Roman Script    Reciting key words            Previous Sūrah    Quraan Index    Home  

23) Sūrat Al-Mu'uminūna

Printed format

23) سُورَة الْمُؤْمِنُونَ

Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Qad 'Aflaĥa Al-Mu'uminūna 023-001 Gelukkig zijn de ware geloovigen. قَ‍‍دْ‌ ‌أَفْلَحَ ‌الْمُؤْمِنُونَ
Al-Ladhīna HumŞalātihim Khāshi`ūna 023-002 Die zich verootmoedigen in hun gebed. الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هُمْ فِي صَ‍‍لاَتِهِمْ خَ‍‍اشِعُونَ
Wa Al-Ladhīna Hum `Ani Al-Laghwi Mu`rūna 023-003 Die alle ijdele gesprekken vermijden. وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هُمْ عَنِ ‌ال‍‍لَّ‍‍غْ‍‍وِ‌ مُعْ‍‍رِ‍‍ضُ‍‍ونَ
Wa Al-Ladhīna Hum Lilzzakāati Fā`ilūna 023-004 En die aalmoezen geven; وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هُمْ لِلزَّك‍‍َ‍اةِ فَاعِلُونَ
Wa Al-Ladhīna Hum Lifurūjihim Ĥāfižūna 023-005 Die hunne vleeschelijke lusten weten te beheerschen. وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هُمْ لِفُرُ‌وجِهِمْ حَافِ‍‍ظُ‍‍ونَ
'Illā `Alá 'Azwājihim 'W Mā Malakat 'Aymānuhum Fa'innahum Ghayru Malūmīna 023-006 En die hunne genietingen bepalen tot hunne vrouwen, of de slaven welke door hunne rechterhand worden bezeten; want dan zullen zij zonder blaam zijn. إِلاَّ‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌أَ‌زْ‌وَ‌اجِهِمْ ‌أ‌و‍ْ‍‌ مَا‌ مَلَكَتْ ‌أَيْمَانُهُمْ فَإِنَّ‍‍هُمْ غَ‍‍يْ‍‍رُ‌ مَلُومِينَ
Famani Abtaghá Warā'a Dhālika Fa'ūlā'ika Humu Al-`Ādūna 023-007 Maar zij die gemeenschap met andere vrouwen hebben, deze zijn waarlijk zondaren. فَمَنِ ‌ابْ‍‍تَ‍‍غَ‍‍ى‌ ‌وَ‌ر‍َ‍‌ا‌ءَ‌ ‌ذَلِكَ فَأ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ هُمُ ‌الْعَا‌دُ‌ونَ
Wa Al-Ladhīna Hum Li'mānātihim Wa `Ahdihim `ūna 023-008 En zij die rechtschapen het hun toevertrouwde bewaren en hun verbond rechtvaardig uitvoeren. وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هُمْ لِأمَانَاتِهِمْ ‌وَعَهْدِهِمْ ‌‍رَ‌اعُونَ
Wa Al-Ladhīna Hum `Alá Şalawātihim Yuĥāfižūna 023-009 En die den tijd, voor het gebed bepaald, in acht nemen. وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هُمْ عَلَى‌ صَ‍‍لَوَ‌اتِهِمْ يُحَافِ‍‍ظُ‍‍ونَ
'Ūlā'ika Humu Al-Wārithūna 023-010 Deze zullen de erfgenamen zijn. أ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ هُمُ ‌الْوَ‌ا‌رِثُونَ
Al-Ladhīna Yarithūna Al-Firdawsa Hum Fīhā Khālidūna 023-011 Die het paradijs zullen erven: eeuwig zullen zij daarin verblijven. الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَ‍‍رِث‍‍ُ‍ونَ ‌الْفِ‍‍رْ‌دَ‌وْسَ هُمْ فِيهَا‌ خَ‍‍الِدُ‌ونَ
Wa Laqad Khalaq Al-'Insāna Min Sulālatin Min Ţīnin 023-012 Wij schiepen den mensch van eene fijne soort klei. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍نَا‌ ‌الإِ‌ن‍‍س‍‍َ‍انَ مِ‍‌‍نْ سُلاَلَةٍ‌ مِ‍‌‍نْ طِ‍‍ينٍ
Thumma Ja`alnāhu NuţfatanQarārin Makīnin 023-013 Daarna plaatsten wij hem als zaad in eene veilige bewaarplaats. ثُ‍‍مَّ جَعَلْن‍‍َ‍اهُ نُ‍‍طْ‍‍فَة‌ ً‌ فِي قَ‍رَ‍‌ا‌ر‌ٍ‌ مَكِينٍ
Thumma Khalaq An-Nuţfata `Alaqatan Fakhalaq Al-`Alaqata Muđghatan Fakhalaq Al-Muđghata `Ižāmāan Fakasawnā Al-`Ižāma Laĥmāan Thumma 'Ansha'nāhu Khalqāan 'Ākhara ۚ Fatabāraka Allāhu 'Aĥsanu Al-Khāliqīna 023-014 Daarna vormden wij het zaad tot gestold bloed, en wij maakten het gestolde bloed tot een stuk vleesch; vervolgens vormden wij het stuk vleesch tot beenderen; wij bekleedden deze beenderen met vleesch, en brachten het daarna als eene nieuwe schepping voort. Geloofd zij dus God, de uitmuntendste schepper. ثُ‍‍مَّ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍نَا‌ ‌ال‍‍نُّ‍‍طْ‍‍فَةَ عَلَ‍‍قَ‍‍ة‌ ً‌ فَ‍‍خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍نَا‌ ‌الْعَلَ‍‍قَ‍‍ةَ مُ‍‍ضْ‍‍غَ‍‍ة‌ ً‌ فَ‍‍خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍نَا‌ ‌الْمُ‍‍ضْ‍‍غَ‍‍ةَ عِ‍‍ظَ‍‍اما‌‌ ً‌ فَكَسَوْنَا‌ ‌الْعِ‍‍ظَ‍‍امَ لَحْما‌‌ ً‌ ثُ‍‍مَّ ‌أَ‌ن‍‍شَأْن‍‍َ‍اهُ خَ‍‍لْ‍‍ق‍‍ا‌‌ ً‌ ‌آ‍‍خَ‍رَۚ فَتَبَا‌‍رَكَ ‌اللَّ‍‍هُ ‌أَحْسَنُ ‌الْ‍‍خَ‍‍الِ‍‍قِ‍‍ينَ
Thumma 'Innakum Ba`da Dhālika Lamayyitūna 023-015 Hierna zult gij sterven. ثُ‍‍مَّ ‌إِنَّ‍‍كُمْ بَعْدَ‌ ‌ذَلِكَ لَمَيِّتُونَ
Thumma 'Innakum Yawma Al-Qiyāmati Tub`athūna 023-016 En daarna zult gij, op den dag der opstanding, in het leven teruggeroepen worden. ثُ‍‍مَّ ‌إِنَّ‍‍كُمْ يَ‍‍وْمَ ‌الْ‍‍قِ‍‍يَامَةِ تُ‍‍بْ‍‍عَثُونَ
Wa Laqad Khalaqnā Fawqakum Sab`a Ţarā'iqa Wa Mā Kunnā `Ani Al-Khalqi Ghāfilīna 023-017 Wij hebben zeven hemelen boven u geschapen, en wij zijn niet achteloos omtrent hetgeen wij schiepen. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍نَا‌ فَوْ‍قَ‍‍كُمْ سَ‍‍بْ‍‍عَ طَ‍‍ر‍َ‍‌ائِ‍‍قَ ‌وَمَا‌ كُ‍‍نَّ‍‍ا‌ عَنِ ‌الْ‍‍خَ‍‍لْ‍‍قِ غَ‍‍افِلِينَ
Wa 'Anzalnā Mina As-Samā'i Mā'an Biqadarin Fa'askannāhu Fī Al-'Arđi ۖ Wa 'Innā `Alá Dhahābin Bihi Laqādirūna 023-018 Wij zenden den regen in zekere hoeveelheid van den hemel neder, en wij doen dien op de aarde blijven; wij zijn zekerlijk ook in staat u daarvan te berooven. وَ‌أَ‌ن‍‍زَلْنَا‌ مِنَ ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ م‍‍َ‍ا‌ء‌ ً‌ بِ‍‍قَ‍‍دَ‌ر‌‌ٍ‌ فَأَسْكَ‍‍نّ‍‍َ‍اهُ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ ۖ ‌وَ‌إِنَّ‍‍ا‌ عَلَى‌ ‌ذَه‍‍َ‍اب ٍ‌ بِ‍‍هِ لَ‍‍قَ‍‍ا‌دِ‌رُ‌ونَ
