Roman Script    Reciting key words            Previous Sūrah    Quraan Index    Home  

5) Sūrat Al-Mā'idah

Printed format

5) سُورَة المَائِدَه

Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū 'Awfū Bil-`Uqūdi ۚ 'Uĥillat Lakum Bahīmatu Al-'An`āmi 'Illā Mā Yutlá `Alaykum Ghayra Muĥillī Aş-Şaydi Wa 'Antum Ĥurumun ۗ 'Inna Allāha Yaĥkumu Mā Yurīdu 005-001 O, ware geloovigen! weest getrouw aan uwe verbintenissen. Het is u geoorloofd het redelooze vee te eten, behalve datgene, wat u verboden is; uitgezonderd het wild, dat geoorloofd is op andere tijden te gebruiken, maar niet terwijl gij op den pelgrimstocht zijt. God beveelt hetgeen hem behaagt. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُ‍‍و‌ا‌ ‌أَ‌وْفُو‌ا‌ بِ‍الْعُ‍‍قُ‍‍و‌دِ‌ ۚ ‌أُحِلَّتْ لَكُمْ بَهِيمَةُ ‌الأَنع‍‍َ‍امِ ‌إِلاَّ‌ مَا‌ يُتْلَى‌ عَلَيْكُمْ غَ‍‍يْ‍رَ‌ مُحِلِّي ‌ال‍‍صَّ‍‍يْ‍‍دِ‌ ‌وَ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ حُرُم‌‍ٌۗ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ يَحْكُمُ مَا‌ يُ‍‍رِيدُ
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Lā Tuĥillū Sha`ā'ira Allāhi Wa Lā Ash-Shahra Al-Ĥarāma Wa Lā Al-Hadya Wa Lā Al-Qalā'ida Wa Lā 'Āmmīna Al-Bayta Al-Ĥarāma Yabtaghūna Fađlāan Min Rabbihim Wa Riđwānāan ۚ Wa 'Idhā Ĥalaltumşţādū ۚ Wa Lā Yajrimannakum Shana'ānu Qawmin 'An Şaddūkum `Ani Al-Masjidi Al-Ĥarāmi 'An Ta`tadū ۘ Wa Ta`āwanū `Alá Al-Birri Wa At-Taqۖ Wa Lā Ta`āwanū `Alá Al-'Ithmi Wa Al-`Udwāni ۚ Wa Attaqū Allaha ۖ 'Inna Allāha Shadīdu Al-`Iqābi 005-002 O, ware geloovigen! schendt niet de heilige voorschriften van God, noch de heilige maand, noch de offerande, noch de versierselen daaraan hangende. Eerbiedigt hen, die naar het heilige huis reizen, om de gunst des Heeren te zoeken en hem te behagen. Maar indien gij uwen pelgrimstocht hebt volbracht, jaagt dan. En laat de boosheid van hen, die u zouden willen beletten, den heiligen tempel binnen te gaan u niet tot onrechtvaardigheden verlokken. Helpt elkander naar rechtvaardigheid en vroomheid, maar ondersteunt elkander niet in onrechtvaardigheid en boosheid; vreest dus God; want God is een streng straffer. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ لاَ‌ تُحِلُّو‌ا‌ شَع‍‍َ‍ائِ‍‍ر‍َ‍‌ ‌اللَّ‍‍هِ ‌وَلاَ‌ ‌ال‍‍شَّهْ‍رَ‌الْحَ‍رَ‍‌امَ ‌وَلاَ‌ ‌الْهَ‍‍دْيَ ‌وَلاَ‌ ‌الْ‍‍قَ‍‍لاَئِدَ‌ ‌وَلاَ‌ ‌آمّ‍‍ِ‍ي‍‍نَ ‌الْبَ‍‍يْ‍‍تَ ‌الْحَ‍رَ‍‌امَ يَ‍‍بْ‍‍تَ‍‍غُ‍‍ونَ فَ‍‍ضْ‍‍لا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّهِمْ ‌وَ‌رِ‍‍ضْ‍‍وَ‌انا‌ ًۚ ‌وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ حَلَلْتُمْ فَاصْ‍‍طَ‍‍ا‌دُ‌و‌اۚ ‌وَلاَ‌ يَ‍‍جْ‍‍رِمَ‍‍نَّ‍‍كُمْ شَنَآنُ قَ‍‍وْمٍ ‌أَ‌نْ صَ‍‍دُّ‌وكُمْ عَنِ ‌الْمَسْجِدِ‌ ‌الْحَ‍رَ‍‌امِ ‌أَ‌نْ تَعْتَدُ‌و‌اۘ ‌وَتَعَا‌وَنُو‌ا‌ عَلَى‌ ‌الْبِ‍‍ر‍ّ‍ِ‌ ‌وَ‌ال‍‍تَّ‍‍قْ‍‍وَ‌ى‌ ۖ ‌وَلاَ‌ تَعَا‌وَنُو‌ا‌ عَلَى‌ ‌الإِثْمِ ‌وَ‌الْعُ‍‍دْ‌و‍َ‍‌انِ ۚ ‌وَ‌اتَّ‍‍قُ‍‍و‌ا‌اللَّ‍‍هَ ۖ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ شَد‍ِ‍ي‍‍دُ‌ ‌الْعِ‍‍قَ‍‍ابِ
Ĥurrimat `Alaykumu Al-Maytatu Wa Ad-Damu Wa Laĥmu Al-Khinzīri Wa Mā 'Uhilla Lighayri Allāhi Bihi Wa Al-Munkhaniqatu Wa Al-Mawqūdhatu Wa Al-Mutaraddiyatu Wa An-Naţīĥatu Wa Mā 'Akala As-Sabu`u 'Illā Mā Dhakkaytum Wa Mā Dhubiĥa `Alá An-Nuşubi Wa 'An Tastaqsimū Bil-'Azlāmi ۚ Dhālikum Fisqun ۗ Al-Yawma Ya'isa Al-Ladhīna Kafarū Min Dīnikum Falā Takhshawhum Wa Akhshawnī ۚ Al-Yawma 'Akmaltu Lakum Dīnakum Wa 'Atmamtu `Alaykum Ni`matī Wa Rađītu Lakumu Al-'Islāma Dīnāan ۚ Famani Ađţurra Fī Makhmaşatin Ghayra Mutajānifin L'ithmin ۙ Fa'inna Allāha Ghafūrun Raĥīmun 005-003 Het is u verboden te eten van dieren, die van zelven zijn gestorven, voorts bloed en varkensvleesch, en datgene waarover een andere naam dan die van God is aangeroepen en datgene wat gesmoord is, of door een slag of een val, of door de horens van een ander dier is gedood, en dat door een wild dier is verscheurd, behalve datgene wat gij hebt gedood; ook datgene wat voor afgoden werd geofferd. Het is u eveneens verboden te verdeelen door het lot, met pijlen te trekken. Dit is verboden. Heden wacht de wanhoop hun, die van hunnen godsdienst zijn afgedwaald; vreest dus hen niet, maar vreest mij. Heden heb ik uwen godsdienst voor u volmaakt en heb ik mijne genade voor u voltooid, en heb ik den Islam voor u gekozen, om uwen godsdienst te zijn. Maar hij, die door hongersnood gedreven en zonder de bedoeling te hebben van te zondigen, mocht eten van hetgeen wij hebben verboden, waarlijk God zal hem genadig en barmhartig zijn. حُرِّمَتْ عَلَيْكُمُ ‌الْمَيْتَةُ ‌وَ‌ال‍‍دَّمُ ‌وَلَحْمُ ‌الْ‍‍خِ‍‍‌‍ن‍‍ز‍ِ‍ي‍‍ر‍ِ‍‌ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أُهِلَّ لِ‍‍غَ‍‍يْ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌اللَّ‍‍هِ بِ‍‍هِ ‌وَ‌الْمُ‍‌‍نْ‍‍‍‍خَ‍‍نِ‍‍قَ‍‍ةُ ‌وَ‌الْمَوْ‍قُ‍‍و‌ذَةُ ‌وَ‌الْمُتَ‍رَ‌دِّيَةُ ‌وَ‌ال‍‍نَّ‍‍‍‍طِ‍‍يحَةُ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أَكَلَ ‌ال‍‍سَّبُعُ ‌إِلاَّ‌ مَا‌ ‌ذَكَّيْتُمْ ‌وَمَا‌ ‌ذُبِحَ عَلَى‌ ‌ال‍‍نُّ‍‍‍‍صُ‍‍بِ ‌وَ‌أَ‌نْ تَسْتَ‍‍قْ‍‍سِمُو‌ا‌ بِ‍الأَ‌زْلاَمِ ۚ ‌ذَلِكُمْ فِسْ‍‍ق‌‍ٌۗ ‌الْيَ‍‍وْمَ يَئِسَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ مِ‍‌‍نْ ‌دِينِكُمْ فَلاَ‌ تَ‍‍خْ‍‍شَوْهُمْ ‌وَ‌اخْ‍‍شَوْنِي ۚ ‌الْيَ‍‍وْمَ ‌أَكْمَلْتُ لَكُمْ ‌دِينَكُمْ ‌وَ‌أَتْمَمْتُ عَلَيْكُمْ نِعْمَتِي ‌وَ‌‍رَضِ‍‍ي‍‍تُ لَكُمُ ‌الإِسْلاَمَ ‌دِينا‌‌ ًۚ فَمَنِ ‌اضْ‍‍طُ‍رَّ‌ فِي مَ‍‍خْ‍‍مَ‍‍صَ‍‍ةٍ غَ‍‍يْ‍رَ‌ مُتَجَانِف‍ٍ‌ لإِثْم‌‍ٍۙ فَإِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ غَ‍‍ف‍‍ُ‍و‌ر‌ٌ‌ ‌‍رَحِيمٌ
Yas'alūnaka Mādhā 'Uĥilla Lahum ۖ Qul 'Uĥilla Lakumu Aţ-Ţayyibātu ۙ Wa Mā `Allamtum Mina Al-Jawāriĥi Mukallibīna Tu`allimūnahunna Mimmā `Allamakumu Allāhu ۖ Fakulū Mimmā 'Amsakna `Alaykum Wa Adhkurū Asma Allāhi `Alayhi ۖ Wa Attaqū Allaha ۚ 'Inna Allāha Sarī`u Al-Ĥisābi 005-004 Zij zullen u vragen, wat hun veroorloofd is. Antwoord: de dingen, die goed zijn, zijn u geoorloofd. De prooi der jachtdieren, die gij als honden zult hebben afgericht, naar de wetenschap, die gij van God hebt ontvangen, is u geoorloofd te eten. Eet daarom van hetgeen zij u zullen hebben verschaft, en herdenkt daarbij den naam Gods, en vreest God; want God is snel in het rekenen. يَسْأَلُونَكَ مَا‌ذَ‌ا‌ ‌أُحِلَّ لَهُمْ ۖ قُ‍‍لْ ‌أُحِلَّ لَكُمُ ‌ال‍‍طَّ‍‍يِّب‍‍َ‍اتُ ۙ ‌وَمَا‌ عَلَّمْتُمْ مِنَ ‌الْجَوَ‌ا‌رِحِ مُكَلِّب‍‍ِ‍ي‍‍نَ تُعَلِّمُونَهُ‍‍نَّ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ عَلَّمَكُمُ ‌اللَّ‍‍هُ ۖ فَكُلُو‌ا‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌أَمْسَكْنَ عَلَيْكُمْ ‌وَ‌ا‌ذْكُرُ‌و‌ا‌اسْمَ ‌اللَّ‍‍هِ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ۖ ‌وَ‌اتَّ‍‍قُ‍‍و‌ا‌اللَّ‍‍هَ ۚ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ سَ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍عُ ‌الْحِسَابِ
Al-Yawma 'Uĥilla Lakumu Aţ-Ţayyibātu ۖ Wa Ţa`āmu Al-Ladhīna 'Ūtū Al-Kitāba Ĥillun Lakum Wa Ţa`āmukum Ĥillun Lahum Wa ۖ Al-Muĥşanātu Mina Al-Mu'umināti Wa Al-Muĥşanātu Mina Al-Ladhīna 'Ūtū Al-Kitāba Min Qablikum 'Idhā 'Ātaytumūhunna 'Ujūrahunna Muĥşinīna Ghayra Musāfiĥīna Wa Lā Muttakhidhī 'Akhdānin ۗ Wa Man Yakfur Bil-'Īmāni Faqad Ĥabiţa `Amaluhu Wa Huwa Fī Al-'Ākhirati Mina Al-Khāsirīna 005-005 Heden is het u geoorloofd zulke dingen te eten, die goed zijn, en het voedsel van diegenen, aan wie de schriften werd gegeven is u mede als geoorloofd toegestaan; en uw voedsel is hun geoorloofd. En gij moogt vrije vrouwen huwen, die geloovig zijn, en ook vrije vrouwen van hen, die de schriften vََr u hebben ontvangen, als gij haar heuren bruidschat hebt toegekend. Leeft kuisch met haar; bedrijft nimmer hoererij, noch neemt haar als bijzit. Hij, die het geloof verzaakt, diens werk zal ijdel zijn, en in het volgende leven zal hij vergaan. الْيَ‍‍وْمَ ‌أُحِلَّ لَكُمُ ‌ال‍‍طَّ‍‍يِّب‍‍َ‍اتُ ۖ ‌وَ‍طَ‍‍ع‍‍َ‍امُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌أ‍ُ‍‌وتُو‌ا‌الْكِت‍‍َ‍ابَ حِلّ ٌ‌ لَكُمْ ‌وَ‍طَ‍‍عَامُكُمْ حِلّ ٌ‌ لَهُمْ ۖ ‌وَ‌الْمُحْ‍‍صَ‍‍ن‍‍َ‍اتُ مِنَ ‌الْمُؤْمِن‍‍َ‍اتِ ‌وَ‌الْمُحْ‍‍صَ‍‍ن‍‍َ‍اتُ مِنَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌أ‍ُ‍‌وتُو‌ا‌الْكِت‍‍َ‍ابَ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِكُمْ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ‌آتَيْتُمُوهُ‍‍نَّ ‌أُجُو‌‍رَهُ‍‍نَّ مُحْ‍‍صِ‍‍ن‍‍ِ‍ي‍‍نَ غَ‍‍يْ‍رَ‌ مُسَافِح‍‍ِ‍ي‍‍نَ ‌وَلاَ‌ مُتَّ‍‍خِ‍‍ذِي ‌أَ‍خْ‍‍د‍َ‍‌انٍۗ ‌وَمَ‍‌‍نْ يَكْفُرْ‌ بِ‍الإِيم‍‍َ‍انِ فَ‍‍قَ‍‍دْ‌ حَبِ‍‍طَ عَمَلُ‍‍هُ ‌وَهُوَ‌ فِي ‌الآ‍‍خِ‍رَةِ مِنَ ‌الْ‍‍خَ‍‍اسِ‍‍رِينَ
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū 'Idhā Qumtum 'Ilá Aş-Şalāati Fāghsilū Wujūhakum Wa 'Aydiyakum 'Ilá Al-Mafiqi Wa Amsaĥū Biru'ūsikum Wa 'Arjulakum 'Ilá Al-Ka`bayni ۚ Wa 'In Kuntum Junubāan Fa Aţţahharū ۚ Wa 'In Kuntum Marđá 'Aw `Alá Safarin 'Aw Jā'a 'Aĥadun Minkum Mina Al-Ghā'iţi 'Aw Lāmastumu An-Nisā' Falam Tajidū Mā'an Fatayammamū Şa`īdāan Ţayyibāanmsaĥū Biwujūhikum Wa 'Aydīkum Minhu ۚ Mā Yurīdu Allāhu Liyaj`ala `Alaykum Min Ĥarajin Wa Lakin Yurīdu Liyuţahhirakum Waliyutimma Ni`matahu `Alaykum La`allakum Tashkurūna 005-006 O, ware geloovige! indien gij u tot het gebed gereed maakt, wascht dan uw aangezicht, en uwe handen tot onder de ellebogen; wrijft u het hoofd, en ook de voeten tot aan de hielen. En indien gij eene vrouw hebt beslapen, reinigt u. Maar indien gij ziek of op reis zijt, indien gij aan eene natuurlijke behoefte hebt voldaan, of indien gij vrouwen hebt aangeraakt, en gij vindt geen water, neemt dan fijn en zuiver zand, en wrijft uw aangezicht en u uwe handen er mede. God wil u geene moeite veroorzaken, maar hij wil u zuiveren en zijne gunst omtrent u volmaken, opdat gij hem dankbaar zoudt zijn. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُ‍‍و‌ا‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ قُ‍‍مْتُمْ ‌إِلَى‌ ‌ال‍‍صَّ‍‍لاَةِ فَاغْ‍‍سِلُو‌ا‌ ‌وُجُوهَكُمْ ‌وَ‌أَيْدِيَكُمْ ‌إِلَى‌ ‌الْمَ‍رَ‌افِ‍‍قِ ‌وَ‌امْسَحُو‌ا‌ بِرُ‌ء‍ُ‍‌وسِكُمْ ‌وَ‌أَ‌رْجُلَكُمْ ‌إِلَى‌ ‌الْكَعْبَ‍‍يْ‍‍نِ ۚ ‌وَ‌إِ‌نْ كُ‍‌‍نْ‍‍تُمْ جُنُبا‌‌ ً‌ فَاطَّ‍‍هَّرُ‌و‌اۚ ‌وَ‌إِ‌نْ كُ‍‌‍نْ‍‍تُمْ مَرْ‍ضَ‍‍ى‌ ‌أَ‌وْ‌ عَلَى‌ سَفَرٍ‌ ‌أَ‌وْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌أَحَد‌ٌ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ مِنَ ‌الْ‍‍غَ‍‍ائِ‍‍طِ ‌أَ‌وْ‌ لاَمَسْتُمُ ‌ال‍‍نِس‍‍َ‍ا‌ء‌ فَلَمْ تَجِدُ‌و‌ا‌ م‍‍َ‍ا‌ء‌‌ ً‌ فَتَيَ‍‍مَّ‍‍مُو‌اصَ‍‍عِيد‌ا‌‌ ًطَ‍‍يِّبا‌‌ ً‌ فَامْسَحُو‌ا‌ بِوُجُوهِكُمْ ‌وَ‌أَيْدِيكُمْ مِ‍‌‍نْ‍‍هُ ۚ مَا‌ يُ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍دُ‌ ‌اللَّ‍‍هُ لِيَ‍‍جْ‍‍عَلَ عَلَيْكُمْ مِ‍‌‍نْ حَ‍رَجٍ‌ ‌وَلَكِ‍‌‍نْ يُ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍دُ‌ لِيُ‍‍طَ‍‍هِّ‍رَكُمْ ‌وَلِيُتِ‍‍مَّ نِعْمَتَ‍‍هُ عَلَيْكُمْ لَعَلَّكُمْ تَشْكُرُ‌ونَ
