌ نَزَلَ بِسَاحَتِهِمْ فَس‍‍َ‍ا‌ءَ‌ صَ‍‍ب‍‍َ‍احُ ‌الْمُ‍‌‍ن‍‍ذَ‌رِينَ
Wa Tawalla `Anhum Ĥattá Ĥīnin 037-178 Wend u dus voor eenigen tijd van hen af. وَتَوَلَّ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمْ حَتَّى‌ حِينٍ
Wa 'Abşir Fasawfa Yubşirūna 037-179 Hierna zullen zij uwe overwinning en hunne straf ontwaren. وَ‌أَبْ‍‍‍‍صِ‍‍رْ‌ فَسَ‍‍وْفَ يُ‍‍بْ‍‍‍‍صِ‍‍رُ‌ونَ
Subĥāna Rabbika Rabbi Al-`Izzati `Ammā Yaşifūna 037-180 Geloofd zij uw Heer, de Heer die verre verheven is boven hetgeen zij van hem verklaren! سُ‍‍بْ‍‍ح‍‍َ‍انَ ‌‍رَبِّكَ ‌‍رَبِّ ‌الْعِزَّةِ عَ‍‍مَّ‍‍ا‌ يَ‍‍صِ‍‍فُونَ
Wa Salāmun `Alá Al-Mursalīna 037-181 Vrede zij op zijne gezanten. وَسَلاَمٌ عَلَى‌ ‌الْمُرْسَلِينَ
Wa Al-Ĥamdu Lillāh Rabbi Al-`Ālamīna 037-182 En geloofd zij God, de Heer van alle schepselen! وَ‌الْحَمْدُ‌ لِلَّهِ ‌‍رَبِّ ‌الْعَالَمِينَ
Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Next Sūrah