Fa'ansha'nā Lakum Bihi Jannātin Min Nakhīlin Wa 'A`nābin Lakum Fīhā Fawākihu Kathīratun Wa Minhā Ta'kulūna 023-019 En wij doen door dezen regen tuinen van palmboomen en wijngaarden voor u ontspruiten, waarin gij vele vruchten bezit en waarvan gij eet. فَأَ‌ن‍‍شَأْنَا‌ لَكُمْ بِ‍‍هِ جَ‍‍نّ‍‍َ‍اتٍ‌ مِ‍‌‍نْ نَ‍‍خِ‍‍ي‍‍لٍ‌ ‌وَ‌أَعْن‍‍َ‍اب‍ٍ‌ لَكُمْ فِيهَا‌ فَوَ‌اكِ‍‍هُ كَثِي‍رَةٌ‌ ‌وَمِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ تَأْكُلُونَ
Wa Shajaratan Takhruju Min Ţūri Saynā'a Tanbutu Bid-Duhni Wa Şibghin Lil'ākilīna 023-020 En wij deden voor u ook den boom oprijzen, die op den berg Sinaï ontsproot; die olie voorbrengt en een sap dat goed is voor hen die het eten. وَشَجَ‍رَة‌ ً‌ تَ‍‍خْ‍‍رُجُ مِ‍‌‍نْ طُ‍‍و‌ر‍ِ‍‌ سَيْن‍‍َ‍ا‌ءَ‌ تَ‍‌‍نْ‍‍بُتُ بِ‍ال‍‍دُّهْنِ ‌وَ‍صِ‍‍بْ‍‍‍‍غ‍‍ٍ‌ لِلآكِلِينَ
Wa 'Inna Lakum Al-'An`āmi La`ibratan ۖ Nusqīkum Mimmā Fī Buţūnihā Wa Lakum Fīhā Manāfi`u Kathīratun Wa Minhā Ta'kulūna 023-021 Gij bezit eveneens eene onderrichting in het vee; wij geven u te drinken van de melk die zich in hunnen buik bevindt, gij trekt daaruit vele voordeelen en gij eet er van. وَ‌إِنَّ لَكُمْ فِي ‌الأَنع‍‍َ‍امِ لَعِ‍‍بْ‍‍‍رَة ًۖ نُس‍‍قِ‍‍يكُمْ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ فِي بُ‍‍طُ‍‍ونِهَا‌ ‌وَلَكُمْ فِيهَا‌ مَنَافِعُ كَثِي‍رَةٌ‌ ‌وَمِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ تَأْكُلُونَ
Wa `Alayhā Wa `Alá Al-Fulki Tuĥmalūna 023-022 En op hen en op schepen wordt gij vervoerd. وَعَلَيْهَا‌ ‌وَعَلَى‌ ‌الْفُلْكِ تُحْمَلُونَ
Wa Laqad 'Arsalnā Nūĥāan 'Ilá Qawmihi Faqāla Yā Qawmi A`budū Allaha Mā Lakum Min 'Ilahin Ghayruhu~ ۖ 'Afalā Tattaqūna 023-023 Wij zonden Noach vroeger tot zijn volk en hij zeide: O mijn volk! dient God: gij hebt geen God buiten hem; vreest gij dus niet voor de gevolgen, indien gij andere goden aanbidt? وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ نُوحا‌‌ ً‌ ‌إِلَى‌ قَ‍‍وْمِ‍‍هِ فَ‍‍قَ‍‍الَ يَاقَ‍‍وْمِ ‌اعْبُدُ‌و‌ا‌اللَّ‍‍هَ مَا‌ لَكُمْ مِ‍‌‍نْ ‌إِلَهٍ غَ‍‍يْرُهُ ‌أَفَلاَ‌ ۖ تَتَّ‍‍قُ‍‍ونَ
Faqāla Al-Mala'u Al-Ladhīna Kafarū Min Qawmihi Mā Hādhā 'Illā Basharun Mithlukum Yurīdu 'An Yatafađđala `Alaykum Wa Law Shā'a Allāhu La'anzala Malā'ikatan Mā Sami`nā Bihadhā Fī 'Ābā'inā Al-'Awwalīna 023-024 En de opperhoofden van zijn volk dat niet geloofde, zeiden: Deze is slechts een mensch gelijk gij zijt; hij tracht alleen zich eene oppermacht over u aan te matigen. Indien het Gode had behaagd, u een profeet te zenden, zou hij zekerlijk engelen hebben gezonden; wij hebben dit niet van onze voorouders gehoord. فَ‍قَ‍‍الَ ‌الْمَلَأُ‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍وْمِ‍‍هِ مَا‌ هَذَ‌ا‌ ‌إِلاَّ‌ بَشَر‌ٌ‌ مِثْلُكُمْ يُ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍دُ‌ ‌أَ‌نْ يَتَفَ‍‍ضَّ‍‍لَ عَلَيْكُمْ ‌وَلَوْ‌ ش‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌اللَّ‍‍هُ لَأَ‌ن‍‍زَلَ مَلاَئِكَة ً‌ مَا‌ سَمِعْنَا‌ بِهَذَ‌ا‌ فِ‍‍ي ‌آب‍‍َ‍ائِنَا‌ ‌الأَ‌وَّلِينَ
'In Huwa 'Illā Rajulun Bihi Jinnatun Fatarabbaşū Bihi Ĥattá Ĥīnin 023-025 Waarlijk, hij is slechts een man, die door den duivel is bezeten; wacht dus gedurende eenigen tijd nopens hem. إِ‌نْ هُوَ‌ ‌إِلاَّ‌ ‌‍رَجُل‌‍ٌ‌ بِ‍‍هِ جِ‍‍نَّ‍‍ة‌‍ٌ‌ فَتَ‍رَبَّ‍‍صُ‍‍و‌ا‌ بِ‍‍هِ حَتَّى‌ حِينٍ
Qāla Rabbi Anşurnī Bimā Kadhdhabūni 023-026 Noach zeide: O Heer! help mij; zij beschuldigen mij van logen. قَ‍‍الَ ‌‍رَبِّ ‌ان‍‍صُ‍‍رْنِي بِمَا‌ كَذَّبُونِ
Fa'awĥaynā 'Ilayhi 'Ani Aşna`i Al-Fulka Bi'a`yuninā Wa Waĥyinā Fa'idhā Jā'a 'Amrunā Wa Fāra At-Tannūru ۙ Fāsluk Fīhā Min Kullin Zawjayni Athnayni Wa 'Ahlaka 'Illā Man Sabaqa `Alayhi Al-Qawlu Minhum ۖ Wa Lā Tukhāţibnī Fī Al-Ladhīna Žalamū ۖ 'Innahum Mughraqūna 023-027 En wij openbaarden hem onze bevelen: zeggende: Maak de ark voor ons gezicht en overeenkomstig onze openbaring. En als ons besluit tot uitvoering zal komen en de oven water koken en uitwerpen zal. Breng er dan van elke diersoort een paar in, en ook uw gezin; behalve degene over wien een vonnis van vernietiging werd uitgesproken, en spreek niet tot mij ten behoeve van hen die onrechtvaardig waren; want zij zullen verdronken worden. فَأَ‌وْحَيْنَ‍‍ا‌ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌أَنِ ‌اصْ‍‍نَعِ ‌الْفُلْكَ بِأَعْيُنِنَا‌ ‌وَ‌وَحْيِنَا‌ فَإِ‌ذَ‌ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌أَمْرُنَا‌ ‌وَف‍‍َ‍ا‌‍رَ‌ال‍‍تَّ‍‍نّ‍‍ُ‍و‌رُ‌ ۙ فَاسْلُكْ فِيهَا‌ مِ‍‌‍نْ كُلّ‌‍ٍ‌ ‌زَ‌وْجَ‍‍يْ‍‍نِ ‌اثْنَ‍‍يْ‍‍نِ ‌وَ‌أَهْلَكَ ‌إِلاَّ‌ مَ‍‌‍نْ سَبَ‍‍قَ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌الْ‍‍قَ‍‍وْلُ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ۖ ‌وَلاَ‌ تُ‍‍خَ‍‍اطِ‍‍بْ‍‍نِي فِي ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ظَ‍‍لَمُ‍‍و‌اۖ ‌إِنَّ‍‍هُمْ مُ‍‍غْ‍رَقُ‍‍ونَ