Wa Adhkurū Ni`mata Allāhi `Alaykum Wa Mīthāqahu Al-Ladhī Wa Athaqakum Bihi~ 'Idh Qultum Sami`nā Wa 'Aţa`nā ۖ Wa Attaqū Allaha ۚ 'Inna Allāha `Alīmun Bidhāti Aş-Şudūri 005-007 Gedenkt dus Gods gunst omtrent u en het verbond, dat hij met u heeft aangegaan, toen gij zeidet: Wij hebben gehoord, en zullen gehoorzamen. Vreest God; want God kent het meest verborgene gedeelte van des menschen borst. وَ‌ا‌ذْكُرُ‌و‌ا‌ نِعْمَةَ ‌اللَّ‍‍هِ عَلَيْكُمْ ‌وَمِيثَاقَ‍‍هُ ‌الَّذِي ‌وَ‌اثَ‍‍قَ‍‍كُمْ بِهِ ‌إِ‌ذْ‌ قُ‍‍لْتُمْ سَمِعْنَا‌ ‌وَ‌أَ‍طَ‍‍عْنَا‌ ۖ ‌وَ‌اتَّ‍‍قُ‍‍و‌ا‌اللَّ‍‍هَ ۚ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ عَل‍‍ِ‍ي‍‍م‌‍ٌ‌ بِذ‍َ‍‌اتِ ‌ال‍‍صُّ‍‍دُ‌و‌رِ
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Kūnū Qawwāmīna Lillāh Shuhadā'a Bil-Qisţi ۖ Wa Lā Yajrimannakum Shana'ānu Qawmin `Alá 'Allā Ta`dilū ۚ A`dilū Huwa 'Aqrabu Lilttaqۖ Wa Attaqū Allaha ۚ 'Inna Allāha Khabīrun Bimā Ta`malūna 005-008 O, ware geloovigen! weest rechtvaardig, wanneer gij als getuigen voor God verschijnt, en laat de haat omtrent iemand u niet verleiden, boos te handelen. Weest rechtvaardig; dit brengt u nader tot de vroomheid, en vreest God; want God is geheel bekend met hetgeen gij doet. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ كُونُو‌اقَ‍‍وَّ‌ام‍‍ِ‍ي‍‍نَ لِلَّهِ شُهَد‍َ‍‌ا‌ءَ‌ بِ‍الْ‍‍قِ‍‍سْ‍‍طِ ۖ ‌وَلاَ‌ يَ‍‍جْ‍‍رِمَ‍‍نَّ‍‍كُمْ شَنَآنُ قَ‍‍وْمٍ عَلَ‍‍ى‌ ‌أَلاَّ‌ تَعْدِلُو‌اۚ ‌اعْدِلُو‌ا‌ هُوَ‌ ‌أَ‍قْ‍‍‍رَبُ لِلتَّ‍‍قْ‍‍وَ‌ى‌ ۖ ‌وَ‌اتَّ‍‍قُ‍‍و‌ا‌اللَّ‍‍هَ ۚ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ خَ‍‍ب‍‍ِ‍ي‍‍ر‌ٌ‌ بِمَا‌ تَعْمَلُونَ
Wa`ada Allāhu Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti ۙ Lahum Maghfiratun Wa 'Ajrun `Ažīmun 005-009 God heeft hun beloofd, die gelooven en doen wat recht is, dat zij vergiffenis en eene groote belooning zullen ontvangen. وَعَدَ‌ ‌اللَّ‍‍هُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ ‌وَعَمِلُو‌ا‌ال‍‍صَّ‍‍الِح‍‍َ‍اتِ ۙ لَهُمْ مَ‍‍غْ‍‍فِ‍رَةٌ‌ ‌وَ‌أَجْ‍‍رٌ‌ عَ‍‍ظِ‍‍يمٌ
Wa Al-Ladhīna Kafarū Wa Kadhdhabū Bi'āyātinā 'Ūlā'ika 'Aşĥābu Al-Jaĥīmi 005-010 Maar zij, die niet gelooven en onze teekens van onwaarheid beschuldigen, zullen makkers der hel zijn. وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ ‌وَكَذَّبُو‌ا‌ بِآيَاتِنَ‍‍ا‌ ‌أ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ ‌أَ‍صْ‍‍ح‍‍َ‍ابُ ‌الْجَحِيمِ
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Adhkurū Ni`mata Allāhi `Alaykum 'Idh Hamma Qawmun 'An Yabsuţū 'Ilaykum 'Aydiyahum Fakaffa 'Aydiyahum `Ankum ۖ Wa Attaqū Allaha ۚ Wa `Alá Allāhi Falyatawakkali Al-Mu'uminūna 005-011 O, ware geloovigen! herinnert u Gods gunst omtrent u, toen zekere mannen hunne handen naar u uitstrekten; maar hij stiet hunne handen terug die u wilden deren. Vreest dus God, en dat de geloovigen in hem vertrouwen. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ا‌ذْكُرُ‌و‌ا‌ نِعْمَةَ ‌اللَّ‍‍هِ عَلَيْكُمْ ‌إِ‌ذْ‌ هَ‍‍مَّ قَ‍‍وْمٌ ‌أَ‌نْ يَ‍‍بْ‍‍سُ‍‍طُ‍‍و‌ا‌ ‌إِلَيْكُمْ ‌أَيْدِيَهُمْ فَكَفَّ ‌أَيْدِيَهُمْ عَ‍‌‍نْ‍‍كُمْ ۖ ‌وَ‌اتَّ‍‍قُ‍‍و‌ا‌اللَّ‍‍هَ ۚ ‌وَعَلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ فَلْيَتَوَكَّلِ ‌الْمُؤْمِنُونَ
Wa Laqad 'Akhadha Allāhu Mīthāqa Banī 'Isrā'īla Wa Ba`athnā Minhumu Athnay `Ashara Naqībāan ۖ Wa Qāla Allāhu 'Innī Ma`akum ۖ La'in 'Aqamtumu Aş-Şalāata Wa 'Ātaytumu Az-Zakāata Wa 'Āmantum Birusulī Wa `Azzartumūhum Wa 'Aqrađtumu Allāha Qarđāan Ĥasanāan La'ukaffiranna `Ankum Sayyi'ātikum Wa La'udkhilannakum Jannātin Tajrī Min Taĥtihā Al-'Anhāru ۚ Faman Kafara Ba`da Dhālika Minkum Faqad Đalla Sawā'a As-Sabīli 005-012 God nam vroeger het verbond der kinderen Israëls aan, en wij kozen twaalf hoofden uit hun midden, en God zeide: Waarlijk ik ben met u; indien gij het gebed doet en aalmoezen geeft, en in mijne apostelen gelooft, en hen ondersteunt en God tegen goede renten leent, zal ik uwe slechte daden vergeven, en u in tuinen voeren, met rivieren doorsneden; maar onder u, die na deze waarschuwingen niet gelooft, dwaalt van den rechten weg af. وَلَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌أَ‍خَ‍‍ذَ‌ ‌اللَّ‍‍هُ مِيث‍‍َ‍اقَ بَنِ‍‍ي ‌إِسْر‍َ‍‌ائ‍‍ِ‍ي‍‍لَ ‌وَبَعَثْنَا‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمُ ‌اثْنَيْ عَشَ‍رَ‌ نَ‍‍قِ‍‍يبا‌ ًۖ ‌وَ‍قَ‍‍الَ ‌اللَّ‍‍هُ ‌إِنِّ‍‍ي مَعَكُمْ ۖ لَئِ‍‌‍نْ ‌أَ‍قَ‍‍مْتُمُ ‌ال‍‍صَّ‍‍لاَةَ ‌وَ‌آتَيْتُمُ ‌ال‍‍زَّك‍‍َ‍اةَ ‌وَ‌آمَ‍‌‍نْ‍‍تُمْ بِرُسُلِي ‌وَعَزَّ‌رْتُمُوهُمْ ‌وَ‌أَ‍قْ‍‍‍رَضْ‍‍تُمُ ‌اللَّ‍‍هَ قَ‍‍رْ‍ض‍‍اً‌ حَسَنا‌ ً‌ لَأُكَفِّ‍رَنَّ عَ‍‌‍نْ‍‍كُمْ سَيِّئ‍‍َ‍‍اتِكُمْ ‌وَلَأُ‌دْ‍‍خِ‍‍لَ‍‍نَّ‍‍كُمْ جَ‍‍نّ‍‍َ‍ات‌‍ٍ‌ تَ‍‍جْ‍‍رِي مِ‍‌‍نْ تَحْتِهَا‌ ‌الأَ‌نْ‍‍ه‍‍َ‍ا‌رُ‌ ۚ فَمَ‍‌‍نْ كَفَ‍رَ‌ بَعْدَ‌ ‌ذَلِكَ مِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ فَ‍‍قَ‍‍دْ‌ ضَ‍‍لَّ سَو‍َ‍‌ا‌ءَ‌ ‌ال‍‍سَّبِيلِ
Fabimā Naqđihimthāqahum La`annāhum Wa Ja`alnā Qulūbahum Qāsiyatan ۖ Yuĥarrifūna Al-Kalima `An Mawāđi`ihi ۙ Wa Nasū Ĥažžāan Mimmā Dhukkirū Bihi ۚ Wa Lā Tazālu Taţţali`u `Alá Khā'inatin Minhum 'Illā Qalīlāan Minhum ۖ Fā`fu `Anhum Wa Aşfaĥ ۚ 'Inna Allāha Yuĥibbu Al-Muĥsinīna 005-013 Maar omdat zij hun verbond hebben geschonden, hebben wij hen gevloekt en hunne harten versteend; zij rukken de woorden van den Pentateuches van hunne plaats, en hebben een deel vergeten van hetgeen hun werd onderwezen; en gij zult niet ophouden slechte daden bij hen te ontdekken, bij eenigen van hen uitgezonderd; maar vergeef hun en schenk hun daarvoor genade; want God bemint den milde. فَبِمَا‌ نَ‍‍قْ‍‍‍‍ضِ‍‍هِمْ مِيثَاقَ‍‍هُمْ لَعَ‍‍نَّ‍‍اهُمْ ‌وَجَعَلْنَا‌ قُ‍‍لُوبَهُمْ قَ‍‍اسِيَة ًۖ يُحَرِّف‍‍ُ‍ونَ ‌الْكَلِمَ عَ‍‌‍نْ مَوَ‌اضِ‍‍عِ‍‍هِ ۙ ‌وَنَسُو‌ا‌ حَ‍‍ظّ‍‍ا‌ ً‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌ذُكِّرُ‌و‌ا‌ بِ‍‍هِ ۚ ‌وَلاَ‌ تَز‍َ‍‌الُ تَ‍‍طَّ‍‍لِعُ عَلَى‌ خَ‍‍ائِنَةٍ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ‌إِلاَّ‌ قَ‍‍لِيلا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ۖ فَاعْفُ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ‌وَ‌اصْ‍‍فَحْ ۚ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ يُحِبُّ ‌الْمُحْسِنِينَ
Wa Mina Al-Ladhīna Qālū 'Innā Naşārá 'Akhadhnā Mīthāqahum Fanasū Ĥažžāan Mimmā Dhukkirū Bihi Fa'aghraynā Baynahumu Al-`Adāwata Wa Al-Baghđā'a 'Ilá Yawmi Al-Qiyāmati ۚ Wa Sawfa Yunabbi'uhumu Allāhu Bimā Kānū Yaşna`ūna 005-014 En van hen, die zeggen: Wij zijn Christenen; wij hebben eene verbintenis aangenomen; maar zij hebben een gedeelte vergeten van hetgeen hun werd onderwezen; derhalve hebben wij vijandschap en haat onder hen doen ontstaan tot den dag der opstanding, en God zal hun dan zeker mededeelen, wat zij hebben verricht. وَمِنَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌إِنَّ‍‍ا‌ نَ‍‍صَ‍‍ا‌‍رَ‌ى‌ ‌أَ‍خَ‍‍ذْنَا‌ مِيثَاقَ‍‍هُمْ فَنَسُو‌ا‌ حَ‍‍ظّ‍‍ا‌ ً‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌ذُكِّرُ‌و‌ا‌ بِ‍‍هِ فَأَ‍‍غْ‍رَيْنَا‌ بَيْنَهُمُ ‌الْعَدَ‌ا‌وَةَ ‌وَ‌الْبَ‍‍غْ‍‍ضَ‍‍ا‌ءَ‌ ‌إِلَى‌ يَ‍‍وْمِ ‌الْ‍‍قِ‍‍يَامَةِ ۚ ‌وَسَ‍‍وْفَ يُنَبِّئُهُمُ ‌اللَّ‍‍هُ بِمَا‌ كَانُو‌ا‌ يَ‍‍صْ‍‍نَعُونَ
Yā 'Ahla Al-Kitābi Qad Jā'akum Rasūlunā Yubayyinu Lakum Kathīrāan Mimmā Kuntum Tukhfūna Mina Al-Kitābi Wa Ya`fū `An Kathīrin ۚ Qad Jā'akum Mina Allāhi Nūrun Wa Kitābun Mubīnun 005-015 O gij, die de schriften hebt ontvangen, thans is onze apostel onder u gekomen, om u vele plaatsen duidelijk te maken, welke gij in de schriften hebt verborgen, om vele anderen daarvan voorbij te gaan. Thans is het licht in een duidelijk boek van God tot u gekomen. يَ‍‍ا‌ ‌أَهْلَ ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ قَ‍‍دْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَكُمْ ‌‍رَسُولُنَا‌ يُبَيِّنُ لَكُمْ كَثِي‍‍ر‌ا‌ ً‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ كُ‍‌‍نْ‍‍تُمْ تُ‍‍خْ‍‍ف‍‍ُ‍ونَ مِنَ ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ ‌وَيَعْفُو‌ عَ‍‌‍نْ كَث‍‍ِ‍ي‍‍ر‌ٍۚ قَ‍‍دْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَكُمْ مِنَ ‌اللَّ‍‍هِ ن‍‍ُ‍و‌ر‌ٌ‌ ‌وَكِت‍‍َ‍ابٌ‌ مُبِينٌ
Yahdī Bihi Allāhu Mani Attaba`a Riđwānahu Subula As-Salāmi Wa Yukhrijuhum Mina Až-Žulumāti 'Ilá An-Nūri Bi'idhnihi Wa Yahdīhim 'Ilá Şirāţin Mustaqīmin 005-016 Daarmede zal God hem leiden, die zijn wil op de paden des vredes zal volgen, en hem voeren door zijn wil uit de duisternis tot het licht, hij zal hem richten op den rechten weg. يَهْدِي بِهِ ‌اللَّ‍‍هُ مَنِ ‌اتَّبَعَ ‌رِ‍‍ضْ‍‍وَ‌انَ‍‍هُ سُبُلَ ‌ال‍‍سَّلاَمِ ‌وَيُ‍‍خْ‍‍رِجُهُمْ مِنَ ‌ال‍‍ظُّ‍‍لُم‍‍َ‍اتِ ‌إِلَى‌ ‌ال‍‍نّ‍‍ُ‍و‌ر‍ِ‍‌ بِإِ‌ذْنِ‍‍هِ ‌وَيَهْدِيهِمْ ‌إِلَى‌ صِ‍رَ‍‌اطٍ‌ مُسْتَ‍‍قِ‍‍يمٍ
Laqad Kafara Al-Ladhīna Qālū 'Inna Allāha Huwa Al-Masīĥu Abnu Maryama ۚ Qul Faman Yamliku Mina Allāhi Shay'āan 'In 'Arāda 'An Yuhlika Al-Masīĥa Abna Maryama Wa 'Ummahu Wa Man Al-'Arđi Jamī`āan ۗ Wa Lillāh Mulku As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa Mā Baynahumā ۚ Ykhluqu Mā Yashā'u Wa ۚ Allāhu `Alá Kulli Shay'in Qadīrun 005-017 Zij, die zeggen, dat Christus, de zoon van Maria, God is, zijn ongeloovigen. Zeg hun: Wie zou God kunnen tegengaan, indien het hem behaagt had Christus, den zoon van Maria, en zijne moeder en al, die op de aarde zijn, te verdelgen? Want Gode behoort het koninkrijk des hemels en der aarde, en wat daar tusschen is; hij schept wat hem behaagt, en God is almachtig. لَ‍قَ‍‍دْ‌ كَفَ‍رَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ هُوَ‌ ‌الْمَس‍‍ِ‍ي‍‍حُ ‌ابْ‍‍نُ مَرْيَمَ ۚ قُ‍‍لْ فَمَ‍‌‍نْ يَمْلِكُ مِنَ ‌اللَّ‍‍هِ شَ‍‍يْ‍‍ئا‌‌ ً‌ ‌إِ‌نْ ‌أَ‌رَ‍‌ا‌دَ‌ ‌أَ‌نْ يُهْلِكَ ‌الْمَس‍‍ِ‍ي‍‍حَ ‌ابْ‍‍نَ مَرْيَمَ ‌وَ‌أُمَّ‍‍هُ ‌وَمَ‍‌‍نْ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ جَمِيعا‌ ًۗ ‌وَلِلَّهِ مُلْكُ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌وَمَا‌ بَيْنَهُمَا‌ ۚ ي‍‍خْ‍‍لُ‍‍قُ مَا‌ يَش‍‍َ‍ا‌ءُ‌ ۚ ‌وَ‌اللَّهُ عَلَى‌ كُلِّ شَ‍‍يْء‌‌ٍقَ‍‍دِيرٌ