Fa'idhā Astawayta 'Anta Wa Man Ma`aka `Alá Al-Fulki Faquli Al-Ĥamdu Lillāh Al-Ladhī Najjānā Mina Al-Qawmi Až-Žālimīna 023-028 En wanneer gij en zij die met ons zullen wezen, tot de ark zullen ingaan, zeg dan: Geloofd zij God, die ons van de goddeloozen heeft verlost! فَإِ‌ذَ‌ا‌ ‌اسْتَوَيْ‍‍تَ ‌أَ‌نْ‍‍تَ ‌وَمَ‍‌‍نْ مَعَكَ عَلَى‌ ‌الْفُلْكِ فَ‍‍قُ‍‍لِ ‌الْحَمْدُ‌ لِلَّهِ ‌الَّذِي نَجَّانَا‌ مِنَ ‌الْ‍‍قَ‍‍وْمِ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِمِينَ
Wa Qul Rabbi 'Anzilnī Munzalāan Mubārakāan Wa 'Anta Khayru Al-Munzilīna 023-029 En zeg: O Heer! doe mij uit deze ark op eene door u gezegende plaats komen; want gij zijt het best in staat, mij ongedeerd daaruit te brengen. وَ‍قُ‍‍لْ ‌‍رَبِّ ‌أَ‌ن‍‍زِلْنِي مُ‍‌‍نْ‍‍زَلا‌ ً‌ مُبَا‌‍رَكا‌ ً‌ ‌وَ‌أَ‌نْ‍‍تَ خَ‍‍يْ‍‍رُ‌ ‌الْمُ‍‌‍ن‍‍زِلِينَ
'Inna Fī Dhālika La'āyātin Wa 'In Kunnā Lamubtalīna 023-030 Waarlijk, hierin lagen teekens onzer almacht, en wij beproefden de menschen daardoor. إِنَّ فِي ‌ذَلِكَ لَآي‍‍َ‍اتٍ‌ ‌وَ‌إِ‌نْ كُ‍‍نَّ‍‍ا‌ لَمُ‍‍بْ‍‍تَلِينَ
Thumma 'Ansha'nā Min Ba`dihim Qarnāan 'Ākharīna 023-031 Daarop deden wij een ander geslacht na hen opstaan. ثُ‍‍مَّ ‌أَ‌ن‍‍شَأْنَا‌ مِ‍‌‍نْ بَعْدِهِمْ قَ‍‍رْنا‌‌ ً‌ ‌آ‍‍خَ‍‍رِينَ
Fa'arsalnā Fīhim Rasūlāan Minhum 'Ani A`budū Allaha Mā Lakum Min 'Ilahin Ghayruhu~ ۖ 'Afalā Tattaqūna 023-032 En wij zonden hun een apostel uit hen, die zeide: Aanbidt God; gij hebt geen God buiten hem: zoudt gij dus zijne wraak niet vreezen? فَأَ‌رْسَلْنَا‌ فِيهِمْ ‌‍رَسُولا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ‌أَنِ ‌اعْبُدُ‌و‌ا‌اللَّ‍‍هَ مَا‌ لَكُمْ مِ‍‌‍نْ ‌إِلَهٍ غَ‍‍يْرُهُ ۖ ‌أَفَلاَ‌ تَتَّ‍‍قُ‍‍ونَ
Wa Qāla Al-Mala'u Min Qawmihi Al-Ladhīna Kafarū Wa Kadhdhabū Biliqā'i Al-'Ākhirati Wa 'Atrafnāhum Al-Ĥayāati Ad-Dunyā Mā Hādhā 'Illā Basharun Mithlukum Ya'kulu Mimmā Ta'kulūna Minhu Wa Yashrabu Mimmā Tashrabūna 023-033 En de opperhoofden van zijn volk, dat niet geloofde, dat de ontmoeting des volgenden levens loochende, en aan hetwelk wij overvloed in dit leven schonken, zeiden: Dit is slechts een mensch zooals gij zijt: hij eet van hetgeen gij eet. En hij drinkt van hetgeen gij drinkt. وَ‍قَ‍‍الَ ‌الْمَلَأُ‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍وْمِهِ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ ‌وَكَذَّبُو‌ا‌ بِلِ‍‍قَ‍‍ا‌ءِ‌ ‌الآ‍‍خِ‍رَةِ ‌وَ‌أَتْ‍رَفْنَاهُمْ فِي ‌الْحَي‍‍َ‍اةِ ‌ال‍‍دُّ‌نْ‍‍يَا‌ مَا‌ هَذَ‌ا‌ ‌إِلاَّ‌ بَشَر‌ٌ‌ مِثْلُكُمْ يَأْكُلُ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ تَأْكُل‍‍ُ‍ونَ مِ‍‌‍نْ‍‍هُ ‌وَيَشْ‍رَبُ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ تَشْ‍رَبُونَ
Wa La'in 'Aţa`tum Bashaan Mithlakum 'Innakum 'Idhāan Lakhāsirūna 023-034 En indien gij een mensch gehoorzaamt, die met u gelijk staat, waarlijk, dan zijt gij verloren. وَلَئِ‍‌‍نْ ‌أَ‍طَ‍‍عْتُمْ بَشَر‌ا‌ ً‌ مِثْلَكُمْ ‌إِنَّ‍‍كُمْ ‌إِ‌ذ‌ا‌ ً‌ لَ‍‍خَ‍‍اسِرُ‌ونَ
'Aya`idukum 'Annakum 'Idhā Mittum Wa Kuntum Tubāan Wa `Ižāmāan 'Annakum Mukhrajūna 023-035 Dreigt hij u dat gij, nadat gij dood zijt, en tot stof en beenderen zijt geworden, levend uit uwe graven zult worden voortgebracht? أَيَعِدُكُمْ ‌أَنَّ‍‍كُمْ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ مِتُّمْ ‌وَكُ‍‌‍ن‍‍تُمْ تُ‍رَ‌ابا‌ ً‌ ‌وَعِ‍‍ظَ‍‍اماً‌ ‌أَنَّ‍‍كُمْ مُ‍‍خْ‍رَجُونَ
Hayhāta Hayhāta Limā Tū`adūna 023-036 Weg, weg met hetgeen waardoor gij wordt bedreigd! هَيْه‍‍َ‍اتَ هَيْه‍‍َ‍اتَ لِمَا‌ تُوعَدُ‌ونَ
'In Hiya 'Illā Ĥayātunā Ad-Dunyā Namūtu Wa Naĥyā Wa Mā Naĥnu Bimabthīna 023-037 Er is geen ander leven buiten ons tegenwoordig leven; wij sterven en wij leven, en wij zullen niet weder worden opgewekt. إِ‌نْ هِيَ ‌إِلاَّ‌ حَيَاتُنَا‌ ‌ال‍‍دُّ‌نْ‍‍يَا‌ نَم‍‍ُ‍وتُ ‌وَنَحْيَا‌ ‌وَمَا‌ نَحْنُ بِمَ‍‍بْ‍‍عُوثِينَ
'In Huwa 'Illā Rajulun Aftará `Alá Allāhi Kadhibāan Wa Mā Naĥnu Lahu Bimu'uminīna 023-038 Hij is slechts een mensch, die eene leugen tegen God uitdenkt: doch wij zullen hem niet gelooven. إِ‌نْ هُوَ‌ ‌إِلاَّ‌ ‌‍رَجُل‌‍ٌ‌افْتَ‍رَ‌ى‌ عَلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ كَذِبا‌ ً‌ ‌وَمَا‌ نَحْنُ لَ‍‍هُ بِمُؤْمِنِينَ
Qāla Rabbi Anşurnī Bimā Kadhdhabūni 023-039 Hun profeet zeide: O Heer! verdedig mij, nu zij mij van bedrog beschuldigen. قَ‍‍الَ ‌‍رَبِّ ‌ان‍‍صُ‍‍رْنِي بِمَا‌ كَذَّبُونِ
Qāla `Ammā Qalīlin Layuşbiĥunna Nādimīna 023-040 God antwoordde: Na een korten tijd zullen zij zekerlijk hunne weerspannigheid berouwen. قَ‍‍الَ عَ‍‍مَّ‍‍ا‌ قَ‍‍ل‍‍ِ‍ي‍‍ل‍ٍ‌ لَيُ‍‍صْ‍‍بِحُ‍‍نَّ نَا‌دِمِينَ
Fa'akhadhat/humu Aş-Şayĥatu Bil-Ĥaqqi Faja`alnāhum Ghuthā'an ۚ Fabu`dāan Lilqawmi Až-Žālimīna 023-041 Daarom werd hun, rechtvaardig, eene gestrenge straf opgelegd, en wij deden hen gelijken op het bezinksel, dat door den stroom wordt medegevoerd. Weg dus met de goddeloozen! فَأَ‍خَ‍‍ذَتْهُمُ ‌ال‍‍صَّ‍‍يْحَةُ بِ‍الْحَ‍‍قِّ فَجَعَلْنَاهُمْ غُ‍‍ث‍‍َ‍ا‌ء‌‌ ًۚ فَبُعْد‌ا‌ ً‌ لِلْ‍‍قَ‍‍وْمِ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِمِينَ
Thumma 'Ansha'nā Min Ba`dihim Qurūnāan 'Ākharīna 023-042 Daarna deden wij andere geslachten na hen opstaan. ثُ‍‍مَّ ‌أَ‌ن‍‍شَأْنَا‌ مِ‍‌‍نْ بَعْدِهِمْ قُ‍‍رُ‌ونا‌‌ ً‌ ‌آ‍‍خَ‍‍رِينَ
Mā Tasbiqu Min 'Ummatin 'Ajalahā Wa Mā Yasta'khirūna 023-043 Geen volk zal voor zijn bepaalden tijd gestraft worden; ook zal die niet worden uitgesteld. مَا‌ تَسْبِ‍‍قُ مِ‍‌‍نْ ‌أُمَّ‍‍ةٍ ‌أَجَلَهَا‌ ‌وَمَا‌ يَسْتَأْ‍خِ‍‍رُ‌ونَ
Thumma 'Arsalnā Rusulanā Tat ۖ Kulla Mā Jā'a 'Ummatan Rasūluhā Kadhdhabūhu ۚ Fa'atba`nā Ba`đahum Ba`đāan Wa Ja`alnāhum 'Aĥādītha ۚ Fabu`dāan Liqawmin Lā Yu'uminūna 023-044 Daarna zonden wij onze profeten, den een na den ander. Zoo dikwijls onze profeet tot een volk kwam, beschuldigden zij hem van bedrog, en wij deden hen achtereenvolgens elkander in de verdelging opvolgen, en maakten hen slechts tot onderwerpen der overlevering. Weg dus met de ongeloovige volkeren! ثُ‍‍مَّ ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ ‌رُسُلَنَا‌ تَتْ‍رَ‌ا‌ ۖ كُلَّ مَا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌أُمَّ‍‍ة ً‌ ‌‍رَسُولُهَا‌ كَذَّب‍‍ُ‍وهُ ۚ فَأَتْبَعْنَا‌ بَعْ‍‍ضَ‍‍هُمْ بَعْ‍‍ض‍‍ا‌ ً‌ ‌وَجَعَلْنَاهُمْ ‌أَحَا‌د‍ِ‍ي‍‍ثَ ۚ فَبُعْد‌ا‌ ً‌ لِ‍‍قَ‍‍وْم‍ٍ‌ لاَ‌ يُؤْمِنُونَ
Thumma 'Arsalnā Mūsá Wa 'Akhāhu Hārūna Bi'āyātinā Wa Sulţānin Mubīnin 023-045 Later zonden wij Mozes en Aنron, zijn broeder, met onze teekens en duidelijke macht. ثُ‍‍مَّ ‌أَ‌رْسَلْنَا‌ مُوسَى‌ ‌وَ‌أَ‍خَ‍‍اهُ هَا‌ر‍ُ‍‌ونَ بِآيَاتِنَا‌ ‌وَسُلْ‍‍طَ‍‍انٍ‌ مُبِينٍ
'Ilá Fir`awna Wa Mala'ihi Fāstakbarū Wa Kānū Qawmāan `Ālīna 023-046 Tot Pharao en zijne vorsten; maar zij weigerden trotsch in hem te gelooven; want het was een hoovaardig volk. إِلَى‌ فِ‍‍رْعَ‍‍وْنَ ‌وَمَلَئِ‍‍هِ فَاسْتَكْبَرُ‌و‌ا‌ ‌وَكَانُو‌اقَ‍‍وْماً‌ عَالِينَ
Faqālū 'Anu'uminu Libasharayni Mithlinā Wa Qawmuhumā Lanā `Ābidūna 023-047 En zij zeiden: Zullen wij gelooven aan twee mannen, die ons gelijk zijn en wier volk onze slaven zijn? فَ‍قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌أَنُؤْمِنُ لِبَشَ‍رَيْ‍‍نِ مِثْلِنَا‌ ‌وَ‍قَ‍‍وْمُهُمَا‌ لَنَا‌ عَابِدُ‌ونَ
Fakadhdhabūhumā Fakānū Mina Al-Muhlakīna 023-048 En zij beschuldigden hen van bedrog; daarom behoorden zij tot hen die verdelgd werden. فَكَذَّبُوهُمَا‌ فَكَانُو‌ا‌ مِنَ ‌الْمُهْلَكِينَ
Wa Laqad 'Ātaynā Mūsá Al-Kitāba La`allahum Yahtadūna 023-049 Wij gaven vroeger het boek der wet aan Mozes, opdat de kinderen Israëls daardoor geleid zouden worden. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌آتَيْنَا‌ مُوسَى‌ ‌الْكِت‍‍َ‍ابَ لَعَلَّهُمْ يَهْتَدُ‌ونَ
Wa Ja`alnā Abna Maryama Wa 'Ummahu~ 'Āyatan Wa 'Āwaynāhumā 'Ilá Rabwatin Dhāti Qarārin Wa Ma`īnin 023-050 En wij bestemden den zoon van Maria en zijne moeder tot een teeken, en wij bereidden een verblijf voor hen, op een verheven gedeelte der aarde, zijnde een plaats van vrede en zekerheid, en door stroomende bronnen bevochtigd. وَجَعَلْنَا‌ ‌ابْ‍‍نَ مَرْيَمَ ‌وَ‌أُمَّ‍‍هُ~ُ ‌آيَة ً‌ ‌وَ‌آ‌وَيْنَاهُمَ‍‍ا‌ ‌إِلَى‌ ‌‍رَبْ‍‍وَة‌‍ٍ‌ ‌ذ‍َ‍‌اتِ قَ‍رَ‍‌ا‌ر‌ٍ‌ ‌وَمَعِينٍ
Yā 'Ayyuhā Ar-Rusulu Kulū Mina Aţ-Ţayyibāti Wa A`malū Şāliĥāan ۖ 'Innī Bimā Ta`malūna `Alīmun 023-051 O profeten! eet van de dingen die goed zijn; want ik weet wel wat gij doet. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌ال‍‍رُّسُلُ كُلُو‌ا‌ مِنَ ‌ال‍‍طَّ‍‍يِّب‍‍َ‍اتِ ‌وَ‌اعْمَلُو‌اصَ‍‍الِحا‌‌ ًۖ ‌إِنِّ‍‍ي بِمَا‌ تَعْمَل‍‍ُ‍ونَ عَلِيمٌ
Wa 'Inna Hadhihi~ 'Ummatukum 'Ummatan Wāĥidatan Wa 'Anā Rabbukum Fa Attaqūni 023-052 Deze uw godsdienst is een godsdienst, en ik ben uw Heer; vreest mij dus. وَ‌إِنَّ هَذِهِ ‌أُمَّ‍‍تُكُمْ ‌أُمَّ‍‍ة ً‌ ‌وَ‌احِدَة ً‌ ‌وَ‌أَنَا‌ ‌‍رَبُّكُمْ فَاتَّ‍‍قُ‍‍ونِ
Fataqaţţa`ū 'Amrahum Baynahum Zubuan ۖ Kullu Ĥizbin Bimā Ladayhim Farūna 023-053 Maar de menschen hebben den godsdienst in verschillende secten verdeeld; ieder gedeelte verheugt zich in hetgeen zij volgen. فَتَ‍قَ‍‍طَّ‍‍عُ‍‍و‌ا‌ ‌أَمْ‍رَهُمْ بَيْنَهُمْ ‌زُبُر‌ا‌‌ ًۖ كُلُّ حِزْب ٍ‌ بِمَا‌ لَدَيْهِمْ فَ‍‍رِحُونَ
FadharhumGhamratihim Ĥattá Ĥīnin 023-054 Laat hen dus in hunne verwarring tot een zekeren tijd. فَذَ‌رْهُمْ فِي غَ‍‍مْ‍رَتِهِمْ حَتَّى‌ حِينٍ
'Ayaĥsabūna 'Annamā Numidduhum Bihi Min Mālin Wa Banīna 023-055 Denken zij dat wij hun een lang leven zullen schenken, en hun bezittingen en kinderen tot hun heil geven. أَيَحْسَب‍‍ُ‍ونَ ‌أَنَّ‍‍مَا‌ نُمِدُّهُمْ بِ‍‍هِ مِ‍‌‍نْ م‍‍َ‍الٍ‌ ‌وَبَنِينَ
Nusāri`u Lahum Al-Khayrāti ۚ Bal Lā Yash`urūna 023-056 Dat wij ons zullen haasten, hun allerlei bezittingen te schenken. نُسَا‌رِعُ لَهُمْ فِي ‌الْ‍‍خَ‍‍يْ‍رَ‍‌اتِ ۚ بَ‍‍ل‍ لاَ‌ يَشْعُرُ‌ونَ
'Inna Al-Ladhīna Hum Min Khashyati Rabbihim Mushfiqūna 023-057 Waarlijk, zij die in ontzag zijn uit vrees voor hunnen Heer. إِنَّ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هُمْ مِ‍‌‍نْ خَ‍‍شْيَةِ ‌‍رَبِّهِمْ مُشْفِ‍‍قُ‍‍ونَ
Wa Al-Ladhīna Hum Bi'āyāti Rabbihim Yu'uminūna 023-058 En die gelooven in de teekens van hunnen Heer. وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هُمْ بِآي‍‍َ‍اتِ ‌‍رَبِّهِمْ يُؤْمِنُونَ