Wa Qālati Al-Yahūdu Wa An-Naşārá Naĥnu 'Abnā'u Allāhi Wa 'Aĥibbā'uuhu ۚ Qul Falima Yu`adhdhibukum Bidhunūbikum ۖ Bal 'Antum Basharun Mimman Khalaqa ۚ Yaghfiru Liman Yashā'u Wa Yu`adhdhibu Man Yashā'u ۚ Wa Lillāh Mulku As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa Mā Baynahumā ۖ Wa 'Ilayhi Al-Maşīru 005-018 De Joden en Christenen zeggen, wij zijn de kinderen Gods en zijne geliefden. Antwoord: Waarom straft hij u dan voor uwe zonden? Maar gij zijt slechts menschen, van diegenen, welke hij heeft geschapen. Hij vergeeft aan wie het hem behaagt, en hij straft wie hem behaagt; en Gode behoort het koninkrijk des hemels en der aarde, en alles wat tusschen beide is; en tot hem keert alles terug. وَ‍قَ‍‍الَتِ ‌الْيَه‍‍ُ‍و‌دُ‌ ‌وَ‌ال‍‍نَّ‍‍‍‍صَ‍‍ا‌‍رَ‌ى‌ نَحْنُ ‌أَبْ‍‍ن‍‍َ‍ا‌ءُ‌ ‌اللَّ‍‍هِ ‌وَ‌أَحِبّ‍‍َ‍ا‌ؤُهُ ۚ قُ‍‍لْ فَلِمَ يُعَذِّبُكُمْ بِذُنُوبِكُمْ ۖ بَلْ ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ بَشَر‌ٌ‌ مِ‍‍مَّ‍‍‌‍نْ خَ‍‍لَ‍‍قَ ۚ يَ‍‍غْ‍‍فِ‍‍ر‍ُ‍‌ لِمَ‍‌‍نْ يَش‍‍َ‍ا‌ءُ‌ ‌وَيُعَذِّبُ مَ‍‌‍نْ يَش‍‍َ‍ا‌ءُ‌ ۚ ‌وَلِلَّهِ مُلْكُ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌وَمَا‌ بَيْنَهُمَا‌ ۖ ‌وَ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌الْمَ‍‍صِ‍‍يرُ
Yā 'Ahla Al-Kitābi Qad Jā'akum Rasūlunā Yubayyinu Lakum `Alá Fatratin Mina Ar-Rusuli 'An Taqūlū Mā Jā'anā Min Bashīrin Wa Lā Nadhīrin ۖ Faqad Jā'akum Bashīrun Wa Nadhīrun Wa ۗ Allāhu `Alá Kulli Shay'in Qadīrun 005-019 O gij! die de schriften hebt ontvangen, thans is onze apostel onder u gekomen, om u den waren godsdienst te verklaren, gedurende de schorsing der apostelen, opdat gij niet meer zoudt zeggen: Er kwam niemand tot ons, die goede tijdingen bracht, noch eenige waarschuwer: maar nu is een bode van goede tijdingen en een waarschuwer tot u gekomen; want God is almachtig. يَ‍‍ا‌ ‌أَهْلَ ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ قَ‍‍دْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَكُمْ ‌‍رَسُولُنَا‌ يُبَيِّنُ لَكُمْ عَلَى‌ فَتْ‍رَةٍ‌ مِنَ ‌ال‍‍رُّسُلِ ‌أَ‌نْ تَ‍‍قُ‍‍ولُو‌ا‌ مَا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَنَا‌ مِ‍‌‍نْ بَش‍‍ِ‍ي‍‍ر‌ٍ‌ ‌وَلاَ‌ نَذ‍ِ‍ي‍‍ر‌ٍۖ فَ‍‍قَ‍‍دْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَكُمْ بَش‍‍ِ‍ي‍‍ر‌ٌ‌ ‌وَنَذ‍ِ‍ي‍‍ر‌ٌۗ ‌وَ‌اللَّهُ عَلَى‌ كُلِّ شَ‍‍يْء‌‌ٍقَ‍‍دِيرٌ
Wa 'Idh Qāla Mūsá LiqawmihiQawmi Adhkurū Ni`mata Allāhi `Alaykum 'Idh Ja`ala Fīkum 'Anbiyā'a Wa Ja`alakum Mulūkāan Wa 'Ātākum Mā Lam Yu'uti 'Aĥadāan Mina Al-`Ālamīna 005-020 Toen Mozes tot zijn volk zeide: O, mijn volk! gedenk Gods gunst omtrent u, sedert hij profeten onder u heeft aangewezen en u koningen heeft gegeven, en u heeft geschonken, wat hij geene natie ter wereld heeft gegeven. وَ‌إِ‌ذْ‌ قَ‍‍الَ مُوسَى‌ لِ‍‍قَ‍‍وْمِ‍‍هِ يَا‌ قَ‍‍وْمِ ‌ا‌ذْكُرُ‌و‌ا‌ نِعْمَةَ ‌اللَّ‍‍هِ عَلَيْكُمْ ‌إِ‌ذْ‌ جَعَلَ فِيكُمْ ‌أَ‌نْ‍‍بِي‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌وَجَعَلَكُمْ مُلُوكا‌ ً‌ ‌وَ‌آتَاكُمْ مَا‌ لَمْ يُؤْتِ ‌أَحَد‌ا‌ ً‌ مِنَ ‌الْعَالَمِينَ
Qawmi Adkhulū Al-'Arđa Al-Muqaddasata Allatī Kataba Allāhu Lakum Wa Lā Tartaddū `Alá 'Adrikum Fatanqalibū Khāsirīna 005-021 O, mijn volk! ga het heilige land binnen, dat God voor u heeft bestemd, en wendt u niet om; opdat gij niet omvergeworpen en vernield mocht worden. يَا‌ قَ‍‍وْمِ ‌ا‌دْ‍‍خُ‍‍لُو‌ا‌الأَ‌رْ‍ضَ ‌الْمُ‍‍قَ‍‍دَّسَةَ ‌الَّتِي كَتَبَ ‌اللَّ‍‍هُ لَكُمْ ‌وَلاَ‌ تَرْتَدُّ‌و‌ا‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌أَ‌دْبَا‌رِكُمْ فَتَ‍‌‍نْ‍‍‍‍قَ‍‍لِبُو‌اخَ‍‍اسِ‍‍رِينَ
Qālū Yā Mūsá 'Inna Fīhā Qawmāan Jabbārīna Wa 'Innā Lan Nadkhulahā Ĥattá Yakhrujū Minhā Fa'in Yakhrujū Minhā Fa'innā Dākhilūna 005-022 Zij antwoorden: O, Mozes! dit land wordt door een volk van reuzen bewoond, en wij zullen er op geenerlei wijze binnen gaan, dan nadat zij het hebben verlaten; maar indien zij het verlaten, zullen wij er binnentrekken. قَ‍‍الُو‌ا‌ يَا‌ مُوسَ‍‍ى‌ ‌إِنَّ فِيهَا‌ قَ‍‍وْما‌‌ ً‌ جَبَّا‌ر‍ِ‍ي‍‍نَ ‌وَ‌إِنَّ‍‍ا‌ لَ‍‌‍نْ نَ‍‍دْ‍‍خُ‍‍لَهَا‌ حَتَّى‌ يَ‍‍خْ‍‍رُجُو‌ا‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ فَإِ‌نْ يَ‍‍خْ‍‍رُجُو‌ا‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ فَإِنَّ‍‍ا‌ ‌دَ‌اخِ‍‍لُونَ
Qāla Rajulāni Mina Al-Ladhīna Yakhāfūna 'An`ama Allāhu `Alayhimā Adkhulū `Alayhimu Al-Bāba Fa'idhā Dakhaltumūhu Fa'innakum Ghālibūna ۚ Wa `Alá Allāhi Fatawakkalū 'In Kuntum Mu'uminīna 005-023 Twee mannen van hen die God vreesden, nopens welke God genadig was geweest, zeiden: Treedt de poort binnen, en zoodra gij die binnentreedt, zult gij overwonnen hebben; vertrouwt dus in God, indien gij ware geloovigen zijt. قَ‍‍الَ ‌‍رَجُلاَنِ مِنَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يَ‍‍خَ‍‍اف‍‍ُ‍ونَ ‌أَ‌نْ‍‍عَمَ ‌اللَّ‍‍هُ عَلَيْهِمَا‌ ‌ا‌دْ‍‍خُ‍‍لُو‌ا‌ عَلَيْهِمُ ‌الْب‍‍َ‍ابَ فَإِ‌ذَ‌ا‌ ‌دَ‍خَ‍‍لْتُم‍‍ُ‍وهُ فَإِنَّ‍‍كُمْ غَ‍‍الِب‍‍ُ‍ونَ ۚ ‌وَعَلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ فَتَوَكَّلُ‍‍و‌ا‌ ‌إِ‌نْ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ مُؤْمِنِينَ
Qālū Yā Mūsá 'Innā Lan Nadkhulahā 'Abadāan Mā Dāmū Fīhā ۖdh/hab 'Anta Wa Rabbuka Faqātilā 'Innā Hāhunā Qā`idūna 005-024 Zij hernamen: O, Mozes! wij zullen het land nimmer binnentreden terwijl zij er in vertoeven; ga dus, gij en uw God en strijd; want wij zullen hier blijven. قَ‍‍الُو‌ا‌ يَا‌ مُوسَ‍‍ى‌ ‌إِنَّ‍‍ا‌ لَ‍‌‍نْ نَ‍‍دْ‍‍خُ‍‍لَهَ‍‍ا‌ ‌أَبَد‌ا‌ ً‌ مَا‌ ‌دَ‌امُو‌ا‌ فِيهَا‌ ۖ فَا‌ذْهَ‍‍بْ ‌أَ‌نْ‍‍تَ ‌وَ‌‍رَبُّكَ فَ‍‍قَ‍‍اتِلاَ‌ ‌إِنَّ‍‍ا‌ هَاهُنَا‌ قَ‍‍اعِدُ‌ونَ
Qāla Rabbi 'Innī Lā 'Amliku 'Illā Nafsī Wa 'Akhī ۖ Fāfruq Baynanā Wa Bayna Al-Qawmi Al-Fāsiqīna 005-025 Mozes zeide: O Heer! waarlijk ik ben geen meester over iemand buiten mij en mijn broeder; maak dus een onderscheid tusschen ons en het goddelooze volk. قَ‍‍الَ ‌‍رَبِّ ‌إِنِّ‍‍ي لاَ‌ ‌أَمْلِكُ ‌إِلاَّ‌ نَفْسِي ‌وَ‌أَ‍خِ‍‍ي ۖ فَافْرُ‍قْ بَيْنَنَا‌ ‌وَبَ‍‍يْ‍‍نَ ‌الْ‍‍قَ‍‍وْمِ ‌الْفَاسِ‍‍قِ‍‍ينَ
Qāla Fa'innahā Muĥarramatun `Alayhim ۛ 'Arba`īna Sanatan ۛ Yatīhūna Fī Al-'Arđi ۚ Falā Ta'sa `Alá Al-Qawmi Al-Fāsiqīna 005-026 God antwoordde: Waarlijk het land zal hun gedurende veertig jaren ontzegd zijn; gedurende welken tijd zij op de aarde zullen dwalen: pleit dus niet alzoo voor het goddelooze volk. قَ‍‍الَ فَإِنَّ‍‍هَا‌ مُحَ‍رَّمَةٌ عَلَيْهِمْ ۛ ‌أَ‌رْبَع‍‍ِ‍ي‍‍نَ سَنَة ًۛ يَتِيه‍‍ُ‍ونَ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ ۚ فَلاَ‌ تَأْسَ عَلَى‌ ‌الْ‍‍قَ‍‍وْمِ ‌الْفَاسِ‍‍قِ‍‍ينَ
Wa Atlu `Alayhim Naba'a Abnay 'Ādama Bil-Ĥaqqi 'Idh QarraQurbānāan Fatuqubbila Min 'Aĥadihimā Wa Lam Yutaqabbal Mina Al-'Ākhari Qāla La'aqtulannaka ۖ Qāla 'Innamā Yataqabbalu Allāhu Mina Al-Muttaqīna 005-027 Verhaal hun ook de geschiedenis van de twee zonen van Adam naar waarheid. Toen zij hun offer brachten en het van een hunner werd aangenomen, en het van den andere niet werd aangenomen, zeide Kaïn: Waarlijk ik zal u dooden: Abel antwoordde: God neemt alleen het offer van den vrome aan. وَ‌اتْلُ عَلَيْهِمْ نَبَأَ‌ ‌ابْ‍‍نَيْ ‌آ‌دَمَ بِ‍الْحَ‍‍قِّ ‌إِ‌ذْ‌ قَ‍رَّبَا‌ قُ‍‍رْبَانا‌‌ ً‌ فَتُ‍‍قُ‍‍بِّلَ مِ‍‌‍نْ ‌أَحَدِهِمَا‌ ‌وَلَمْ يُتَ‍‍قَ‍‍بَّلْ مِنَ ‌الآ‍‍خَ‍‍ر‍ِ‍‌ قَ‍‍الَ لَأَ‍قْ‍‍تُلَ‍‍نَّ‍‍كَ ۖ قَ‍‍الَ ‌إِنَّ‍‍مَا‌ يَتَ‍‍قَ‍‍بَّلُ ‌اللَّ‍‍هُ مِنَ ‌الْمُتَّ‍‍قِ‍‍ينَ
La'in Basaţta 'Ilayya Yadaka Litaqtulanī Mā 'Anā Bibāsiţin Yadiya 'Ilayka Li'qtulaka ۖ 'Innī 'Akhāfu Allāha Rabba Al-`Ālamīna 005-028 Indien gij zelfs uwe hand tegen mij opheft om mij te dooden, zou ik de mijne niet uitstrekken om u te dooden; want ik vrees God, den heer van alle schepselen. لَئِ‍‌‍نْ بَسَ‍‍ط‍‍تَ ‌إِلَيَّ يَدَكَ لِتَ‍‍قْ‍‍تُلَنِي مَ‍‍ا‌ ‌أَنَا‌ بِبَاسِ‍‍طٍ‌ يَدِيَ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍كَ لِأ‍قْ‍‍تُلَكَ ۖ ‌إِنِّ‍‍ي ‌أَ‍خَ‍‍افُ ‌اللَّ‍‍هَ ‌‍رَبَّ ‌الْعَالَمِينَ
'Innī 'Urīdu 'An Tabū'a Bi'ithmī Wa 'Ithmika Fatakūna Min 'Aşĥābi An-Nāri ۚ Wa Dhalika Jazā'u Až-Žālimīna 005-029 Ik heb liever dat gij mijne onrechtvaardigheid en uwe eigene onrechtvaardigheid draagt, en dat gij een makker in het vuur verkrijgt; want dat is de belooning van den onrechtvaardige. إِنِّ‍‍ي ‌أُ‌ر‍ِ‍ي‍‍دُ‌ ‌أَ‌نْ تَب‍‍ُ‍و‌ءَ‌ بِإِثْمِي ‌وَ‌إِثْمِكَ فَتَك‍‍ُ‍ونَ مِ‍‌‍نْ ‌أَ‍صْ‍‍ح‍‍َ‍ابِ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍ا‌ر‍ِ‍‌ ۚ ‌وَ‌ذَلِكَ جَز‍َ‍‌ا‌ءُ‌ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِمِينَ
Faţawwa`at Lahu Nafsuhu Qatla 'Akhīhi Faqatalahu Fa'aşbaĥa Mina Al-Khāsirīna 005-030 En zijne ziel drong hem, zijn broeder te dooden en hij doodde hem; zoodat hij tot hen behoorde die verdoemd zijn. فَ‍طَ‍‍وَّعَتْ لَ‍‍هُ نَفْسُ‍‍هُ قَ‍‍تْلَ ‌أَ‍خِ‍‍ي‍‍هِ فَ‍‍قَ‍‍تَلَ‍‍هُ فَأَ‍صْ‍‍بَحَ مِنَ ‌الْ‍‍خَ‍‍اسِ‍‍رِينَ
Faba`atha Allāhu Ghubāan Yabĥathu Fī Al-'Arđi Liyuriyahu Kayfa Yuwārī Saw'ata 'Akhīhi ۚ Qāla Yā Waylatā 'A`ajaztu 'An 'Akūna Mithla Hādhā Al-Ghurābi Fa'uwāriya Saw'ata 'Akhī ۖ Fa'aşbaĥa Mina An-Nādimīna 005-031 En God zond eene raaf die de aarde krabde, om hen te toonen, hoe hij het lichaam van zijn broeder moest verbergen, en hij zeide: Wee over mij! ben ik niet in staat gelijk deze raaf te zijn, dat ik het lijk van mijn broeder zou kunnen verbergen? en hij behoorde tot hen die berouw hebben. فَبَعَثَ ‌اللَّ‍‍هُ غُ‍رَ‌ابا‌ ً‌ يَ‍‍بْ‍‍حَثُ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ لِيُ‍‍رِيَ‍‍هُ كَ‍‍يْ‍‍فَ يُوَ‌ا‌رِي سَ‍‍وْ‌أَةَ ‌أَ‍خِ‍‍ي‍‍هِ ۚ قَ‍‍الَ يَا‌وَيْلَتَ‍‍ا‌ ‌أَعَجَزْتُ ‌أَ‌نْ ‌أَك‍‍ُ‍ونَ مِثْلَ هَذَ‌ا‌ ‌الْ‍‍غُ‍رَ‍‌ابِ فَأ‍ُ‍‌وَ‌ا‌رِيَ سَ‍‍وْ‌أَةَ ‌أَ‍خِ‍‍ي فَأَ‍صْ‍‍بَحَ ۖ مِنَ ‌ال‍‍نَّ‍‍ا‌دِمِينَ
Min 'Ajli Dhālika Katabnā `Alá Banī 'Isrā'īla 'Annahu Man Qatala Nafsāan Bighayri Nafsin 'Aw Fasādin Al-'Arđi Faka'annamā Qatala An-Nāsa Jamī`āan Wa Man 'Aĥyāhā Faka'annamā 'Aĥyā An-Nāsa Jamī`āan ۚ Wa Laqad Jā'at/hum Rusulunā Bil-Bayyināti Thumma 'Inna Kathīrāan Minhum Ba`da Dhālika Fī Al-'Arđi Lamusrifūna 005-032 Daarom bevolen wij de kinderen Israëls, dat hij, die eene ziel doodt, zonder dat die eene ziel hebbe gedood, of eene misdaad op aarde hebbe bedreven, zal zijn alsof hij alle menschen had gedood, doch hij die iemand het leven redt, zal zijn alsof hij het leven van alle menschen had gered. Onze apostels kwamen later tot hen, met duidelijke wonderen, maar zelfs daarna waren velen hunner zondaren op aarde. مِ‍‌‍نْ ‌أَجْ‍‍لِ ‌ذَلِكَ كَتَ‍‍بْ‍‍نَا‌ عَلَى‌ بَنِ‍‍ي ‌إِسْر‍َ‍‌ائ‍‍ِ‍ي‍‍لَ ‌أَنَّ‍‍هُ مَ‍‌‍نْ قَ‍‍تَلَ نَفْسا‌ ً‌ بِ‍‍غَ‍‍يْ‍‍ر‍ِ‍‌ نَفْسٍ ‌أَ‌وْ‌ فَس‍‍َ‍ا‌د‌‌ٍ‌ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ فَكَأَنَّ‍‍مَا‌ قَ‍‍تَلَ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسَ جَمِيعا‌ ً‌ ‌وَمَ‍‌‍نْ ‌أَحْيَاهَا‌ فَكَأَنَّ‍‍مَ‍‍ا‌ ‌أَحْيَا‌ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسَ جَمِيعا‌ ًۚ ‌وَلَ‍‍قَ‍‍دْ‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَتْهُمْ ‌رُسُلُنَا‌ بِ‍الْبَيِّن‍‍َ‍اتِ ثُ‍‍مَّ ‌إِنَّ كَثِي‍‍ر‌ا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ بَعْدَ‌ ‌ذَلِكَ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ لَمُسْ‍‍رِفُونَ