Wa Al-Ladhīna Hum Birabbihim Lā Yushrikūna 023-059 En die geene makkers aan hunnen Heer toeschrijven. وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هُمْ بِ‍رَبِّهِمْ لاَ‌ يُشْ‍‍رِكُونَ
Wa Al-Ladhīna Yu'utūna Mā 'Ātaw Wa Qulūbuhum Wa Jilatun 'Annahum 'Ilá Rabbihim ji`ūna 023-060 Die aalmoezen geven, en wier harten van vrees zijn doordrongen, omdat zij eens tot hunnen Heer moeten terugkeeren. وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يُؤْت‍‍ُ‍ونَ مَ‍‍ا‌ ‌آتَو‌ا‌ ‌وَ‍قُ‍‍لُوبُهُمْ ‌وَجِلَةٌ ‌أَنَّ‍‍هُمْ ‌إِلَى‌ ‌‍رَبِّهِمْ ‌‍رَ‌اجِعُونَ
'Ūlā'ika Yusāri`ūna Fī Al-Khayrāti Wa Hum Lahā Sābiqūna 023-061 Deze spoeden zich naar het goede en zijn de eersten om het te ontvangen. أ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ يُسَا‌رِع‍‍ُ‍ونَ فِي ‌الْ‍‍خَ‍‍يْ‍رَ‍‌اتِ ‌وَهُمْ لَهَا‌ سَابِ‍‍قُ‍‍ونَ
Wa Lā Nukallifu Nafsāan 'Illā Wus`ahā ۖ Wa Ladaynā Kitābun Yanţiqu Bil-Ĥaqqi ۚ Wa Hum Lā Yužlamūn 023-062 Wij willen geene ziel eenige moeielijkheid opleggen, behalve datgene waartoe zij in staat is. Bij ons is een boek dat de waarheid spreekt, en zij zullen niet onrechtvaardig worden behandeld. وَلاَ‌ نُكَلِّفُ نَفْسا‌‌ ً‌ ‌إِلاَّ‌ ‌وُسْعَهَا‌ ۖ ‌وَلَدَيْنَا‌ كِت‍‍َ‍ابٌ‌ يَ‍‌‍ن‍‍طِ‍‍قُ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ۚ ‌وَهُمْ لاَ‌ يُ‍‍ظْ‍‍لَمُون
Bal QulūbuhumGhamratin Min Hādhā Wa Lahum 'A`mālun Min Dūni Dhālika Hum Lahā `Āmilūna 023-063 Maar hunne harten zijn verzonken in achteloosheid nopens dezen godsdienst, en zij hebben werken, die verschillen van de door ons vermelde; maar zij gaan voort die uit te voeren. بَلْ قُ‍‍لُوبُهُمْ فِي غَ‍‍مْ‍رَةٍ‌ مِ‍‌‍نْ هَذَ‌ا‌ ‌وَلَهُمْ ‌أَعْم‍‍َ‍الٌ‌ مِ‍‌‍نْ ‌د‍ُ‍‌ونِ ‌ذَلِكَ هُمْ لَهَا‌ عَامِلُونَ
Ĥattá 'Idhā 'Akhadhnā Mutrafīhim Bil-`Adhābi 'Idhā Hum Yaj'arūna 023-064 Tot wij diegenen hunner, welke zich in groote bezittingen verheugen, met eene gestrenge straf kastijden; onthoudt het, daar zij dan luid om hulp zullen roepen. حَتَّ‍‍ى‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ‌أَ‍خَ‍‍ذْنَا‌ مُتْ‍رَفِيهِمْ بِ‍الْعَذ‍َ‍‌ابِ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ هُمْ يَ‍‍جْ‍‍أَ‌رُ‌ونَ
Lā Taj'arū Al-Yawma ۖ 'Innakum Minnā Lā Tunşarūna 023-065 Maar er zal worden geantwoord: Roept heden niet om hulp; want gij zult door ons niet ondersteund worden. لاَ‌ تَ‍‍جْ‍‍أَ‌رُ‌و‌ا‌الْيَ‍‍وْمَ ۖ ‌إِنَّ‍‍كُمْ مِ‍‍نَّ‍‍ا‌ لاَ‌ تُ‍‌‍ن‍‍صَ‍‍رُ‌ونَ
Qad Kānat 'Āyātī Tutlá `Alaykum Fakuntum `Alá 'A`qābikum Tankişūna 023-066 Mijne teekens werden u voorgelezen; maar gij hebt u afgewend. قَ‍‍دْ‌ كَانَتْ ‌آيَاتِي تُتْلَى‌ عَلَيْكُمْ فَكُ‍‌‍ن‍‍تُمْ عَلَ‍‍ى‌ ‌أَعْ‍‍قَ‍‍ابِكُمْ تَ‍‌‍ن‍‍كِ‍‍صُ‍‍ونَ
Mustakbirīna Bihi Sāmirāan Tahjurūna 023-067 U trotschelijk verheffende, omdat gij den heiligen tempel bezit; des nachts samenspraken houdende en dwaas sprekende. مُسْتَكْبِ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍نَ بِ‍‍هِ سَامِ‍‍ر‌ا‌‌ ً‌ تَهْجُرُ‌ونَ
'Afalam Yaddabbarū Al-Qawla 'Am Jā'ahum Mā Lam Ya'ti 'Ābā'ahumu Al-'Awwalīna 023-068 Beschouwen zij dus niet aandachtig wat tot hen is gesproken, terwijl eene openbaring tot hen is gekomen, die niet tot hunne voorvaderen kwam? أَفَلَمْ يَدَّبَّرُ‌و‌ا‌الْ‍‍قَ‍‍وْلَ ‌أَمْ ج‍‍َ‍ا‌ءَهُمْ مَا‌ لَمْ يَأْتِ ‌آب‍‍َ‍ا‌ءَهُمُ ‌الأَ‌وَّلِينَ
'Am Lam Ya`rifū Rasūlahum Fahum Lahu Munkirūna 023-069 Of kennen zij hunnen apostel niet en verwerpen zij hem daarom. أَمْ لَمْ يَعْ‍‍رِفُو‌ا‌ ‌‍رَسُولَهُمْ فَهُمْ لَ‍‍هُ مُ‍‌‍ن‍‍كِرُ‌ونَ
'Am Yaqūlūna Bihi Jinnatun ۚ Bal Jā'ahum Bil-Ĥaqqi Wa 'Aktharuhum Lilĥaqqi Kārihūna 023-070 Zullen zij zeggen dat hij een uitzinnige is? Neen! hij is met de waarheid tot hen gekomen; maar het grootste gedeelte hunner verwerpt de waarheid. أَمْ يَ‍‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ بِ‍‍هِ جِ‍‍نَّ‍‍ة‌‍ٌۚ بَلْ ج‍‍َ‍ا‌ءَهُمْ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ‌وَ‌أَكْثَرُهُمْ لِلْحَ‍‍قِّ كَا‌رِهُونَ
Wa Lawi Attaba`a Al-Ĥaqqu 'Ahwā'ahum Lafasadati As-Samāwātu Wa Al-'Arđu Wa Man Fīhinna ۚ Bal 'Ataynāhum Bidhikrihim Fahum `An Dhikrihim Mu`rūna 023-071 Indien de waarheid hunne begeerte zou hebben gevolgd, waarlijk dan zouden de hemelen en de aarde, en alles wat er in is, bedorven zijn geweest. Maar wij hebben hun eene vermaning gezonden, en zij wenden zich er van af. وَلَوِ‌ ‌اتَّبَعَ ‌الْحَ‍‍قُّ ‌أَهْو‍َ‍‌ا‌ءَهُمْ لَفَسَدَتِ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتُ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضُ ‌وَمَ‍‌‍نْ فِيهِ‍‍نَّ ۚ بَلْ ‌أَتَيْنَاهُمْ بِذِكْ‍‍رِهِمْ فَهُمْ عَ‍‌‍نْ ‌ذِكْ‍‍رِهِمْ مُعْ‍‍رِ‍‍ضُ‍‍ونَ
'Am Tas'aluhum Kharjāan Fakharāju Rabbika Khayrun ۖ Wa Huwa Khayru Ar-ziqīna 023-072 Zult gij hun eene belooning vragen? De belooning van uwen Heer is beter; hij is de beste belooner van weldaden. أَمْ تَسْأَلُهُمْ خَ‍‍رْجا‌‌ ً‌ فَ‍‍خَ‍رَ‍‌اجُ ‌‍رَبِّكَ خَ‍‍يْ‍‍ر‌ٌۖ ‌وَهُوَ‌ خَ‍‍يْ‍‍رُ‌ ‌ال‍رَّ‌ا‌زِقِ‍‍ينَ
Wa 'Innaka Latad`ūhum 'Ilá Şirāţin Mustaqīmin 023-073 Gij noodigt hen gewis tot den rechten weg uit. وَ‌إِنَّ‍‍كَ لَتَ‍‍دْعُوهُمْ ‌إِلَى‌ صِ‍رَ‍‌اطٍ‌ مُسْتَ‍‍قِ‍‍يمٍ