'Innamā Jazā'u Al-Ladhīna Yuĥāribūna Allāha Wa Rasūlahu Wa Yas`awna Fī Al-'Arđi Fasādāan 'An Yuqattalū 'Aw Yuşallabū 'Aw Tuqaţţa`a 'Aydīhim Wa 'Arjuluhum Min Khilāfin 'Aw Yunfaw Mina Al-'Arđi ۚ Dhālika Lahum Khizyun Ad-Dunۖ Wa Lahum Al-'Ākhirati `Adhābun `Ažīmun 005-033 Maar de belooning van hen die tegen God en zijn apostel strijden, en er op bedacht zijn, op aarde slecht te handelen, zal wezen, dat zij gedood zullen worden, of gekruisigd, of dat hunne voeten aan de tegenovergestelde zijden zullen worden afgesneden of dat zij uit het land zullen worden gebannen. Dit zal hunne ongenade in deze wereld zijn, en in de volgende zullen zij een strenge straf ondergaan, إِنَّ‍‍مَا‌ جَز‍َ‍‌ا‌ءُ‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يُحَا‌رِب‍‍ُ‍ونَ ‌اللَّ‍‍هَ ‌وَ‌‍رَسُولَ‍‍هُ ‌وَيَسْعَ‍‍وْنَ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ فَسَا‌د‌اً‌ ‌أَ‌نْ يُ‍‍قَ‍‍تَّلُ‍‍و‌ا‌ ‌أَ‌وْ‌ يُ‍‍صَ‍‍لَّبُ‍‍و‌ا‌ ‌أَ‌وْ‌ تُ‍‍قَ‍‍طَّ‍‍عَ ‌أَيْدِيهِمْ ‌وَ‌أَ‌رْجُلُهُمْ مِ‍‌‍نْ خِ‍‍لاَفٍ ‌أَ‌وْ‌ يُ‍‌‍ن‍‍فَوْ‌ا‌ مِنَ ‌الأَ‌رْ‍ضِ ۚ ‌ذَلِكَ لَهُمْ خِ‍‍زْي‌‍ٌ‌ فِي ‌ال‍‍دُّن‍‍يَا‌ ۖ ‌وَلَهُمْ فِي ‌الآ‍‍خِ‍رَةِ عَذ‍َ‍‌ابٌ عَ‍‍ظِ‍‍يمٌ
'Illā Al-Ladhīna Tābū Min Qabli 'An Taqdirū `Alayhim ۖ Fā`lamū 'Anna Allāha Ghafūrun Raĥīmun 005-034 Behalve zij, die berouw zullen gevoelen, alvorens gij hen in uwe macht hebt; want weet, dat God vergevingsgezind en genadig is. إِلاَّ‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ تَابُو‌ا‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِ ‌أَ‌نْ تَ‍‍قْ‍‍دِ‌رُ‌و‌ا‌ عَلَيْهِمْ ۖ فَاعْلَمُ‍‍و‌ا‌ ‌أَنَّ ‌اللَّ‍‍هَ غَ‍‍ف‍‍ُ‍و‌ر‌ٌ‌ ‌‍رَحِيمٌ
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Attaqū Allaha Wa Abtaghū 'Ilayhi Al-Wasīlata Wa Jāhidū Fī Sabīlihi La`allakum Tufliĥūna 005-035 O, ware geloovigen! vreest God en begeert eene engere verbinding met hem, en strijdt voor zijnen godsdienst, opdat gij gelukkig moogt zijn. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌اتَّ‍‍قُ‍‍و‌ا‌اللَّ‍‍هَ ‌وَ‌ابْ‍‍تَ‍‍غُ‍‍و‌ا‌ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌الْوَسِيلَةَ ‌وَجَاهِدُ‌و‌ا‌ فِي سَبِيلِ‍‍هِ لَعَلَّكُمْ تُفْلِحُونَ
'Inna Al-Ladhīna Kafarū Law 'Anna Lahum Mā Fī Al-'Arđi Jamī`āan Wa Mithlahu Ma`ahu Liyaftadū Bihi Min `Adhābi Yawmi Al-Qiyāmati Mā Tuqubbila Minhum ۖ Wa Lahum `Adhābun 'Alīmun 005-036 Daarom zij die niet gelooven, al hadden zij wat op de aarde is, en zelfs tweemaal zooveel, waarmede zij zich van de straf op den dag der opstanding zouden willen loskoopen, het zal niet van hen worden aangenomen, maar zij zullen eene pijnlijke straf ondergaan. إِنَّ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ لَوْ‌ ‌أَنَّ لَهُمْ مَا‌ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ جَمِيعا‌ ً‌ ‌وَمِثْلَ‍‍هُ مَعَ‍‍هُ لِيَفْتَدُ‌و‌ا‌ بِ‍‍هِ مِ‍‌‍نْ عَذ‍َ‍‌ابِ يَ‍‍وْمِ ‌الْ‍‍قِ‍‍يَامَةِ مَا‌ تُ‍‍قُ‍‍بِّلَ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ۖ ‌وَلَهُمْ عَذ‍َ‍‌ابٌ ‌أَلِيمٌ
Yurīdūna 'An Yakhrujū Mina An-Nāri Wa Mā Hum Bikhārijīna Minhā ۖ Wa Lahum `Adhābun Muqīmun 005-037 Zij zullen begeeren het vuur te verlaten, maar zij zullen het niet verlaten, en hunne straf zal doorloopend zijn. يُ‍‍رِيد‍ُ‍‌ونَ ‌أَ‌نْ يَ‍‍خْ‍‍رُجُو‌ا‌ مِنَ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍ا‌ر‍ِ‍‌ ‌وَمَا‌ هُمْ بِ‍‍خَ‍‍ا‌رِج‍‍ِ‍ي‍‍نَ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ ۖ ‌وَلَهُمْ عَذ‍َ‍‌ابٌ‌ مُ‍‍قِ‍‍يمٌ
Wa As-Sāriqu Wa As-Sāriqatu Fāqţa`ū 'Aydiyahumā Jazā'an Bimā Kasabā Nakālāan Mina Allāhi Wa ۗ Allāhu `Azīzun Ĥakīmun 005-038 Indien een man of eene vrouw mocht stelen, zult gij hun de handen afsnijden, als vergelding voor hetgeen zij hebben bedreven; dit is eene voorbeeldige straf door God bepaald, en God is machtig en wijs. وَ‌السَّا‌رِ‍‍قُ ‌وَ‌ال‍‍سَّا‌رِ‍‍قَ‍‍ةُ فَا‍قْ‍‍‍‍طَ‍‍عُ‍‍و‌ا‌ ‌أَيْدِيَهُمَا‌ جَز‍َ‍‌ا‌ء‌ ً‌ بِمَا‌ كَسَبَا‌ نَكَالا‌ ً‌ مِنَ ‌اللَّ‍‍هِ ۗ ‌وَ‌اللَّهُ عَز‍ِ‍ي‍‍زٌ‌ حَكِيمٌ
Faman Tāba Min Ba`di Žulmihi Wa 'Aşlaĥa Fa'inna Allāha Yatūbu `Alayhi ۗ 'Inna Allāha Ghafūrun Raĥīmun 005-039 Maar hij, die berouw zal hebben na zijn onrechtvaardigheid en zich verbetert; waarlijk, God zal zich tot hem wenden; want God is geneigd tot vergeven en genadig. فَمَ‍‌‍نْ ت‍‍َ‍ابَ مِ‍‌‍نْ بَعْدِ‌ ظُ‍‍لْمِ‍‍هِ ‌وَ‌أَ‍صْ‍‍لَحَ فَإِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ يَت‍‍ُ‍وبُ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ۗ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ غَ‍‍ف‍‍ُ‍و‌ر‌ٌ‌ ‌‍رَحِيمٌ
'Alam Ta`lam 'Anna Allāha Lahu Mulku As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Yu`adhdhibu Man Yashā'u Wa Yaghfiru Liman Yashā'u Wa ۗ Allāhu `Alá Kulli Shay'in Qadīrun 005-040 Weet gij niet, dat het koninkrijk des hemels en der aarde Gode behoort? Hij straft wie hem behaagt, en hij vergeeft wie hem behaagt; want God is almachtig. أَلَمْ تَعْلَمْ ‌أَنَّ ‌اللَّ‍‍هَ لَ‍‍هُ مُلْكُ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ يُعَذِّبُ مَ‍‌‍نْ يَش‍‍َ‍ا‌ءُ‌ ‌وَيَ‍‍غْ‍‍فِ‍‍ر‍ُ‍‌ لِمَ‍‌‍نْ يَش‍‍َ‍ا‌ءُ‌ ۗ ‌وَ‌اللَّهُ عَلَى‌ كُلِّ شَ‍‍يْء‌‌ٍقَ‍‍دِيرٌ
Yā 'Ayyuhā Ar-Rasūlu Lā Yaĥzunka Al-Ladhīna Yusāri`ūna Fī Al-Kufri Mina Al-Ladhīna Qālū 'Āmannā Bi'afwāhihim Wa Lam Tu'umin Qulūbuhum ۛ Wa Mina Al-Ladhīna Hādū ۛ Sammā`ūna Lilkadhibi Sammā`ūna Liqawmin 'Ākharīna Lam Ya'tūka ۖ Yuĥarrifūna Al-Kalima Min Ba`di Mawāđi`ihi ۖ Yaqūlūna 'In 'Ūtītumdhā Fakhudhūhu Wa 'In Lam Tu'utawhu Fāĥdharū ۚ Wa Man Yuridi Allāhu Fitnatahu Falan Tamlika Lahu Mina Allāhi Shay'āan ۚ 'Ūlā'ika Al-Ladhīna Lam Yuridi Allāhu 'An Yuţahhira Qulūbahum ۚ Lahum Ad-DunKhizyun ۖ Wa Lahum Al-'Ākhirati `Adhābun `Ažīmun 005-041 O, Profeet! laat u niet door hem bedroeven, die zich naar ongetrouwheid spoeden, of door hen die met hunne monden zeggen: wij gelooven, doch wier harten niet gelooven, of door de Joden, die het oor gretig aan de leugens en aan anderen leenen. Zij verdraaien de woorden der wet van hunne plaatsen en zeggen: indien u dit gebracht wordt, gelooft het, maar indien dit u niet gebracht wordt, hoedt u er dan voor; want wie zou hem van dwaling kunnen redden, dien God op een dwaalweg wil voeren. Zij wier harten het God niet behaagt te zuiveren, zullen schande in deze wereld ondergaan, en strenge straf in de volgende. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌ال‍رَّس‍‍ُ‍ولُ لاَ‌ يَحْزُ‌نْ‍‍كَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يُسَا‌رِع‍‍ُ‍ونَ فِي ‌الْكُفْ‍‍ر‍ِ‍‌ مِنَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌آمَ‍‍نَّ‍‍ا‌ بِأَفْوَ‌اهِهِمْ ‌وَلَمْ تُؤْمِ‍‌‍نْ قُ‍‍لُوبُهُمْ ۛ ‌وَمِنَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هَا‌دُ‌و‌اۛ سَ‍‍مَّ‍‍اع‍‍ُ‍ونَ لِلْكَذِبِ سَ‍‍مَّ‍‍اع‍‍ُ‍ونَ لِ‍‍قَ‍‍وْم‌‍ٍ‌ ‌آ‍‍خَ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍نَ لَمْ يَأْت‍‍ُ‍وكَ ۖ يُحَرِّف‍‍ُ‍ونَ ‌الْكَلِمَ مِ‍‌‍نْ بَعْدِ‌ مَوَ‌اضِ‍‍عِ‍‍هِ ۖ يَ‍‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ ‌إِ‌نْ ‌أ‍ُ‍‌وتِيتُمْ هَذَ‌ا‌ فَ‍‍خُ‍‍ذ‍ُ‍‌وهُ ‌وَ‌إِ‌نْ لَمْ تُؤْتَ‍‍وْهُ فَاحْذَ‌رُ‌و‌اۚ ‌وَمَ‍‌‍نْ يُ‍‍رِ‌دِ‌ ‌اللَّ‍‍هُ فِتْنَتَ‍‍هُ فَلَ‍‌‍نْ تَمْلِكَ لَ‍‍هُ مِنَ ‌اللَّ‍‍هِ شَ‍‍يْ‍‍ئاً‌ ۚ ‌أ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ لَمْ يُ‍‍رِ‌دِ‌ ‌اللَّ‍‍هُ ‌أَ‌نْ يُ‍‍طَ‍‍هِّ‍‍ر‍َ‍‌ قُ‍‍لُوبَهُمْ ۚ لَهُمْ فِي ‌ال‍‍دُّ‌نْ‍‍يَا‌ خِ‍‍زْيٌۖ ‌وَلَهُمْ فِي ‌الآ‍‍خِ‍رَةِ عَذ‍َ‍‌ابٌ عَ‍‍ظِ‍‍يمٌ
Sammā`ūna Lilkadhibi 'Akkālūna Lilssuĥti ۚ Fa'in Jā'ūka Fāĥkum Baynahum 'Aw 'A`riđ `Anhum ۖ Wa 'In Tu`riđ `Anhum Falan Yađurrūka Shay'āan ۖ Wa 'In Ĥakamta Fāĥkum Baynahum Bil-Qisţi ۚ 'Inna Allāha Yuĥibbu Al-Muqsiţīna 005-042 Zij leenen het oor aan de leugens en eten wat verboden is. Maar indien zij tot u komen, om door u gericht te worden, richt dan tusschen hen, of verlaat hen, en indien gij hen verlaat, zullen zij u volstrekt niet deren. Maar indien gij aanneemt te richten, richt dan tusschen hen met rechtvaardigheid; want God bemint hen, die de rechtvaardigheid in acht nemen. سَ‍‍مَّ‍‍اع‍‍ُ‍ونَ لِلْكَذِبِ ‌أَكَّال‍‍ُ‍ونَ لِلسُّحْتِ ۚ فَإِ‌نْ ج‍‍َ‍ا‌ء‍ُ‍‌وكَ فَاحْكُمْ بَيْنَهُمْ ‌أَ‌وْ‌ ‌أَعْ‍‍رِ‍‍ضْ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ۖ ‌وَ‌إِ‌نْ تُعْ‍‍رِ‍‍ضْ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمْ فَلَ‍‌‍نْ يَ‍‍ضُ‍‍رّ‍ُ‍‌وكَ شَ‍‍يْ‍‍ئا‌ ًۖ ‌وَ‌إِ‌نْ حَكَمْتَ فَاحْكُمْ بَيْنَهُمْ بِ‍الْ‍‍قِ‍‍سْ‍‍طِ ۚ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ يُحِبُّ ‌الْمُ‍‍قْ‍‍سِ‍‍طِ‍‍ينَ
Wa Kayfa Yuĥakkimūnaka Wa `Indahumu At-Tawatu Fīhā Ĥukmu Allāhi Thumma Yatawallawna Min Ba`di Dhālika ۚ Wa Mā 'Ūlā'ika Bil-Mu'uminīna 005-043 En hoe zullen zij zich aan uwe beslissing onderwerpen, terwijl zij de wet hebben verlaten, die Gods oordeel bevat? Maar zij zullen daarna hunne aangezichten afwenden; doch dit zijn geene ware geloovigen. وَكَ‍‍يْ‍‍فَ يُحَكِّمُونَكَ ‌وَعِ‍‌‍نْ‍‍دَهُمُ ‌ال‍‍تَّوْ‌رَ‍‌اةُ فِيهَا‌ حُكْمُ ‌اللَّ‍‍هِ ثُ‍‍مَّ يَتَوَلَّ‍‍وْنَ مِ‍‌‍نْ بَعْدِ‌ ‌ذَلِكَ ۚ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ بِ‍الْمُؤْمِنِينَ
'Innā 'Anzalnā At-Tawata Fīhā Hudan Wa Nūrun ۚ Yaĥkumu Bihā An-Nabīyūna Al-Ladhīna 'Aslamū Lilladhīna Hādū Wa Ar-Rabbānīyūna Wa Al-'Aĥbāru Bimā Astuĥfižū Min Kitābi Allāhi Wa Kānū `Alayhi Shuhadā'a ۚ Falā Takhshaw An-Nāsa Wa Akhshawnī Wa Lā Tashtarū Bi'āyātī Thamanāan Qalīlāan ۚ Wa Man Lam Yaĥkum Bimā 'Anzala Allāhu Fa'ūlā'ika Humu Al-Kāfirūna 005-044 Waarlijk wij hebben hun de wet nedergezonden, bevattende de goede richting en licht. De profeten, die tot den waren godsdienst behoorden, richtten de Joden naar dat boek; de leeraren en priesters richtten volgens de gedeelten van Gods boek; en zij waren er getuigen van. Vrees dus geene menschen maar vrees mij; en verkoop mijne teekens niet voor een lagen prijs. En zij die niet richten volgens hetgeen God heeft geopenbaard, zijn ongeloovigen. إِنَّ‍‍ا‌ ‌أَ‌ن‍‍زَلْنَا‌ ‌ال‍‍تَّوْ‌رَ‍‌اةَ فِيهَا‌ هُ‍‍د‌ى‌ ً‌ ‌وَن‍‍ُ‍و‌ر‌ٌۚ يَحْكُمُ بِهَا‌ ‌ال‍‍نَّ‍‍بِيّ‍‍ُ‍ونَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌أَسْلَمُو‌ا‌ لِلَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هَا‌دُ‌و‌ا‌ ‌وَ‌ال‍رَّبَّانِيّ‍‍ُ‍ونَ ‌وَ‌الأَحْب‍‍َ‍ا‌رُ‌ بِمَا‌ ‌اسْتُحْفِ‍‍ظُ‍‍و‌ا‌ مِ‍‌‍نْ كِت‍‍َ‍ابِ ‌اللَّ‍‍هِ ‌وَكَانُو‌ا‌ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ شُهَد‍َ‍‌ا‌ءَ‌ ۚ فَلاَ‌ تَ‍‍خْ‍‍شَوْ‌ا‌ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسَ ‌وَ‌اخْ‍‍شَوْنِي ‌وَلاَ‌ تَشْتَرُ‌و‌ا‌ بِآيَاتِي ثَمَنا‌‌ ًقَ‍‍لِيلا‌ ًۚ ‌وَمَ‍‌‍نْ لَمْ يَحْكُمْ بِمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌ن‍‍زَلَ ‌اللَّ‍‍هُ فَأ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ هُمُ ‌الْكَافِرُ‌ونَ
Wa Katabnā `Alayhim Fīhā 'Anna An-Nafsa Bin-Nafsi Wa Al-`Ayna Bil-`Ayni Wa Al-'Anfa Bil-'Anfi Wa Al-'Udhuna Bil-'Udhuni Wa As-Sinna Bis-Sinni Wa Al-Jurūĥa Qişāşun ۚ Faman Taşaddaqa Bihi Fahuwa Kaffāratun Lahu ۚ Wa Man Lam Yaĥkum Bimā 'Anzala Allāhu Fa'ūlā'ika Humu Až-Žālimūna 005-045 Wij hebben hun daarin bevolen, leven voor leven, en oog voor oog, en neus voor neus, en oor voor oor, en mond voor mond, en dat kwetsuren ook door wedervergelding zouden gestraft worden. Maar hem die den prijs der straf in aalmoezen zal weggeven, zal dit als eene voldoening zijn. Zij die niet richten volgens hetgeen God heeft geopenbaard zijn onrechtvaardig. وَكَتَ‍‍بْ‍‍نَا‌ عَلَيْهِمْ فِيهَ‍‍ا‌ ‌أَنَّ ‌ال‍‍نَّ‍‍فْسَ بِ‍ال‍‍نَّ‍‍فْسِ ‌وَ‌الْعَ‍‍يْ‍‍نَ بِ‍الْعَ‍‍يْ‍‍نِ ‌وَ‌الأَ‌ن‍‍فَ بِ‍الأَ‌ن‍‍فِ ‌وَ‌الأُ‌ذُنَ بِ‍الأُ‌ذُنِ ‌وَ‌ال‍‍سِّ‍‍نَّ بِ‍ال‍‍سِّ‍‍نِّ ‌وَ‌الْجُر‍ُ‍‌وحَ قِ‍‍صَ‍‍اص‌‍ٌۚ فَمَ‍‌‍نْ تَ‍‍صَ‍‍دَّ‍‍قَ بِ‍‍هِ فَهُوَ‌ كَفَّا‌‍رَة ٌ‌ لَ‍‍هُ ۚ ‌وَمَ‍‌‍نْ لَمْ يَحْكُمْ بِمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌ن‍‍زَلَ ‌اللَّ‍‍هُ فَأ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ هُمُ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِمُونَ
Wa Qaffaynā `Aláthārihim Bi`īsá Abni Maryama Muşaddiqāan Limā Bayna Yadayhi Mina At-Tawati ۖ Wa 'Ātaynāhu Al-'Injīla Fīhi Hudan Wa Nūrun Wa Muşaddiqāan Limā Bayna Yadayhi Mina At-Tawati Wa Hudan Wa Maw`ižatan Lilmuttaqīna 005-046 Wij hebben ook Jezus den zoon van Maria gezonden, om de voetstappen der profeten te volgen, overeenkomstig de wet die vََr hem werd nedergezonden, en wij gaven hem het evangelie, bevattende richting en licht; mede bevestigende de wet, die te voren was gegeven en eene richting en waarschuwing voor hen, die God vreezen. وَ‍قَ‍‍فَّيْنَا‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌آثَا‌رِهِمْ بِعِيسَى‌ ‌ابْ‍‍نِ مَرْيَمَ مُ‍‍صَ‍‍دِّ‍‍ق‍‍ا‌ ً‌ لِمَا‌ بَ‍‍يْ‍‍نَ يَدَيْ‍‍هِ مِنَ ‌ال‍‍تَّوْ‌رَ‍‌اةِ ۖ ‌وَ‌آتَيْن‍‍َ‍اهُ ‌الإِ‌ن‍‍ج‍‍ِ‍ي‍‍لَ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ هُ‍‍د‌ى‌ ً‌ ‌وَن‍‍ُ‍و‌ر‌ٌ‌ ‌وَمُ‍‍صَ‍‍دِّ‍‍ق‍‍ا‌ ً‌ لِمَا‌ بَ‍‍يْ‍‍نَ يَدَيْ‍‍هِ مِنَ ‌ال‍‍تَّوْ‌رَ‍‌اةِ ‌وَهُ‍‍د‌ى‌ ً‌ ‌وَمَوْعِ‍‍ظَ‍‍ة ً‌ لِلْمُتَّ‍‍قِ‍‍ينَ
Wa Līaĥkum 'Ahlu Al-'Injīli Bimā 'Anzala Allāhu Fīhi ۚ Wa Man Lam Yaĥkum Bimā 'Anzala Allāhu Fa'ūlā'ika Humu Al-Fāsiqūna 005-047 Opdat zij, die het evangelie hebbende ontvangen, mochten richten volgens hetgeen God daarin had geopenbaard; en zij die niet richten, volgens hetgeen God heeft geopenbaard, zijn zondaren. وَلْيَحْكُمْ ‌أَهْلُ ‌الإِ‌ن‍‍ج‍‍ِ‍ي‍‍لِ بِمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌ن‍‍زَلَ ‌اللَّ‍‍هُ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ ۚ ‌وَمَ‍‌‍نْ لَمْ يَحْكُمْ بِمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌ن‍‍زَلَ ‌اللَّ‍‍هُ فَأ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ هُمُ ‌الْفَاسِ‍‍قُ‍‍ونَ
Wa 'Anzalnā 'Ilayka Al-Kitāba Bil-Ĥaqqi Muşaddiqāan Limā Bayna Yadayhi Mina Al-Kitābi Wa Muhaymināan `Alayhi ۖ Fāĥkum Baynahum Bimā 'Anzala Allāhu ۖ Wa Lā Tattabi` 'Ahwā'ahum `Ammā Jā'aka Mina Al-Ĥaqqi ۚ Likullin Ja`alnā Minkum Shir`atan Wa Minhājāan ۚ Wa Law Shā'a Allāhu Laja`alakum 'Ummatan Wāĥidatan Wa Lakin Liyabluwakum Fī Mā 'Ātākum ۖ Fāstabiqū Al-Khayrāti ۚ 'Ilá Allāhi Marji`ukum Jamī`āan Fayunabbi'ukum Bimā Kuntum Fīhi Takhtalifūna 005-048 Wij hebben u ook het boek, den Koran, gezonden, met waarheid, bevestigende de schrift, welke te voren was geopenbaard en dat haar voor verminking behoedt. Richt dus tusschen hen, overeenkomstig hetgeen God heeft geopenbaard, en volgt hunne begeerten niet, door van de waarheid af te dwalen, die u is geworden. Ieder uwer hebben wij eene wet gegeven en een open weg. En indien het Gode had behaagd, zou hij zeker één volk van u hebben gemaakt; maar hij heeft uwe getrouwheid willen beproeven, nopens de inachtneming van hetgeen hij u heeft gegeven. Streeft er dus naar, elkander in goede daden te overtreffen. Gij zult allen tot God terugkeeren en dan zal hij u datgene verklaren, waarover gij getwist hebt. وَ‌أَ‌ن‍‍زَلْنَ‍‍ا‌ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍كَ ‌الْكِت‍‍َ‍ابَ بِ‍الْحَ‍‍قِّ مُ‍‍صَ‍‍دِّ‍‍ق‍‍ا‌ ً‌ لِمَا‌ بَ‍‍يْ‍‍نَ يَدَيْ‍‍هِ مِنَ ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ ‌وَمُهَيْمِناً‌ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ۖ فَاحْكُمْ بَيْنَهُمْ بِمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌ن‍‍زَلَ ‌اللَّ‍‍هُ ۖ ‌وَلاَ‌ تَتَّبِعْ ‌أَهْو‍َ‍‌ا‌ءَهُمْ عَ‍‍مَّ‍‍ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَكَ مِنَ ‌الْحَ‍‍قِّ ۚ لِكُلّ‌‍ٍ‌ جَعَلْنَا‌ مِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ شِ‍‍رْعَة ً‌ ‌وَمِ‍‌‍نْ‍‍هَاجا‌ ًۚ ‌وَلَوْ‌ ش‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌اللَّ‍‍هُ لَجَعَلَكُمْ ‌أُمَّ‍‍ة ً‌ ‌وَ‌احِدَة ً‌ ‌وَلَكِ‍‌‍نْ لِيَ‍‍بْ‍‍لُوَكُمْ فِي مَ‍‍ا‌ ‌آتَاكُمْ ۖ فَاسْتَبِ‍‍قُ‍‍و‌ا‌الْ‍‍خَ‍‍يْ‍رَ‍‌اتِ ۚ ‌إِلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ مَرْجِعُكُمْ جَمِيعا‌‌ ً‌ فَيُنَبِّئُكُمْ بِمَا‌ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ ف‍‍ِ‍ي‍‍هِ تَ‍‍خْ‍‍تَلِفُونَ
Wa 'Ani Aĥkum Baynahum Bimā 'Anzala Allāhu Wa Lā Tattabi` 'Ahwā'ahum Wa Aĥdharhum 'An Yaftinūka `An Ba`đi Mā 'Anzala Allāhu 'Ilayka ۖ Fa'in Tawallaw Fā`lam 'Annamā Yurīdu Allāhu 'An Yuşībahum Biba`đi Dhunūbihim ۗ Wa 'Inna Kathīrāan Mina An-Nāsi Lafāsiqūna 005-049 Daarom, o Mahomet! richt tusschen hen overeenkomstig hetgeen God heeft geopenbaard, en volg hunne begeerten niet, maar neem u in acht, uit vrees dat zij u noodzaken, van een deel dezer voorschriften af te dwalen, die God u heeft nedergezonden; en indien zij zich afwenden, weet dan, dat het Gode behaagt, hen voor eenige hunner misdaden te straffen; want een groot getal der menschen zijn zondaren. وَ‌أَنِ ‌احْكُمْ بَيْنَهُمْ بِمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌ن‍‍زَلَ ‌اللَّ‍‍هُ ‌وَلاَ‌ تَتَّبِعْ ‌أَهْو‍َ‍‌ا‌ءَهُمْ ‌وَ‌احْذَ‌رْهُمْ ‌أَ‌نْ يَفْتِن‍‍ُ‍وكَ عَ‍‌‍نْ بَعْ‍‍ضِ مَ‍‍ا‌ ‌أَ‌ن‍‍زَلَ ‌اللَّ‍‍هُ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍كَ ۖ فَإِ‌نْ تَوَلَّوْ‌ا‌ فَاعْلَمْ ‌أَنَّ‍‍مَا‌ يُ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍دُ‌ ‌اللَّ‍‍هُ ‌أَ‌نْ يُ‍‍صِ‍‍يبَهُمْ بِبَعْ‍‍ضِ ‌ذُنُوبِهِمْ ۗ ‌وَ‌إِنَّ كَثِي‍‍ر‌ا‌ ً‌ مِنَ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسِ لَفَاسِ‍‍قُ‍‍ونَ
'Afaĥukma Al-Jāhilīyati Yabghūna ۚ Wa Man 'Aĥsanu Mina Allāhi Ĥukmāan Liqawminqinūna 005-050 Verlangen zij dus het oordeel der onwetendheid? Maar wie is beter dan God, om tusschen hen te richten die waarlijk gelooven? أَفَحُكْمَ ‌الْجَاهِلِيَّةِ يَ‍‍بْ‍‍‍‍غُ‍‍ونَ ۚ ‌وَمَ‍‌‍نْ ‌أَحْسَنُ مِنَ ‌اللَّ‍‍هِ حُكْما‌ ً‌ لِ‍‍قَ‍‍وْمٍ‌ يُوقِ‍‍نُونَ
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Lā Tattakhidhū Al-Yahūda Wa An-Naşārá 'Awliyā'a ۘ Ba`đuhum 'Awliyā'u Ba`đin ۚ Wa Man Yatawallahum Minkum Fa'innahu Minhum ۗ 'Inna Allāha Lā Yahdī Al-Qawma Až-Žālimīna 005-051 O, ware geloovigen! neemt niet de Joden of Christenen tot vrienden; zij zijn elkanders vrienden; maar hij uwer, die hen tot vrienden neemt, is zekerlijk een hunner. Waarlijk, God leidt de onrechtvaardigen niet. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ لاَ‌ تَتَّ‍‍خِ‍‍ذُ‌و‌ا‌الْيَه‍‍ُ‍و‌دَ‌ ‌وَ‌ال‍‍نَّ‍‍‍‍صَ‍‍ا‌‍رَ‌ى‌ ‌أَ‌وْلِي‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ۘ بَعْ‍‍ضُ‍‍هُمْ ‌أَ‌وْلِي‍‍َ‍ا‌ءُ‌ بَعْ‍‍ضٍۚ ‌وَمَ‍‌‍نْ يَتَوَلَّهُمْ مِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ فَإِنَّ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ۗ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ لاَ‌ يَهْدِي ‌الْ‍‍قَ‍‍وْمَ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِمِينَ
Fatará Al-Ladhīna Fī Qulūbihim Marađun Yusāri`ūna Fīhim Yaqūlūna Nakhshá 'An Tuşībanā Dā'iratun ۚ Fa`asá Allāhu 'An Ya'tiya Bil-Fatĥi 'Aw 'Amrin Min `Indihi Fayuşbiĥū `Alá Mā 'Asarrū Fī 'Anfusihim Nādimīna 005-052 Gij zult hen zien, in wier harten eene zwakheid heerscht, hoe zij zich haasten, zeggende: wij vreezen, dat ons eenigerhande tegenspoed overkomt; maar het is God gemakkelijk, de overwinning te schenken, of een bevel van Hem, dat zij berouw mogen gevoelen, omtrent hetgeen zij in hun binnenste hebben besloten. فَتَ‍رَ‌ى‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ فِي قُ‍‍لُوبِهِمْ مَ‍رَضٌ‌ يُسَا‌رِع‍‍ُ‍ونَ فِيهِم يَ‍‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ نَ‍‍خْ‍‍شَ‍‍ى‌ ‌أَ‌نْ تُ‍‍صِ‍‍يبَنَا‌ ‌د‍َ‍‌ائِ‍رَة‌‍ٌۚ فَعَسَى‌ ‌اللَّ‍‍هُ ‌أَ‌نْ يَأْتِيَ بِ‍الْفَتْحِ ‌أَ‌وْ‌ ‌أَمْر‌ٍ‌ مِ‍‌‍نْ عِ‍‌‍نْ‍‍دِهِ فَيُ‍‍صْ‍‍بِحُو‌ا‌ عَلَى‌ مَ‍‍ا‌ ‌أَسَرُّ‌و‌ا‌ فِ‍‍ي ‌أَ‌ن‍‍فُسِهِمْ نَا‌دِمِينَ
Wa Yaqūlu Al-Ladhīna 'Āmanū 'Ahā'uulā' Al-Ladhīna 'Aqsamū Billāhi Jahda 'Aymānihim ۙ 'Innahum Lama`akum ۚ Ĥabiţat 'A`māluhum Fa'aşbaĥū Khāsirīna 005-053 En zij die gelooven, zullen zeggen: zijn dit de menschen die, met den plechtigsten eed, bij God zwoeren, dat zij zeker tot ons behoorden? Hunne werken zijn ijdel geworden en zij behooren tot de verdoemden. وَيَ‍قُ‍‍ولُ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُ‍‍و‌ا‌ ‌أَه‍‍َ‍ا‌ؤُلاَ‌ء‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌أَ‍قْ‍‍سَمُو‌ا‌ بِ‍اللَّ‍‍هِ جَهْدَ‌ ‌أَيْمَانِهِمْ ۙ ‌إِنَّ‍‍هُمْ لَمَعَكُمْ ۚ حَبِ‍‍طَ‍‍تْ ‌أَعْمَالُهُمْ فَأَ‍صْ‍‍بَحُو‌اخَ‍‍اسِ‍‍رِينَ