Wa 'Inna Al-Ladhīna Lā Yu'uminūna Bil-'Ākhirati `Ani Aş-Şirāţi Lanākibūna 023-074 Maar zij die niet in het volgende leven gelooven, dwalen zekerlijk van dien weg af. وَ‌إِنَّ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ لاَ‌ يُؤْمِن‍‍ُ‍ونَ بِ‍الآ‍‍خِ‍رَةِ عَنِ ‌ال‍‍صِّ‍رَ‍‌اطِ لَنَاكِبُونَ
Wa Law Raĥimnāhum Wa Kashafnā Mā Bihim Min Đurrin Lalajjū Fī Ţughyānihim Ya`mahūna 023-075 Indien wij deernis met hen gehad, en hen van het kwaad verlost hadden, dat over hen gekomen is, zouden zij zekerlijk stijfhoofdiger in hunne dwaling hebben volhard, in verwarring ronddwalende. وَلَوْ‌ ‌‍رَحِمْنَاهُمْ ‌وَكَشَفْنَا‌ مَا‌ بِهِمْ مِ‍‌‍نْ ضُ‍‍رّ‌ٍ‌ لَلَجُّو‌ا‌ فِي طُ‍‍غْ‍‍يَانِهِمْ يَعْمَهُونَ
Wa Laqad 'Akhadhnāhum Bil-`Adhābi Famā Astakānū Lirabbihim Wa Mā Yatađarra`ūna 023-076 Wij kastijdden hen vroeger met een strijd, maar zij verootmoedigden zich voor hunnen Heer noch richtten hunne smeekingen tot hem. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌أَ‍خَ‍‍ذْنَاهُمْ بِ‍الْعَذ‍َ‍‌ابِ فَمَا‌ ‌اسْتَكَانُو‌ا‌ لِ‍رَبِّهِمْ ‌وَمَا‌ يَتَ‍‍ضَ‍رَّعُونَ
Ĥattá 'Idhā Fataĥnā `Alayhim Bābāan Dhā `Adhābin Shadīdin 'Idhā Hum Fīhi Mublisūna 023-077 Tot wij voor hen eene deur openden, waaruit eene gestrenge straf voortkwam, waarna zij tot wanhoop vervielen. حَتَّ‍‍ى‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ فَتَحْنَا‌ عَلَيْهِمْ بَابا‌‌ ً‌ ‌ذَ‌ا‌ عَذ‍َ‍‌اب‌‍ٍ‌ شَد‍ِ‍ي‍‍د‌‌ٍ‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ هُمْ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ مُ‍‍بْ‍‍لِسُونَ
Wa Huwa Al-Ladhī 'Ansha'a Lakumu As-Sam`a Wa Al-'Abşāra Wa Al-'Af'idata ۚ Qalīlāan Mā Tashkurūna 023-078 God is het die in u de zintuigen des gehoors en van het gezicht heeft geschapen, opdat gij onze oordeelen zoudt opmerken, en harten, opdat gij die met ernst zoudt beschouwen; maar hoe weinigen uwer zijn dankbaar! وَهُوَ‌ ‌الَّذِي ‌أَ‌ن‍‍شَأَ‌ لَكُمُ ‌ال‍‍سَّمْعَ ‌وَ‌الأَبْ‍‍‍‍صَ‍‍ا‌‍رَ‌ ‌وَ‌الأَفْئِدَةَ ۚ قَ‍‍لِيلا‌ ً‌ مَا‌ تَشْكُرُ‌ونَ
Wa Huwa Al-Ladhī Dhara'akum Al-'Arđi Wa 'Ilayhi Tuĥsharūna 023-079 Hij is het die u op aarde heeft voortgebracht, en voor hem zult gij vereenigd worden. وَهُوَ‌ ‌الَّذِي ‌ذَ‌‍رَ‌أَكُمْ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌وَ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ تُحْشَرُ‌ونَ
Wa Huwa Al-Ladhī Yuĥyī Wa Yumītu Wa Lahu Akhtilāfu Al-Layli Wa An-Nahāri ۚ 'Afalā Ta`qilūna 023-080 Hij is het die leven geeft en doodt, en hij is het van wien de wisseling van nacht en dag afhangt: begrijpt gij dit niet? وَهُوَ‌ ‌الَّذِي يُحْيِي ‌وَيُم‍‍ِ‍ي‍‍تُ ‌وَلَهُ ‌اخْ‍‍تِلاَفُ ‌ال‍‍لَّ‍‍يْ‍‍لِ ‌وَ‌ال‍‍نَّ‍‍ه‍‍َ‍ا‌ر‍ِ‍‌ ۚ ‌أَفَلاَ‌ تَعْ‍‍قِ‍‍لُونَ
Bal Qālū Mithla Mā Qāla Al-'Awwalūna 023-081 Maar de geloovige bewoners van Mekka zeggen evenals hunne voorgangers zeiden. بَلْ قَ‍‍الُو‌ا‌ مِثْلَ مَا‌ قَ‍‍الَ ‌الأَ‌وَّلُونَ
Qālū 'A'idhā Mitnā Wa Kunnā Tubāan Wa `Ižāmāan 'A'innā Lamabthūna 023-082 Zij zeggen: Als wij dood zijn, en tot stof en beenderen zullen zijn geworden, zullen wij dan werkelijk weder tot het leven worden opgewekt? قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌أَئِذَ‌ا‌ مِتْنَا‌ ‌وَكُ‍‍نَّ‍‍ا‌ تُ‍رَ‌ابا‌ ً‌ ‌وَعِ‍‍ظَ‍‍اماً‌ ‌أَئِ‍‍نَّ‍‍ا‌ لَمَ‍‍بْ‍‍عُوثُونَ
Laqad Wu`idnā Naĥnu Wa 'Ābā'uunā Hādhā Min Qablu 'In Hādhā 'Illā 'Asāţīru Al-'Awwalīna 023-083 Wij zijn daarmede reeds bedreigd geworden, evenals vroeger onze vaderen; dit zijn slechts oude fabelen. لَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌وُعِ‍‍دْنَا‌ نَحْنُ ‌وَ‌آب‍‍َ‍ا‌ؤُنَا‌ هَذَ‌ا‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لُ ‌إِ‌نْ هَذَ‌ا‌ ‌إِلاَّ‌ ‌أَسَاطِ‍‍ي‍‍رُ‌ ‌الأَ‌وَّلِينَ
Qul Limani Al-'Arđu Wa Man Fīhā 'In Kuntum Ta`lamūna 023-084 Vraag hun: aan wien behoort de aarde en alles wat daarop is? Spreekt, indien gij het weet. قُ‍‍لْ لِمَنِ ‌الأَ‌رْ‍ضُ ‌وَمَ‍‌‍نْ فِيهَ‍‍ا‌ ‌إِ‌نْ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ تَعْلَمُونَ
Sayaqūlūna Lillāh ۚ Qul 'Afalā Tadhakkarūna 023-085 Zij zullen antwoorden: Aan God. Zeg: Wilt gij dit niet bedenken? سَيَ‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ لِلَّهِ ۚ قُ‍‍لْ ‌أَفَلاَ‌ تَذَكَّرُ‌ونَ
Qul Man Rabbu As-Samāwāti As-Sab`i Wa Rabbu Al-`Arshi Al-`Ažīmi 023-086 Zeg: Wie is de Heer der zeven hemelen en de Heer van den prachtigen troon? قُ‍‍لْ مَ‍‌‍نْ ‌‍رَبُّ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌ال‍‍سَّ‍‍بْ‍‍عِ ‌وَ‌‍رَبُّ ‌الْعَرْشِ ‌الْعَ‍‍ظِ‍‍يمِ
Sayaqūlūna Lillāh ۚ Qul 'Afalā Tattaqūna 023-087 Zij zullen antwoorden: God. Zeg: Wilt gij hem dus niet vreezen? سَيَ‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ لِلَّهِ ۚ قُ‍‍لْ ‌أَفَلاَ‌ تَتَّ‍‍قُ‍‍ونَ
Qul Man Biyadihi Malakūtu Kulli Shay'in Wa Huwa Yujīru Wa Lā Yujāru `Alayhi 'In Kuntum Ta`lamūn 023-088 Zeg: In wiens hand is het koninkrijk van alle dingen; wie ondersteunt dengeen die hem behaagt, maar wordt zelf door niemand ondersteund? Spreekt indien gij het weet? قُ‍‍لْ مَ‍‌‍نْ بِيَدِهِ مَلَك‍‍ُ‍وتُ كُلِّ شَ‍‍يْء‌ٍ‌ ‌وَهُوَ‌ يُج‍‍ِ‍ي‍‍رُ‌ ‌وَلاَ‌ يُج‍‍َ‍ا‌رُ‌ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌إِ‌نْ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ تَعْلَمُون