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Man Yartadda Minkum `An Dīnihi Fasawfa Ya'tī Al-Lahu Biqawmin Yuĥibbuhum Wa Yuĥibbūnahu~ 'Adhillatin `Alá Al-Mu'uminīna 'A`izzatin `Alá Al-Kāfirīna Yujāhidūna Fī Sabīli Allāhi Wa Lā Yakhāfūna Lawmata Lā'imin ۚ Dhālika Fađlu Allāhi Yu'utīhi Man Yashā'u Wa ۚ Allāhu Wāsi`un `Alīmun 005-054 O, ware geloovigen! hij van u, die van zijnen godsdienst afstand doet, God zal zeker een ander volk brengen, dat hij zal beminnen en dat hem zal beminnen. Dat volk zal nederig omtrent de geloovigen en gestreng omtrent de ongeloovigen zijn; zij zullen voor den godsdienst des Heeren strijden en de afkeuring van den lasterende niet vreezen. Dit is Gods goedheid; hij schenkt dien aan wien het hem behaagt. God is groot en wijs. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ مَ‍‌‍نْ يَرْتَدَّ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ عَ‍‌‍نْ ‌دِينِ‍‍هِ فَسَ‍‍وْفَ يَأْتِي ‌اللَّهُ بِ‍‍قَ‍‍وْمٍ‌ يُحِبُّهُمْ ‌وَيُحِبُّونَهُ~ُ ‌أَ‌ذِلَّةٍ عَلَى‌ ‌الْمُؤْمِن‍‍ِ‍ي‍‍نَ ‌أَعِزَّةٍ عَلَى‌ ‌الْكَافِ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍نَ يُجَاهِد‍ُ‍‌ونَ فِي سَب‍‍ِ‍ي‍‍لِ ‌اللَّ‍‍هِ ‌وَلاَ‌ يَ‍‍خَ‍‍اف‍‍ُ‍ونَ لَوْمَةَ لاَئِم‌‍ٍۚ ‌ذَلِكَ فَ‍‍ضْ‍‍لُ ‌اللَّ‍‍هِ يُؤْت‍‍ِ‍ي‍‍هِ مَ‍‌‍نْ يَش‍‍َ‍ا‌ءُ‌ ۚ ‌وَ‌اللَّهُ ‌وَ‌اسِعٌ عَلِيمٌ
'Innamā Wa Līyukumu Allāhu Wa Rasūluhu Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Al-Ladhīna Yuqīmūna Aş-Şalāata Wa Yu'utūna Az-Zakāata Wa Hum ki`ūna 005-055 Waarlijk uw schuts is God en zijn, apostel; en zij die gelooven, die de bepaalde tijden van het gebed in acht nemen en aalmoezen geven en zich nederbuigen, om God te aanbidden. إِنَّ‍‍مَا‌ ‌وَلِيُّكُمُ ‌اللَّ‍‍هُ ‌وَ‌‍رَسُولُ‍‍هُ ‌وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ يُ‍‍قِ‍‍يم‍‍ُ‍ونَ ‌ال‍‍صَّ‍‍لاَةَ ‌وَيُؤْت‍‍ُ‍ونَ ‌ال‍‍زَّك‍‍َ‍اةَ ‌وَهُمْ ‌‍رَ‌اكِعُونَ
Wa Man Yatawalla Allāha Wa Rasūlahu Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Fa'inna Ĥizba Allāhi Humu Al-Ghālibūna 005-056 En zij die God en zijn apostel en de geloovigen als hunne vrienden kiezen, behooren tot de partij van God en zullen de zege behalen. وَمَ‍‌‍نْ يَتَوَلَّ ‌اللَّ‍‍هَ ‌وَ‌‍رَسُولَ‍‍هُ ‌وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ فَإِنَّ حِزْبَ ‌اللَّ‍‍هِ هُمُ ‌الْ‍‍غَ‍‍الِبُونَ
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Lā Tattakhidhū Al-Ladhīna Attakhadhū Dīnakum Huzūan Wa La`ibāan Mina Al-Ladhīna 'Ūtū Al-Kitāba Min Qablikum Wa Al-Kuffāra 'Awliyā'a ۚ Wa Attaqū Allaha 'In Kuntum Mu'uminīna 005-057 O, ware geloovigen! kiest als uwe vrienden niet hen, wie de schriften vََr u waren gegeven, of de ongeloovigen, die uwen godsdienst tot het onderwerp van hunne lachlust en bespotting maken; maar vreest God, indien gij ware geloovigen zijt. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ لاَ‌ تَتَّ‍‍خِ‍‍ذُ‌و‌ا‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌اتَّ‍‍خَ‍‍ذُ‌و‌ا‌ ‌دِينَكُمْ هُز‍ُ‍‌و‌ا‌ ً‌ ‌وَلَعِبا‌ ً‌ مِنَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌أ‍ُ‍‌وتُو‌ا‌الْكِت‍‍َ‍ابَ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِكُمْ ‌وَ‌الْكُفّ‍‍َ‍ا‌‍رَ‌ ‌أَ‌وْلِي‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ۚ ‌وَ‌اتَّ‍‍قُ‍‍و‌ا‌اللَّ‍‍هَ ‌إِ‌نْ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ مُؤْمِنِينَ
Wa 'Idhā Nādaytum 'Ilá Aş-Şalāati Attakhadhūhā Huzūan Wa La`ibāan ۚ Dhālika Bi'annahum Qawmun Lā Ya`qilūna 005-058 Noch hen, die, wanneer zij hooren bidden, daarvan een onderwerp van lachlust en bespotting maken; zij doen dit omdat zij het niet begrijpen. وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ نَا‌دَيْتُمْ ‌إِلَى‌ ‌ال‍‍صَّ‍‍لاَةِ ‌اتَّ‍‍خَ‍‍ذُ‌وهَا‌ هُز‍ُ‍‌و‌ا‌ ً‌ ‌وَلَعِبا‌‌ ًۚ ‌ذَلِكَ بِأَنَّ‍‍هُمْ قَ‍‍وْم ٌ‌ لاَ‌ يَعْ‍‍قِ‍‍لُونَ
Qul Yā 'Ahla Al-Kitābi Hal Tanqimūna Minnā 'Illā 'An 'Āmannā Billāhi Wa Mā 'Unzila 'Ilaynā Wa Mā 'Unzila Min Qablu Wa 'Anna 'Aktharakum Fāsiqūna 005-059 Zegt: o gij! die de schriften hebt ontvangen, verwerpt gij ons om eene andere reden, dan omdat wij in God gelooven, in hetgeen ons werd nedergezonden, en dat wat vroeger nedergezonden werd, en omdat het grootste deel van u zondaren zijn? قُ‍‍لْ يَ‍‍ا‌ ‌أَهْلَ ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ هَلْ تَ‍‌‍ن‍‍قِ‍‍م‍‍ُ‍ونَ مِ‍‍نَّ‍‍ا‌ ‌إِلاَّ‌ ‌أَ‌نْ ‌آمَ‍‍نَّ‍‍ا‌ بِ‍اللَّ‍‍هِ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أُ‌ن‍‍زِلَ ‌إِلَيْنَا‌ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أُ‌نْ‍‍زِلَ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لُ ‌وَ‌أَنَّ ‌أَكْثَ‍رَكُمْ فَاسِ‍‍قُ‍‍ونَ
Qul Hal 'Unabbi'ukum Bisharrin Min Dhālika Mathūbatan `Inda Allāhi ۚ Man La`anahu Allāhu Wa Ghađiba `Alayhi Wa Ja`ala Minhumu Al-Qiradata Wa Al-Khanāzīra Wa `Abada Aţ-Ţāghūta ۚ 'Ūlā'ika Sharrun Makānāan Wa 'Ađallu `An Sawā'i As-Sabīli 005-060 Zeg hun: zal ik u eene vreeselijker zaak verkondigen dan diegene, welke gij van God kunt verwachten? Zij die God heeft gevloekt, en omtrent welke God toornig was; die hij in apen en varkens veranderde; zij die Taghut aanbidden, zijn in den slechtsten staat en dwalen verder van den weg. قُ‍‍لْ هَلْ ‌أُنَبِّئُكُمْ بِشَرّ‌ٍ‌ مِ‍‌‍نْ ‌ذَلِكَ مَثُوبَةً عِ‍‌‍نْ‍‍دَ‌ ‌اللَّ‍‍هِ ۚ مَ‍‌‍نْ لَعَنَهُ ‌اللَّ‍‍هُ ‌وَ‍‍غَ‍‍ضِ‍‍بَ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌وَجَعَلَ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمُ ‌الْ‍‍قِ‍رَ‌دَةَ ‌وَ‌الْ‍‍خَ‍‍نَا‌ز‍ِ‍ي‍رَ‌ ‌وَعَبَدَ‌ ‌ال‍‍طَّ‍‍اغُ‍‍وتَ ۚ ‌أ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ شَرّ‌ٌ‌ مَكَانا‌ ً‌ ‌وَ‌أَ‍ضَ‍‍لُّ عَ‍‌‍نْ سَو‍َ‍‌ا‌ءِ‌ ‌ال‍‍سَّبِيلِ
Wa 'Idhā Jā'ūkum Qālū 'Āmannā Wa Qad Dakhalū Bil-Kufri Wa Hum Qad Kharajū Bihi Wa ۚ Allāhu 'A`lamu Bimā Kānū Yaktumūna 005-061 Toen zij tot u kwamen, zeiden zij: wij gelooven, doch zij traden in uw gezelschap met ongetrouwheid en gingen daarmede van u weg; maar God kent goed wat zij verbergen. وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ج‍‍َ‍ا‌ء‍ُ‍‌وكُمْ قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌آمَ‍‍نَّ‍‍ا‌ ‌وَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌دَ‍خَ‍‍لُو‌ا‌ بِ‍الْكُفْ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌وَهُمْ قَ‍‍دْ‌ خَ‍رَجُو‌ا‌ بِ‍‍هِ ۚ ‌وَ‌اللَّهُ ‌أَعْلَمُ بِمَا‌ كَانُو‌ا‌ يَكْتُمُونَ
Wa Tará Kathīrāan Minhum Yusāri`ūna Fī Al-'Ithmi Wa Al-`Udwāni Wa 'Aklihimu As-Suĥta ۚ Labi'sa Mā Kānū Ya`malūna 005-062 Gij zult velen van hen zien, wedijverende in oneerlijkheid en onrechtvaardigheid, en die verboden spijzen eten. Hoe verachtelijk zijn hunne daden. وَتَ‍رَ‌ى‌ كَثِي‍‍ر‌ا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ يُسَا‌رِع‍‍ُ‍ونَ فِي ‌الإِثْمِ ‌وَ‌الْعُ‍‍دْ‌و‍َ‍‌انِ ‌وَ‌أَكْلِهِمُ ‌ال‍‍سُّحْتَ ۚ لَبِئْسَ مَا‌ كَانُو‌ا‌ يَعْمَلُونَ
Lawlā Yanhāhumu Ar-Rabbānīyūna Wa Al-'Aĥbāru `An Qawlihimu Al-'Ithma Wa 'Aklihimu As-Suĥta ۚ Labi'sa Mā Kānū Yaşna`ūna 005-063 Indien hunne wetgeleerden en priesters het niet waren, die hun verboden zonden te begaan en ongeoorloofde spijzen te eten, welke verachtelijke daden zouden zij niet bedrijven! لَوْلاَ‌ يَ‍‌‍نْ‍‍هَاهُمُ ‌ال‍رَّبَّانِيّ‍‍ُ‍ونَ ‌وَ‌الأَحْب‍‍َ‍ا‌رُ‌ عَ‍‌‍نْ قَ‍‍وْلِهِمُ ‌الإِثْمَ ‌وَ‌أَكْلِهِمُ ‌ال‍‍سُّحْتَ ۚ لَبِئْسَ مَا‌ كَانُو‌ا‌ يَ‍‍صْ‍‍نَعُونَ
Wa Qālati Al-Yahūdu Yadu Allāhi Maghlūlatun ۚ Ghullat 'Aydīhim Wa Lu`inū Bimā Qālū ۘ Bal Yadāhu Mabţatāni Yunfiqu Kayfa Yashā'u ۚ Wa Layazīdanna Kathīrāan Minhum Mā 'Unzila 'Ilayka Min Rabbika Ţughyānāan Wa Kufan ۚ Wa 'Alqaynā Baynahumu Al-`Adāwata Wa Al-Baghđā'a 'Ilá Yawmi Al-Qiyāmati ۚ Kullamā 'Awqadū Nāan Lilĥarbi 'Aţfa'ahā Al-Lahu ۚ Wa Yas`awna Fī Al-'Arđi Fasādāan Wa ۚ Allāhu Lā Yuĥibbu Al-Mufsidīna 005-064 De Joden zeggen, de hand van God is geketend. Hunne handen zullen geketend zijn, en zij zullen gevloekt worden, om hetgeen zij hebben gezegd. Neen! zijne beide handen zijn geopend; Hij beschikt naar zijn welbehagen. Wat u van uwen Heer is neder gezonden zal de zonde en de ongetrouwheid van velen hunner vermeerderen, en wij hebben de vijandschap en den haat tusschen hen geplaatst, tot op den dag der opstanding. Zoo dikwijls zij het oorlogsvuur zullen ontsteken, zal God het uitblusschen, en zij zullen in hun binnenste besluiten, slecht op aarde te handelen; maar God bemint de boozen niet. وَ‍قَ‍‍الَتِ ‌الْيَه‍‍ُ‍و‌دُ‌ يَدُ‌ ‌اللَّ‍‍هِ مَ‍‍غْ‍‍لُولَةٌ ۚ غُ‍‍لَّتْ ‌أَيْدِيهِمْ ‌وَلُعِنُو‌ا‌ بِمَا‌ قَ‍‍الُو‌اۘ بَلْ يَد‍َ‍‌اهُ مَ‍‍بْ‍‍سُوطَ‍‍ت‍‍َ‍انِ يُ‍‌‍ن‍‍فِ‍‍قُ كَ‍‍يْ‍‍فَ يَش‍‍َ‍ا‌ءُ‌ ۚ ‌وَلَيَزِيدَنَّ كَثِي‍‍ر‌ا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ مَ‍‍ا‌ ‌أُ‌ن‍‍زِلَ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍كَ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّكَ طُ‍‍غْ‍‍يَانا‌ ً‌ ‌وَكُفْر‌ا‌ ًۚ ‌وَ‌أَلْ‍‍قَ‍‍يْنَا‌ بَيْنَهُمُ ‌الْعَدَ‌ا‌وَةَ ‌وَ‌الْبَ‍‍غْ‍‍ضَ‍‍ا‌ءَ‌ ‌إِلَى‌ يَ‍‍وْمِ ‌الْ‍‍قِ‍‍يَامَةِ ۚ كُلَّمَ‍‍ا‌ ‌أَ‌وْ‍قَ‍‍دُ‌و‌ا‌ نَا‌ر‌ا‌ ً‌ لِلْحَرْبِ ‌أَ‍طْ‍‍فَأَهَا‌ ‌اللَّهُ ۚ ‌وَيَسْعَ‍‍وْنَ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ فَسَا‌د‌ا‌ ًۚ ‌وَ‌اللَّهُ لاَ‌ يُحِبُّ ‌الْمُفْسِدِينَ
Wa Law 'Anna 'Ahla Al-Kitābi 'Āmanū Wa Attaqaw Lakaffarnā `Anhum Sayyi'ātihim Wa La'adkhalnāhum Jannāti An-Na`īmi 005-065 Daarom, indien zij, die de schriften hebben ontvangen, gelooven en God vreezen zullen wij zeker hunne zonden uitwisschen, en wij zullen hen in genoegelijke tuinen voeren; وَلَوْ‌ ‌أَنَّ ‌أَهْلَ ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ ‌آمَنُو‌ا‌ ‌وَ‌اتَّ‍‍قَ‍‍وْ‌ا‌ لَكَفَّرْنَا‌ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمْ سَيِّئ‍‍َ‍‍اتِهِمْ ‌وَلَأَ‌دْ‍‍خَ‍‍لْنَاهُمْ جَ‍‍نّ‍‍َ‍اتِ ‌ال‍‍نَّ‍‍عِيمِ
Wa Law 'Annahum 'Aqāmū At-Tawata Wa Al-'Injīla Wa Mā 'Unzila 'Ilayhim Min Rabbihim La'akalū Min Fawqihim Wa Min Taĥti 'Arjulihim ۚ Minhum 'Ummatun Muqtaşidatun ۖ Wa Kathīrun Minhum Sā'a Mā Ya`malūna 005-066 En indien zij den pentateuch in acht nemen en het evangelie en dat wat vroeger door hunnen Heer werd nedergezonden, zullen zij zeker eten van goede spijzen, van boven hen en onder hunnen voet. Onder hen zijn er, die oprecht handelen; maar hoe slecht is het wat velen onder hen doen! وَلَوْ‌ ‌أَنَّ‍‍هُمْ ‌أَ‍قَ‍‍امُو‌ا‌ال‍‍تَّوْ‌رَ‍‌اةَ ‌وَ‌الإِ‌ن‍‍ج‍‍ِ‍ي‍‍لَ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أُ‌ن‍‍زِلَ ‌إِلَيْهِمْ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّهِمْ لَأَكَلُو‌ا‌ مِ‍‌‍نْ فَوْ‍قِ‍‍هِمْ ‌وَمِ‍‌‍نْ تَحْتِ ‌أَ‌رْجُلِهِمْ ۚ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ‌أُمَّ‍‍ةٌ‌ مُ‍‍قْ‍‍تَ‍‍صِ‍‍دَةٌۖ ‌وَكَث‍‍ِ‍ي‍‍ر‌ٌ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ س‍‍َ‍ا‌ءَ‌ مَا‌ يَعْمَلُونَ