Sayaqūlūna Lillāh ۚ Qul Fa'annā Tusĥarūna 023-089 Zij zullen antwoorden: God. Zeg: Waarom laat gij u dan misleiden. سَيَ‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ لِلَّهِ ۚ قُ‍‍لْ فَأَنَّ‍‍ا‌ تُسْحَرُ‌ونَ
Bal 'Ataynāhum Bil-Ĥaqqi Wa 'Innahum Lakādhibūna 023-090 Ja, wij hebben hen tot de waarheid gebracht, en zij zijn zekerlijk leugenaars indien zij het loochenen. بَلْ ‌أَتَيْنَاهُمْ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ‌وَ‌إِنَّ‍‍هُمْ لَكَا‌ذِبُونَ
Attakhadha Allāhu Min Waladin Wa Mā Kāna Ma`ahu Min 'Ilahin ۚ 'Idhāan Ladhahaba Kullu 'Ilahin Bimā Khalaqa Wa La`alā Ba`đuhum `Alá Ba`đin ۚ Subĥāna Allāhi `Ammā Yaşifūna 023-091 God heeft geen kroost gebaard, noch is er eenig God naast hem. Indien dit niet zoo ware, zou iedere God zekerlijk hebben weggenomen wat hij had geschapen, en zouden sommigen hunner zich zekerlijk boven de anderen hebben verheven. Verre zij datgene van God wat zij nopens hem verklaren! مَا‌ ‌اتَّ‍‍خَ‍‍ذَ‌ ‌اللَّ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ ‌وَلَد‌ٍ‌ ‌وَمَا‌ ك‍‍َ‍انَ مَعَ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ ‌إِلَه‌‍ٍۚ ‌إِ‌ذ‌ا‌ ً‌ لَذَهَبَ كُلُّ ‌إِلَه ٍ‌ بِمَا‌ خَ‍‍لَ‍‍قَ ‌وَلَعَلاَ‌ بَعْ‍‍ضُ‍‍هُمْ عَلَى‌ بَعْ‍‍ضٍۚ سُ‍‍بْ‍‍ح‍‍َ‍انَ ‌اللَّ‍‍هِ عَ‍‍مَّ‍‍ا‌ يَ‍‍صِ‍‍فُونَ
`Ālimi Al-Ghaybi Wa Ash-Shahādati Fata`ālá `Ammā Yushrikūna 023-092 Hij kent wat verborgen en wat openbaar gemaakt is; het zij dus verre van hem, de deelgenooten in zijne eer te hebben welke zij hem toeschrijven! عَالِمِ ‌الْ‍‍غَ‍‍يْ‍‍بِ ‌وَ‌ال‍‍شَّهَا‌دَةِ فَتَعَالَى‌ عَ‍‍مَّ‍‍ا‌ يُشْ‍‍رِكُونَ
Qul Rabbi 'Immā Turiyannī Mā Yū`adūna 023-093 Zeg: O Heer! Zoudt gij mij zekerlijk de wraak willen doen zien waarmede zij zijn bedreigd. قُ‍‍لْ ‌‍رَبِّ ‌إِمَّ‍‍ا‌ تُ‍‍رِيَ‍‍نِّ‍‍ي مَا‌ يُوعَدُ‌ونَ
Rabbi Falā Taj`alnī Fī Al-Qawmi Až-Žālimīna 023-094 O Heer! plaats mij niet onder de goddeloozen. رَبِّ فَلاَ‌ تَ‍‍جْ‍‍عَلْنِي فِي ‌الْ‍‍قَ‍‍وْمِ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِمِينَ
Wa 'Innā `Alá 'An Nuriyaka Mā Na`iduhum Laqādirūna 023-095 Want wij zijn zekerlijk in staat, u datgene te doen zien waarmede zij bedreigd werden. وَ‌إِنَّ‍‍ا‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌أَ‌نْ نُ‍‍رِيَكَ مَا‌ نَعِدُهُمْ لَ‍‍قَ‍‍ا‌دِ‌رُ‌ونَ
Adfa` Bi-Atī Hiya 'Aĥsanu As-Sayyi'ata ۚ Naĥnu 'A`lamu Bimā Yaşifūna 023-096 Wendt het kwade door het betere af: wij kennen de lasteringen wel, die zij tegen u uitspreken. ا‌دْفَعْ بِ‍الَّتِي هِيَ ‌أَحْسَنُ ‌ال‍‍سَّيِّئَةَ ۚ نَحْنُ ‌أَعْلَمُ بِمَا‌ يَ‍‍صِ‍‍فُونَ
Wa Qul Rabbi 'A`ūdhu Bika Min Hamazāti Ash-Shayāţīni 023-097 En zeg: O Heer! ik vlucht tot u als eene schuilplaats tegen de ingevingen der duivelen. وَ‍قُ‍‍لْ ‌‍رَبِّ ‌أَع‍‍ُ‍و‌ذُ‌ بِكَ مِ‍‌‍نْ هَمَز‍َ‍‌اتِ ‌ال‍‍شَّيَاطِ‍‍ينِ
Wa 'A`ūdhu Bika Rabbi 'An Yaĥđurūni 023-098 En ik neem mijne toevlucht tot u, o Heer! om hen te verdrijven; opdat zij niet tegenwoordig met mij zouden zijn. وَ‌أَع‍‍ُ‍و‌ذُ‌ بِكَ ‌‍رَبِّ ‌أَ‌نْ يَحْ‍‍ضُ‍‍رُ‌ونِ
Ĥattá 'Idhā Jā'a 'Aĥadahumu Al-Mawtu Qāla Rabbi Arji`ūni 023-099 Het loochenen der ongeloovigen houdt niet op, dan tot den dood een van hen overvalt, die dan zegt: O Heer! doe mij tot het leven terugkeeren. حَتَّ‍‍ى‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌أَحَدَهُمُ ‌الْمَ‍‍وْتُ قَ‍‍الَ ‌‍رَبِّ ‌ا‌رْجِعُونِ
La`allī 'A`malu Şāliĥāan Fīmā Taraktu ۚ Kallā ۚ 'Innahā Kalimatun Huwa Qā'iluhā ۖ Wa Min Warā'ihim Barzakhun 'Ilá Yawmi Yub`athūna 023-100 Opdat ik doen moge wat rechtvaardig is, door het ware geloof te belijden dat ik verwaarloosd heb. In geenen deele. Waarlijk, dit zijn de woorden welke gij zult spreken; maar achter hen zal een hek zijn tot op den dag der opstanding. لَعَلِّ‍‍ي ‌أَعْمَلُ صَ‍‍الِحا‌‌ ً‌ فِيمَا‌ تَ‍رَكْتُ ۚ كَلاَّ‌ ۚ ‌إِنَّ‍‍هَا‌ كَلِمَةٌ هُوَ‌ قَ‍‍ائِلُهَا‌ ۖ ‌وَمِ‍‌‍نْ ‌وَ‌ر‍َ‍‌ائِهِمْ بَرْ‌زَ‍خ‌‍ٌ‌ ‌إِلَى‌ يَ‍‍وْمِ يُ‍‍بْ‍‍عَثُونَ
Fa'idhā Nufikha Fī Aş-Şūri Falā 'Ansāba Baynahum Yawma'idhin Wa Lā Yatasā'alūna 023-101 Als dus de trompet zal klinken, dan zal er geen verwantschap meer tusschen hen bestaan. Dan zullen zij elkander niet om hulp vragen. فَإِ‌ذَ‌ا‌ نُفِ‍‍خَ فِي ‌ال‍‍صُّ‍‍و‌ر‍ِ‍‌ فَلاَ‌ ‌أَ‌ن‍‍س‍‍َ‍ابَ بَيْنَهُمْ يَوْمَئِذ‌ٍ‌ ‌وَلاَ‌ يَتَس‍‍َ‍ا‌ءَلُونَ
Faman Thaqulat Mawāzīnuhu Fa'ūlā'ika Humu Al-Mufliĥūna 023-102 Zij wier weegschaal door goede werken zwaar is, zullen gelukkig wezen. فَمَ‍‌‍نْ ثَ‍‍قُ‍‍لَتْ مَوَ‌ا‌زِينُ‍‍هُ فَأ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ هُمُ ‌الْمُفْلِحُونَ
Wa Man Khaffat Mawāzīnuhu Fa'ūlā'ika Al-Ladhīna Khasirū 'Anfusahum Fī Jahannama Khālidūna 023-103 Maar zij wier weegschalen licht zullen wezen, zijn degenen die hunne zielen verliezen en eeuwig in de hel zullen verblijven. وَمَ‍‌‍نْ خَ‍‍فَّتْ مَوَ‌ا‌زِينُ‍‍هُ فَأ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ خَ‍‍سِرُ‌و‌ا‌ ‌أَ‌ن‍‍فُسَهُمْ فِي جَهَ‍‍نَّ‍‍مَ خَ‍‍الِدُ‌ونَ