Yā 'Ayyuhā Ar-Rasūlu Balligh Mā 'Unzila 'Ilayka Min Rabbika ۖ Wa 'In Lam Taf`al Famā Ballaghta Risālatahu Wa ۚ Allāhu Ya`şimuka Mina An-Nāsi ۗ 'Inna Allāha Lā Yahdī Al-Qawma Al-Kāfirīna 005-067 O, profeet! maakt het geheel bekend, wat u door uwen Heer werd nedergezonden; want indien gij het niet doet, vervult gij niet uwen last, en God zal verdedigen tegen de boozen; want God leidt de ongeloovigen niet. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌ال‍رَّس‍‍ُ‍ولُ بَلِّ‍‍غْ مَ‍‍ا‌ ‌أُ‌ن‍‍زِلَ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍كَ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّكَ ۖ ‌وَ‌إِ‌نْ لَمْ تَفْعَلْ فَمَا‌ بَلَّ‍‍غْ‍‍تَ ‌رِسَالَتَ‍‍هُ ۚ ‌وَ‌اللَّهُ يَعْ‍‍صِ‍‍مُكَ مِنَ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسِ ۗ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ لاَ‌ يَهْدِي ‌الْ‍‍قَ‍‍وْمَ ‌الْكَافِ‍‍رِينَ
Qul Yā 'Ahla Al-Kitābi Lastum `Alá Shay'in Ĥattá Tuqīmū At-Tawata Wa Al-'Injīla Wa Mā 'Unzila 'Ilaykum Min Rabbikum ۗ Wa Layazīdanna Kathīrāan Minhum Mā 'Unzila 'Ilayka Min Rabbika Ţughyānāan Wa Kufan ۖ Falā Ta'sa `Alá Al-Qawmi Al-Kāfirīna 005-068 Zeg: o gij! die de schriften hebt ontvangen, gij zijt met niets grondig bekend, indien gij niet den pentateuch en het evangelie in acht neemt, en dat wat door uwen Heer is nedergezonden. Dat wat door uwen Heer is nedergezonden, zal zeker de boosheid en de ontrouw van velen hunner vermeerderen; maar bekreun u niet om de ongeloovigen. قُ‍‍لْ يَ‍‍ا‌ ‌أَهْلَ ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ لَسْتُمْ عَلَى‌ شَ‍‍يْءٍ‌ حَتَّى‌ تُ‍‍قِ‍‍يمُو‌ا‌ال‍‍تَّوْ‌رَ‍‌اةَ ‌وَ‌الإِ‌ن‍‍ج‍‍ِ‍ي‍‍لَ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أُ‌ن‍‍زِلَ ‌إِلَيْكُمْ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّكُمْ ۗ ‌وَلَيَزِيدَنَّ كَثِي‍‍ر‌ا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ مَ‍‍ا‌ ‌أُ‌ن‍‍زِلَ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍كَ مِ‍‌‍نْ ‌‍رَبِّكَ طُ‍‍غْ‍‍يَانا‌ ً‌ ‌وَكُفْر‌ا‌‌ ًۖ فَلاَ‌ تَأْسَ عَلَى‌ ‌الْ‍‍قَ‍‍وْمِ ‌الْكَافِ‍‍رِينَ
'Inna Al-Ladhīna 'Āmanū Wa Al-Ladhīna Hādū Wa Aş-Şābi'ūna Wa An-Naşārá Man 'Āmana Billāhi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri Wa `Amila Şāliĥāan Falā Khawfun `Alayhim Wa Lā Hum Yaĥzanūna 005-069 Waarlijk zij die gelooven, en de Joden, en de Sabeïsten en de Christenen, wie hunner in God gelooven, in den jongsten dag, en weldoen, geen vrees zal over hen komen en nimmer zullen zij bedroefd worden. إِنَّ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ ‌وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ هَا‌دُ‌و‌ا‌ ‌وَ‌ال‍‍صَّ‍‍ابِئ‍‍ُ‍ونَ ‌وَ‌ال‍‍نَّ‍‍‍‍صَ‍‍ا‌‍رَ‌ى‌ مَ‍‌‍نْ ‌آمَنَ بِ‍اللَّ‍‍هِ ‌وَ‌الْيَ‍‍وْمِ ‌الآ‍‍خِ‍‍رِ‌ ‌وَعَمِلَ صَ‍‍الِحا‌‌ ً‌ فَلاَ‌ خَ‍‍وْفٌ عَلَيْهِمْ ‌وَلاَ‌ هُمْ يَحْزَنُونَ
Laqad 'Akhadhnā Mīthāqa Banī 'Isrā'īla Wa 'Arsalnā 'Ilayhim Rusulāan ۖ Kullamā Jā'ahum Rasūlun Bimā Lā Tahwá 'Anfusuhum Farīqāan Kadhdhabū Wa Farīqāan Yaqtulūna 005-070 Wij hebben vroeger het verbond van de kinderen Israëls aangenomen en gezanten tot hen gezonden. Zoo dikwijls een apostel tot hen kwam, met dat wat hunne zielen niet begeerden, beschuldigden zij sommigen van hen van misleiding, en doodden eenigen van hen. لَ‍قَ‍‍دْ‌ ‌أَ‍خَ‍‍ذْنَا‌ مِيث‍‍َ‍اقَ بَنِ‍‍ي ‌إِسْر‍َ‍‌ائ‍‍ِ‍ي‍‍لَ ‌وَ‌أَ‌رْسَلْنَ‍‍ا‌ ‌إِلَيْهِمْ ‌رُسُلا‌‌ ًۖ كُلَّمَا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَهُمْ ‌‍رَس‍‍ُ‍ول‌‍ٌ‌ بِمَا‌ لاَ‌ تَهْوَ‌ى‌ ‌أَ‌ن‍‍فُسُهُمْ فَ‍‍رِي‍‍ق‍‍ا‌‌ ً‌ كَذَّبُو‌ا‌ ‌وَفَ‍‍رِي‍‍ق‍‍ا‌ ً‌ يَ‍‍قْ‍‍تُلُونَ
Wa Ĥasibū 'Allā Takūna Fitnatun Fa`amū Wa Şammū Thumma Tāba Allāhu `Alayhim Thumma `Amū Wa Şammū Kathīrun Minhum Wa ۚ Allāhu Başīrun Bimā Ya`malūna 005-071 Zij verbeeldden zich dat zij daarvoor niet zouden worden gestraft, en zij werden blind en doof. Daarop wendde God zich tot hen, daarna werden velen van hen blind en doof, maar God zag wat zij deden. وَحَسِبُ‍‍و‌ا‌ ‌أَلاَّ‌ تَك‍‍ُ‍ونَ فِتْنَة‌‍ٌ‌ فَعَمُو‌ا‌ ‌وَ‍صَ‍‍مُّ‍‍و‌ا‌ ثُ‍‍مَّ ت‍‍َ‍ابَ ‌اللَّ‍‍هُ عَلَيْهِمْ ثُ‍‍مَّ عَمُو‌ا‌ ‌وَ‍صَ‍‍مُّ‍‍و‌ا‌ كَث‍‍ِ‍ي‍‍ر‌ٌ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ۚ ‌وَ‌اللَّهُ بَ‍‍صِ‍‍ي‍‍ر‌ٌ‌ بِمَا‌ يَعْمَلُونَ
Laqad Kafara Al-Ladhīna Qālū 'Inna Allāha Huwa Al-Masīĥu Abnu Maryama ۖ Wa Qāla Al-Masīĥu Yā Banī 'Isrā'īla A`budū Allaha Rabbī Wa Rabbakum ۖ 'Innahu Man Yushrik Billāhi Faqad Ĥarrama Allāhu `Alayhi Al-Jannata Wa Ma'wāhu An-Nāru ۖ Wa Mā Lilžžālimīna Min 'Anşārin 005-072 Zij zijn zeker ongeloovigen, die zeggen: waarlijk, Christus, de zoon van Maria, is God, daar toch Christus zeide: O, kinderen Israëls! dient God, mijn Heer en de uwe; wie een ander naast God plaatst, zal door God van het paradijs uitgesloten worden, en het hellevuur zal zijne woning zijn; en de goddeloozen zullen niemand hebben, die hen helpt. لَ‍قَ‍‍دْ‌ كَفَ‍رَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ هُوَ‌ ‌الْمَس‍‍ِ‍ي‍‍حُ ‌ابْ‍‍نُ مَرْيَمَ ۖ ‌وَ‍قَ‍‍الَ ‌الْمَس‍‍ِ‍ي‍‍حُ يَابَنِ‍‍ي ‌إِسْر‍َ‍‌ائ‍‍ِ‍ي‍‍لَ ‌اعْبُدُ‌و‌ا‌اللَّ‍‍هَ ‌‍رَبِّي ‌وَ‌‍رَبَّكُمْ ‌إِنَّ‍‍هُ ۖ مَ‍‌‍نْ يُشْ‍‍رِكْ بِ‍اللَّ‍‍هِ فَ‍‍قَ‍‍دْ‌ حَ‍رَّمَ ‌اللَّ‍‍هُ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌الْجَ‍‍نَّ‍‍ةَ ‌وَمَأْ‌و‍َ‍‌اهُ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍ا‌رُ‌ ‌وَمَا‌ ۖ لِل‍‍ظَّ‍‍الِم‍‍ِ‍ي‍‍نَ مِ‍‌‍نْ ‌أَ‌ن‍‍صَ‍‍ا‌رٍ
Laqad Kafara Al-Ladhīna Qālū 'Inna Allāha Thālithu Thalāthatin ۘ Wa Mā Min 'Ilahin 'Illā 'Ilahun Wāĥidun ۚ Wa 'In Lam Yantahū `Ammā Yaqūlūna Layamassanna Al-Ladhīna Kafarū Minhum `Adhābun 'Alīmun 005-073 Zij zijn waarlijk ongeloovigen, die zeggen: God is de derde der drieëenheid, want er is geen God behalve den eenigen God, en indien zij niet terugkomen van hetgeen zij zeggen, eene pijnlijke straf zal hun worden opgelegd, daar zij ongeloovigen zijn. لَ‍قَ‍‍دْ‌ كَفَ‍رَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ ثَالِثُ ثَلاَثَةٍۘ ‌وَمَا‌ مِ‍‌‍نْ ‌إِلَه‌‍ٍ‌ ‌إِلاَّ‌ ‌إِلَهٌ‌ ‌وَ‌احِد‌ٌۚ ‌وَ‌إِ‌نْ لَمْ يَ‍‌‍ن‍‍تَهُو‌ا‌ عَ‍‍مَّ‍‍ا‌ يَ‍‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ لَيَمَسَّ‍‍نَّ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ عَذ‍َ‍‌ابٌ ‌أَلِيمٌ
'Afalā Yatūbūna 'Ilá Allāhi Wa Yastaghfirūnahu Wa ۚ Allāhu Ghafūrun Raĥīmun 005-074 Zullen zij dus niet tot God terugkeeren en hem vergiffenis vragen? God is genadig en barmhartig. أَفَلاَ‌ يَتُوب‍‍ُ‍ونَ ‌إِلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ ‌وَيَسْتَ‍‍غْ‍‍فِرُ‌ونَ‍‍هُ ۚ ‌وَ‌اللَّهُ غَ‍‍ف‍‍ُ‍و‌ر‌ٌ‌ ‌‍رَحِيمٌ
Al-Masīĥu Abnu Maryama 'Illā Rasūlun Qad Khalat Min Qablihi Ar-Rusulu Wa 'Ummuhu Şiddīqatun ۖ Kānā Ya'kulāni Aţ-Ţa`āma ۗ Anžur Kayfa Nubayyinu Lahumu Al-'Āyāti Thumma Anžur 'Anná Yu'ufakūna 005-075 Christus, de zoon van Maria, is niets meer dan een apostel: andere apostels zijn hem voorafgegaan, en zijne moeder was eene vrouw van waarheid. Zij beiden gebruikten voedsel. Gij ziet hoe wij de teekenen Gods onder hen openbaarden, en ziet dan hoe zij zich afwenden. مَا‌ ‌الْمَس‍‍ِ‍ي‍‍حُ ‌ابْ‍‍نُ مَرْيَمَ ‌إِلاَّ‌ ‌‍رَس‍‍ُ‍ول‌‍ٌقَ‍‍دْ‌ خَ‍‍لَتْ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِهِ ‌ال‍‍رُّسُلُ ‌وَ‌أُمُّ‍‍هُ صِ‍‍دِّي‍‍قَ‍‍ة‌‍ٌۖ كَانَا‌ يَأْكُلاَنِ ‌ال‍‍طَّ‍‍ع‍‍َ‍امَ ۗ ‌ان‍‍ظُ‍‍رْ‌ كَ‍‍يْ‍‍فَ نُبَيِّنُ لَهُمُ ‌الآي‍‍َ‍اتِ ثُ‍‍مَّ ‌ان‍‍ظُ‍‍رْ‌ ‌أَنَّ‍‍ى‌ يُؤْفَكُونَ
Qul 'Ata`budūna Min Dūni Allāhi Mā Lā Yamliku Lakum Đaran Wa Lā Naf`āan Wa ۚ Allāhu Huwa As-Samī`u Al-`Alīmu 005-076 Zeg hun: wilt gij aanbidden naast God, wat u kan deren noch nuttig zijn? God hoort en ziet. قُ‍‍لْ ‌أَتَعْبُد‍ُ‍‌ونَ مِ‍‌‍نْ ‌د‍ُ‍‌ونِ ‌اللَّ‍‍هِ مَا‌ لاَ‌ يَمْلِكُ لَكُمْ ضَ‍‍رّ‌ا‌ ً‌ ‌وَلاَ‌ نَفْعا‌ ًۚ ‌وَ‌اللَّهُ هُوَ‌ ‌ال‍‍سَّم‍‍ِ‍ي‍‍عُ ‌الْعَلِيمُ
Qul Yā 'Ahla Al-Kitābi Lā Taghlū Fī Dīnikum Ghayra Al-Ĥaqqi Wa Lā Tattabi`ū 'Ahwā'a Qawmin Qad Đallū Min Qablu Wa 'Ađallū Kathīrāan Wa Đallū `An Sawā'i As-Sabīli 005-077 Zeg: o gij! die de schriften hebt ontvangen, overschrijdt de ware grenzen in uwen godsdienst niet, door onwaarheid te spreken, noch volgt de begeerten van het volk, dat vroeger dwaalde, en dat velen heeft verleid en den rechten weg heeft verlaten. قُ‍‍لْ يَ‍‍ا‌ ‌أَهْلَ ‌الْكِت‍‍َ‍ابِ لاَ‌ تَ‍‍غْ‍‍لُو‌ا‌ فِي ‌دِينِكُمْ غَ‍‍يْ‍رَ‌الْحَ‍‍قِّ ‌وَلاَ‌ تَتَّبِعُ‍‍و‌ا‌ ‌أَهْو‍َ‍‌ا‌ءَ‌ قَ‍‍وْم‌‍ٍقَ‍‍دْ‌ ضَ‍‍لُّو‌ا‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لُ ‌وَ‌أَ‍ضَ‍‍لُّو‌ا‌ كَثِي‍‍ر‌ا‌ ً‌ ‌وَ‍ضَ‍‍لُّو‌ا‌ عَ‍‌‍نْ سَو‍َ‍‌ا‌ءِ‌ ‌ال‍‍سَّبِيلِ
Lu`ina Al-Ladhīna Kafarū Min Banī 'Isrā'īla `Alá Lisāni Dāwūda Wa `Īsá Abni Maryama ۚ Dhālika Bimā `Aşaw Wa Kānū Ya`tadūna 005-078 Zij, die onder de kinderen Israëls niet geloofden, werden door de tong van David en door die van Jezus, den zoon van Maria, gevloekt, omdat zij oproerig en verdorven waren; لُعِنَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ مِ‍‌‍نْ بَنِ‍‍ي ‌إِسْر‍َ‍‌ائ‍‍ِ‍ي‍‍لَ عَلَى‌ لِس‍‍َ‍انِ ‌دَ‌ا‌و‍ُ‍‌و‌دَ‌ ‌وَعِيسَى‌ ‌ابْ‍‍نِ مَرْيَمَ ۚ ‌ذَلِكَ بِمَا‌ عَ‍‍صَ‍‍وْ‌ا‌ ‌وَكَانُو‌ا‌ يَعْتَدُ‌ونَ
Kānū Lā Yatanāhawna `An Munkarin Fa`alūhu ۚ Labi'sa Mā Kānū Yaf`alūna 005-079 Zij verboden elkander de zonden niet die zij bedreven, en wee hun om hetgeen zij hebben bedreven. كَانُو‌ا‌ لاَ‌ يَتَنَاهَ‍‍وْنَ عَ‍‌‍نْ مُ‍‌‍ن‍‍كَر‌‌ٍ‌ فَعَل‍‍ُ‍وهُ ۚ لَبِئْسَ مَا‌ كَانُو‌ا‌ يَفْعَلُونَ
Tará Kathīrāan Minhum Yatawallawna Al-Ladhīna Kafarū ۚ Labi'sa Mā Qaddamat Lahum 'Anfusuhum 'An Sakhiţa Allāhu `Alayhim Wa Fī Al-`Adhābi Hum Khālidūna 005-080 Gij zult velen ongeloovigen tot hunne vrienden zien nemen. Wee over hen, om hetgeen hunne zielen hun hebben ingegeven, en weshalve God toornig over hen is; en zij zullen eeuwig in de marteling blijven. تَ‍رَ‌ى‌ كَثِي‍‍ر‌ا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ يَتَوَلَّ‍‍وْنَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌اۚ لَبِئْسَ مَا‌ قَ‍‍دَّمَتْ لَهُمْ ‌أَ‌ن‍‍فُسُهُمْ ‌أَ‌نْ سَ‍‍خِ‍‍طَ ‌اللَّ‍‍هُ عَلَيْهِمْ ‌وَفِي ‌الْعَذ‍َ‍‌ابِ هُمْ خَ‍‍الِدُ‌ونَ
Wa Law Kānū Yu'uminūna Billāhi Wa An-Nabīyi Wa Mā 'Unzila 'Ilayhi Mā Attakhadhūhum 'Awliyā'a Wa Lakinna Kathīrāan Minhum Fāsiqūna 005-081 Maar indien zij in God hadden geloofd, in den profeet en hetgeen hem werd geopenbaard, hadden zij hem niet als vrienden genomen; maar velen hunner zijn boosdoeners. وَلَوْ‌ كَانُو‌ا‌ يُؤْمِن‍‍ُ‍ونَ بِ‍اللَّ‍‍هِ ‌وَ‌ال‍‍نَّ‍‍بِيِّ ‌وَمَ‍‍ا‌ ‌أُ‌ن‍‍زِلَ ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ مَا‌ ‌اتَّ‍‍خَ‍‍ذُ‌وهُمْ ‌أَ‌وْلِي‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌وَلَكِ‍‍نَّ كَثِي‍‍ر‌ا‌ ً‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ فَاسِ‍‍قُ‍‍ونَ