Talfaĥu Wujūhahumu An-Nāru Wa Hum Fīhā Kāliĥūna 023-104 Het vuur zal hunne aangezichten verteren en zij zullen hunne monden uit angst samentrekken. تَلْفَحُ ‌وُجُوهَهُمُ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍ا‌رُ‌ ‌وَهُمْ فِيهَا‌ كَالِحُونَ
'Alam Takun 'Āyātī Tutlá `Alaykum Fakuntum Bihā Tukadhdhibūna 023-105 En er zal tot hen gezegd worden: Werden mijne teekenen u niet herinnerd en hebt gij die niet van valschheid beschuldigd? أَلَمْ تَكُ‍‌‍نْ ‌آيَاتِي تُتْلَى‌ عَلَيْكُمْ فَكُ‍‌‍ن‍‍تُمْ بِهَا‌ تُكَذِّبُونَ
Qālū Rabbanā Ghalabat `Alaynā Shiqwatunā Wa Kunnā Qawmāan Đāllīna 023-106 Zij zullen antwoorden: O Heer! ons ongeluk beheerschte ons en wij wendden ons af. قَ‍‍الُو‌ا‌ ‌‍رَبَّنَا‌ غَ‍‍لَبَتْ عَلَيْنَا‌ شِ‍‍قْ‍‍وَتُنَا‌ ‌وَكُ‍‍نَّ‍‍ا‌ قَ‍‍وْما‌‌ ًضَ‍‍الِّينَ
Rabbanā 'Akhrijnā Minhā Fa'in `Udnā Fa'innā Žālimūna 023-107 O Heer! neem ons weg uit dit vuur; indien we tot onze vroegere zonden terugkeeren, zijn wij zekerlijk onrechtvaardig. رَبَّنَ‍‍ا‌ ‌أَ‍خْ‍‍رِجْ‍‍نَا‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ فَإِ‌نْ عُ‍‍دْنَا‌ فَإِنَّ‍‍ا‌ ظَ‍‍الِمُونَ
Qāla Akhsa'ū Fīhā Wa Lā Tukallimūni 023-108 God zal hun zeggen: Gij blijft er in, en richt het woord niet tot mij. قَ‍‍الَ ‌اخْ‍‍سَئ‍‍ُ‍‍و‌ا‌ فِيهَا‌ ‌وَلاَ‌ تُكَلِّمُونِ
'Innahu Kāna Farīqun Min `Ibādī Yaqūlūna Rabbanā 'Āmannā Fāghfir Lanā Wa Arĥamnā Wa 'Anta Khayru Ar-ĥimīna 023-109 Toen een gedeelte van mijn dienaren uitriep: O Heer! wij gelooven: vergeef ons dus en wees ons genadig; want waarlijk gij zijt de genadigste. إِنَّ‍‍هُ ك‍‍َ‍انَ فَ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍قٌ‌ مِ‍‌‍نْ عِبَا‌دِي يَ‍‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ ‌‍رَبَّنَ‍‍ا‌ ‌آمَ‍‍نَّ‍‍ا‌ فَاغْ‍‍فِ‍‍رْ‌ لَنَا‌ ‌وَ‌ا‌رْحَمْنَا‌ ‌وَ‌أَ‌نْ‍‍تَ خَ‍‍يْ‍‍رُ‌ ‌ال‍رَّ‌احِمِينَ
Fāttakhadhtumūhum Sikhrīyāan Ĥattá 'Ansawkum Dhikrī Wa Kuntum Minhum Tađĥakūna 023-110 Hebt gij hen met spotternijen ontvangen, zoodat deze u mijne vermaning deden vergeten, en gij hebt hun tot voorwerpen uwer spotternijen gemaakt. فَاتَّ‍‍خَ‍‍ذْتُمُوهُمْ سِ‍‍خْ‍‍رِيّاً‌ حَتَّ‍‍ى‌ ‌أَ‌ن‍‍سَوْكُمْ ‌ذِكْ‍‍رِي ‌وَكُ‍‌‍ن‍‍تُمْ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ تَ‍‍ضْ‍‍حَكُونَ
'Innī Jazaytuhumu Al-Yawma Bimā Şabarū 'Annahum Humu Al-Fā'izūna 023-111 Ik heb hen heden beloond, omdat zij de beleedigingen, welke gij hun hebt aangedaan, met geduld hebben gedragen: waarlijk, zij genieten een groot geluk. إِنِّ‍‍ي جَزَيْتُهُمُ ‌الْيَ‍‍وْمَ بِمَا‌ صَ‍‍بَرُ‌و‌ا‌ ‌أَنَّ‍‍هُمْ هُمُ ‌الْف‍‍َ‍ائِزُ‌ونَ
Qāla Kam Labithtum Al-'Arđi `Adada Sinīna 023-112 God zal zeggen: Hoeveel jaren hebt gij op aarde doorgebracht? قَ‍‍الَ كَمْ لَبِثْتُمْ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ عَدَ‌دَ‌ سِنِينَ
Qālū Labithnā Yawmāan 'Aw Ba`đa Yawmin Fās'ali Al-`Āddīna 023-113 Zij zullen antwoorden: Wij hebben daar een dag of een gedeelte van een dag doorgebracht, maar vraag hun die rekening te houden. قَ‍‍الُو‌ا‌ لَبِثْنَا‌ يَوْماً‌ ‌أَ‌وْ‌ بَعْ‍‍ضَ يَ‍‍وْم‌‍ٍ‌ فَاسْأَلِ ‌الْع‍‍َ‍ا‌دِّينَ
Qāla 'In Labithtum 'Illā Qalīlāan ۖ Law 'Annakum Kuntum Ta`lamūna 023-114 God zal zeggen: Gij zijt daar slechts korten tijd gebleven, maar gij weet het niet. قَ‍‍الَ ‌إِ‌نْ لَبِثْتُمْ ‌إِلاَّ‌ قَ‍‍لِيلا‌ ًۖ لَوْ‌ ‌أَنَّ‍‍كُمْ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ تَعْلَمُونَ
'Afaĥasibtum 'Annamā Khalaqnākum `Abathāan Wa 'Annakum 'Ilaynā Lā Turja`ūna 023-115 Denkt gij dat wij u slechts uit ijdelheid hebben geschapen en dat gij later niet voor ons gebracht zult worden? أَفَحَسِ‍‍بْ‍‍تُمْ ‌أَنَّ‍‍مَا‌ خَ‍‍لَ‍‍قْ‍‍نَاكُمْ عَبَثا‌ ً‌ ‌وَ‌أَنَّ‍‍كُمْ ‌إِلَيْنَا‌ لاَ‌ تُرْجَعُونَ
Fata`ālá Allāhu Al-Maliku Al-Ĥaqqu ۖ Lā 'Ilāha 'Illā Huwa Rabbu Al-`Arshi Al-Karīmi 023-116 Verheven zij dus God de Koning, de Waarheid! Er is geen God buiten hem, de Heer van den glansrijken troon. فَتَعَالَى‌ ‌اللَّ‍‍هُ ‌الْمَلِكُ ‌الْحَ‍‍قُّ ۖ لاَ‌ ‌إِلَهَ ‌إِلاَّ‌ هُوَ‌ ‌‍رَبُّ ‌الْعَرْشِ ‌الْكَ‍‍رِيمِ
Wa Man Yad`u Ma`a Allāhi 'Ilahāan 'Ākhara Lā Burhāna Lahu Bihi Fa'innamā Ĥisābuhu `Inda Rabbihi~ ۚ 'Innahu Lā Yufliĥu Al-Kāfirūna 023-117 Wie naast den waren God een anderen God zal aanroepen, omtrent welken hij geen duidelijk bewijs heeft, zal zekerlijk voor zijn Heer daarvan rekenschap moeten afleggen. Waarlijk, de ongeloovigen zullen geen voorspoed genieten. وَمَ‍‌‍نْ يَ‍‍دْعُ مَعَ ‌اللَّ‍‍هِ ‌إِلَها‌‌ ً‌ ‌آ‍‍خَ‍رَ‌ لاَ‌ بُرْه‍‍َ‍انَ لَ‍‍هُ بِ‍‍هِ فَإِنَّ‍‍مَا‌ حِسَابُ‍‍هُ عِ‍‌‍نْ‍‍دَ‌ ‌‍رَبِّهِ ۚ ‌إِنَّ‍‍هُ لاَ‌ يُفْلِحُ ‌الْكَافِرُ‌ونَ
Wa Qul Rabbi Aghfir Wa Arĥam Wa 'Anta Khayru Ar-ĥimīna 023-118 Zeg: O Heer! vergiffenis, en schenk mij genade; want uwe genade is onbeperkt. وَ‍قُ‍‍لْ ‌‍رَبِّ ‌اغْ‍‍فِ‍‍رْ‌ ‌وَ‌ا‌رْحَمْ ‌وَ‌أَ‌نْ‍‍تَ خَ‍‍يْ‍‍رُ‌ ‌ال‍رَّ‌احِمِينَ
Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Next Sūrah