Latajidanna 'Ashadda An-Nāsi `Adāwatan Lilladhīna 'Āmanū Al-Yahūda Wa Al-Ladhīna 'Ashraۖ Wa Latajidanna 'Aqrabahum Mawaddatan Lilladhīna 'Āmanū Al-Ladhīna Qālū 'Innā Naşārá ۚ Dhālika Bi'anna Minhum Qissīsīna Wa Ruhbānāan Wa 'Annahum Lā Yastakbirūna 005-082 Gij zult zeker vinden, dat de hevigsten in vijandschap omtrent de ware geloovigen, de Joden en de afgodendienaars zijn, en gij zult zeker vinden, dat zij onder hen, die het meest er toe overhellen, vriendschap met de trouwe geloovigen te sluiten, diegene zijn, welke zeggen: wij zijn Christenen. Dit komt, omdat er priesters en monniken onder hen zijn, en omdat zij niet van hoogmoed vervuld zijn. لَتَجِدَنَّ ‌أَشَدَّ‌ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسِ عَدَ‌ا‌وَة ً‌ لِلَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌الْيَه‍‍ُ‍و‌دَ‌ ‌وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌أَشْ‍رَكُو‌اۖ ‌وَلَتَجِدَنَّ ‌أَ‍قْ‍‍‍رَبَهُمْ مَوَ‌دَّة ً‌ لِلَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌إِنَّ‍‍ا‌ نَ‍‍صَ‍‍ا‌‍رَ‌ى‌ ۚ ‌ذَلِكَ بِأَنَّ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ قِ‍‍سِّيس‍‍ِ‍ي‍‍نَ ‌وَ‌رُهْبَانا‌ ً‌ ‌وَ‌أَنَّ‍‍هُمْ لاَ‌ يَسْتَكْبِرُ‌ونَ
Wa 'Idhā Sami`ū Mā 'Unzila 'Ilá Ar-Rasūli Tará 'A`yunahum Tafīđu Mina Ad-Dam`i Mimmā `Arafū Mina Al-Ĥaqqi ۖ Yaqūlūna Rabbanā 'Āmannā Fāktubnā Ma`a Ash-Shāhidīna 005-083 En wanneer zij, hetgeen den apostel werd nedergezonden, zullen hooren lezen, zult gij hunne oogen zien overstroomen van tranen, door de waarheid die zij zullen ontdekken, zeggende: o Heer! wij gelooven; schrijf ons dus op met hen, die getuigenis afleggen der waarheid van den Koran. وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ سَمِعُو‌ا‌ مَ‍‍ا‌ ‌أُ‌ن‍‍زِلَ ‌إِلَى‌ ‌ال‍رَّس‍‍ُ‍ولِ تَ‍رَ‌ى‌ ‌أَعْيُنَهُمْ تَف‍‍ِ‍ي‍‍ضُ مِنَ ‌ال‍‍دَّمْعِ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ عَ‍رَفُو‌ا‌ مِنَ ‌الْحَ‍‍قِّ ۖ يَ‍‍قُ‍‍ول‍‍ُ‍ونَ ‌‍رَبَّنَ‍‍ا‌ ‌آمَ‍‍نَّ‍‍ا‌ فَاكْتُ‍‍بْ‍‍نَا‌ مَعَ ‌ال‍‍شَّاهِدِينَ
Wa Mā Lanā Lā Nu'uminu Billāhi Wa Mā Jā'anā Mina Al-Ĥaqqi Wa Naţma`u 'An Yudkhilanā Rabbunā Ma`a Al-Qawmi Aş-Şāliĥīna 005-084 En wat zou ons verhinderen in God te gelooven en de waarheid, die tot ons is gekomen, en ernstig te begeeren, dat God ons met de rechtvaardigen in het paradijs leide? وَمَا‌ لَنَا‌ لاَ‌ نُؤْمِنُ بِ‍اللَّ‍‍هِ ‌وَمَا‌ ج‍‍َ‍ا‌ءَنَا‌ مِنَ ‌الْحَ‍‍قِّ ‌وَنَ‍‍طْ‍‍مَعُ ‌أَ‌نْ يُ‍‍دْ‍‍خِ‍‍لَنَا‌ ‌‍رَبُّنَا‌ مَعَ ‌الْ‍‍قَ‍‍وْمِ ‌ال‍‍صَّ‍‍الِحِينَ
Fa'athābahumu Allāhu Bimā Qālū Jannātin Tajrī Min Taĥtihā Al-'Anhāru Khālidīna Fīhā ۚ Wa Dhalika Jazā'u Al-Muĥsinīna 005-085 Daarvoor heeft God hen beloond, om hetgeen zij hebben gezegd, met tuinen van rivieren doorsneden; eeuwig zullen zij daarin verblijven; en dat is de belooning voor den rechtvaardige. فَأَثَابَهُمُ ‌اللَّ‍‍هُ بِمَا‌ قَ‍‍الُو‌ا‌ جَ‍‍نّ‍‍َ‍ات‌‍ٍ‌ تَ‍‍جْ‍‍رِي مِ‍‌‍نْ تَحْتِهَا‌ ‌الأَ‌نْ‍‍ه‍‍َ‍ا‌رُ‌ خَ‍‍الِد‍ِ‍ي‍‍نَ فِيهَا‌ ۚ ‌وَ‌ذَلِكَ جَز‍َ‍‌ا‌ءُ‌ ‌الْمُحْسِنِينَ
Wa Al-Ladhīna Kafarū Wa Kadhdhabū Bi'āyātinā 'Ūlā'ika 'Aşĥābu Al-Jaĥīmi 005-086 Maar zij die niet gelooven, en onze teekens van valschheid beschuldigen, zij zullen makkers der hel zijn. وَ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ ‌وَكَذَّبُو‌ا‌ بِآيَاتِنَ‍‍ا‌ ‌أ‍ُ‍‌وْل‍‍َ‍ائِكَ ‌أَ‍صْ‍‍ح‍‍َ‍ابُ ‌الْجَحِيمِ
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Lā Tuĥarrimū Ţayyibāti Mā 'Aĥalla Allāhu Lakum Wa Lā Ta`tadū ۚ 'Inna Allāha Lā Yuĥibbu Al-Mu`tadīna 005-087 O ware geloovigen! verbiedt niet de goede dingen, die God u heeft veroorloofd, maar zondigt niet; want God bemint de zondaars niet. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ لاَ‌ تُحَرِّمُو‌اطَ‍‍يِّب‍‍َ‍اتِ مَ‍‍ا‌ ‌أَحَلَّ ‌اللَّ‍‍هُ لَكُمْ ‌وَلاَ‌ تَعْتَدُ‌و‌اۚ ‌إِنَّ ‌اللَّ‍‍هَ لاَ‌ يُحِبُّ ‌الْمُعْتَدِينَ
Wa Kulū Mimmā Razaqakumu Allāhu Ĥalālāan Ţayyibāan ۚ Wa Attaqū Allaha Al-Ladhī 'Antum Bihi Mu'uminūna 005-088 Eet hetgeen God u tot voedsel heeft gegeven, hetgeen wettig en goed is, en vreest God, in wien gij gelooft. وَكُلُو‌ا‌ مِ‍‍مَّ‍‍ا‌ ‌‍رَ‌زَ‍قَ‍‍كُمُ ‌اللَّ‍‍هُ حَلالا‌‌ ًطَ‍‍يِّبا‌ ًۚ ‌وَ‌اتَّ‍‍قُ‍‍و‌ا‌اللَّ‍‍هَ ‌الَّذِي ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ بِ‍‍هِ مُؤْمِنُونَ
Lā Yu'uākhidhukumu Allāhu Bil-Laghwi Fī 'Aymānikum Wa Lakin Yu'uākhidhukum Bimā `Aqqadtumu Al-'Īmāna ۖ Fakaffāratuhu~ 'Iţ`āmu `Asharati Masākīna Min 'Awsaţi Mā Tuţ`imūna 'Ahlīkum 'Aw Kiswatuhum 'Aw Taĥrīru Raqabatin ۖ Faman Lam Yajid Faşiyāmu Thalāthati 'Ayyāmin ۚ Dhālika Kaffāratu 'Aymānikum 'Idhā Ĥalaftum ۚ Wa Aĥfažū 'Aymānakum ۚ Kadhālika Yubayyinu Allāhu Lakum 'Āyātihi La`allakum Tashkurūna 005-089 God zal u niet straffen voor een onbedacht woord in uwe eeden, maar hij zal u straffen voor hetgeen gij plechtig zweert en schendt. En de boete voor zulk een eed zal zijn, het voeden van tien arme lieden met zulk middelmatig voedsel als dat, waarmede gij uw gezin voedt, of hen te kleeden, of het bevrijden van den nek van een waren geloovige uit de slavernij; maar hij die aan geen dezer drie dingen zal kunnen voldoen, moet drie dagen vasten. Dit is de boete voor uwe geschondene eeden, indien gij onverdacht zweert. Let daarom op uwe eeden. Zoo verklaart God u zijne teekens, opdat gij dankbaar moogt zijn. لاَ‌ يُؤ‍َ‍‌اخِ‍‍ذُكُمُ ‌اللَّ‍‍هُ بِ‍ال‍‍لَّ‍‍غْ‍‍وِ‌ فِ‍‍ي ‌أَيْمَانِكُمْ ‌وَلَكِ‍‌‍نْ يُؤ‍َ‍‌اخِ‍‍ذُكُمْ بِمَا‌ عَ‍‍قَّ‍‍دْتُمُ ‌الإِيْم‍‍َ‍انَ ۖ فَكَفَّا‌‍رَتُهُ~ُ ‌إِ‍طْ‍‍ع‍‍َ‍امُ عَشَ‍رَةِ مَسَاك‍‍ِ‍ي‍‍نَ مِ‍‌‍نْ ‌أَ‌وْسَ‍‍طِ مَا‌ تُ‍‍طْ‍‍عِم‍‍ُ‍ونَ ‌أَهْلِيكُمْ ‌أَ‌وْ‌ كِسْوَتُهُمْ ‌أَ‌وْ‌ تَحْ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍رُ‌ ‌‍رَقَ‍‍بَة‌‍ٍۖ فَمَ‍‌‍نْ لَمْ يَجِ‍‍دْ‌ فَ‍‍صِ‍‍ي‍‍َ‍امُ ثَلاَثَةِ ‌أَيّ‍‍َ‍ام‌‍ٍۚ ‌ذَلِكَ كَفَّا‌‍رَةُ ‌أَيْمَانِكُمْ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ حَلَفْتُمْ ۚ ‌وَ‌احْفَ‍‍ظُ‍‍و‌ا‌ ‌أَيْمَانَكُمْ ۚ كَذَلِكَ يُبَيِّنُ ‌اللَّ‍‍هُ لَكُمْ ‌آيَاتِ‍‍هِ لَعَلَّكُمْ تَشْكُرُ‌ونَ
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū 'Innamā Al-Khamru Wa Al-Maysiru Wa Al-'Anşābu Wa Al-'Azlāmu Rijsun Min `Amali Ash-Shayţāni Fājtanibūhu La`allakum Tufliĥūna 005-090 O ware geloovigen! waarlijk, wijn en spelen, en beelden en het raadplegen van pijlen zijn een gruwel van satans vinding: mijdt die dus, opdat gij gelukkig moogt zijn. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُ‍‍و‌ا‌ ‌إِنَّ‍‍مَا‌ ‌الْ‍‍خَ‍‍مْرُ‌ ‌وَ‌الْمَيْسِ‍‍ر‍ُ‍‌ ‌وَ‌الأَ‌ن‍‍صَ‍‍ابُ ‌وَ‌الأَ‌زْلاَمُ ‌رِجْ‍‍سٌ‌ مِ‍‌‍نْ عَمَلِ ‌ال‍‍شَّيْ‍‍طَ‍‍انِ فَاجْ‍‍تَنِب‍‍ُ‍وهُ لَعَلَّكُمْ تُفْلِحُونَ
'Innamā Yurīdu Ash-Shayţānu 'Anqi`a Baynakumu Al-`Adāwata Wa Al-Baghđā'a Fī Al-Khamri Wa Al-Maysiri Wa Yaşuddakum `An Dhikri Allāhi Wa `Ani Aş-Şalāati ۖ Fahal 'Antum Muntahūna 005-091 Satan tracht tweedracht en haat onder u te zaaien, door middel van wijn en spelen, en u te verwijderen van de herdenking van God en de geboden. Wilt gij u dus daarvan niet onthouden? إِنَّ‍‍مَا‌ يُ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍دُ‌ ‌ال‍‍شَّيْ‍‍طَ‍‍انُ ‌أَ‌نْ يُوقِ‍‍عَ بَيْنَكُمُ ‌الْعَدَ‌ا‌وَةَ ‌وَ‌الْبَ‍‍غْ‍‍ضَ‍‍ا‌ءَ‌ فِي ‌الْ‍‍خَ‍‍مْ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌وَ‌الْمَيْسِرِ‌ ‌وَيَ‍‍صُ‍‍دَّكُمْ عَ‍‌‍نْ ‌ذِكْ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌اللَّ‍‍هِ ‌وَعَنِ ‌ال‍‍صَّ‍‍لاَةِ ۖ فَهَلْ ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ مُ‍‌‍ن‍‍تَهُونَ
Wa 'Aţī`ū Allaha Wa 'Aţī`ū Ar-Rasūla Wa Aĥdharū ۚ Fa'in Tawallaytum Fā`lamū 'Annamā `Alá Rasūlinā Al-Balāghu Al-Mubīnu 005-092 Gehoorzaamt God en gehoorzaamt den apostel, en hoedt u; maar indien gij u afwendt, weet dan dat de plicht van onzen apostel alleen bestaat in het openbaar te prediken. وَ‌أَ‍طِ‍‍يعُو‌ا‌اللَّ‍‍هَ ‌وَ‌أَ‍طِ‍‍يعُو‌ا‌ال‍رَّس‍‍ُ‍ولَ ‌وَ‌احْذَ‌رُ‌و‌اۚ فَإِ‌نْ تَوَلَّيْتُمْ فَاعْلَمُ‍‍و‌ا‌ ‌أَنَّ‍‍مَا‌ عَلَى‌ ‌‍رَسُولِنَا‌ ‌الْبَلاَ‍‍غُ ‌الْمُبِينُ
Laysa `Alá Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Junāĥun Fīmā Ţa`imū 'Idhā Mā Attaqaw Wa 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Thumma Attaqaw Wa 'Āmanū Thumma Attaqaw Wa 'Aĥsanū Wa ۗ Allāhu Yuĥibbu Al-Muĥsinīna 005-093 Zij die gelooven en goede werken doen, zullen niet gezondigd hebben, indien zij van wijn of spel gebruik hebben gemaakt, alvorens wij het verboden, indien zij God vreezen, en gelooven en goede werken verrichten, en voortaan God vreezen, en gelooven en volharden God te vreezen en wel te doen; want God bemint hen die goed doen. لَ‍‍يْ‍‍سَ عَلَى‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ ‌وَعَمِلُو‌ا‌ال‍‍صَّ‍‍الِح‍‍َ‍اتِ جُن‍‍َ‍اح‌‍ٌ‌ فِيمَا‌ طَ‍‍عِمُ‍‍و‌ا‌ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ مَا‌ ‌اتَّ‍‍قَ‍‍وْ‌ا‌ ‌وَ‌آمَنُو‌ا‌ ‌وَعَمِلُو‌ا‌ال‍‍صَّ‍‍الِح‍‍َ‍اتِ ثُ‍‍مَّ ‌اتَّ‍‍قَ‍‍وْ‌ا‌ ‌وَ‌آمَنُو‌ا‌ ثُ‍‍مَّ ‌اتَّ‍‍قَ‍‍وْ‌ا‌ ‌وَ‌أَحْسَنُو‌اۗ ‌وَ‌اللَّهُ يُحِبُّ ‌الْمُحْسِنِينَ
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Layabluwannakumu Allāhu Bishay'in Mina Aş-Şaydi Tanāluhu~ 'Aydīkum Wa Rimāĥukum Liya`lama Allāhu Man Yakhāfuhu Bil-Ghaybi ۚ Famani A`tadá Ba`da Dhālika Falahu `Adhābun 'Alīmun 005-094 O ware geloovigen! God zal u zeker (op den pelgrimstocht) beproeven met wild, dat gij met uwe handen of uwe lansen zult kunnen vangen, opdat God zou kennen, wie hem in het geheim vreest; maar wie daarin zondigt zal een strenge straf ondergaan. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ لَيَ‍‍بْ‍‍لُوَنَّ‍‍كُمُ ‌اللَّ‍‍هُ بِشَ‍‍يْء‌ٍ‌ مِنَ ‌ال‍‍صَّ‍‍يْ‍‍دِ‌ تَنَالُهُ~ُ ‌أَيْدِيكُمْ ‌وَ‌رِمَاحُكُمْ لِيَعْلَمَ ‌اللَّ‍‍هُ مَ‍‌‍نْ يَ‍‍خَ‍‍افُ‍‍هُ بِ‍الْ‍‍غَ‍‍يْ‍‍بِ ۚ فَمَنِ ‌اعْتَدَ‌ى‌ بَعْدَ‌ ‌ذَلِكَ فَلَ‍‍هُ عَذ‍َ‍‌ابٌ ‌أَلِيمٌ
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Lā Taqtulū Aş-Şayda Wa 'Antum Ĥurumun ۚ Wa Man Qatalahu Minkum Muta`ammidāan Fajazā'un Mithlu Mā Qatala Mina An-Na`ami Yaĥkumu Bihi Dhawā `Adlin Minkum Hadyāan Bāligha Al-Ka`bati 'Aw Kaffāratun Ţa`āmu Masākīna 'Aw `Adlu Dhālika Şiyāmāan Liyadhūqa Wabāla 'Amrihi ۗ `Afā Al-Lahu `Ammā Salafa ۚ Wa Man `Āda Fayantaqimu Allāhu Minhu Wa ۗ Allāhu `Azīzun Dhū Antiqāmin 005-095 O ware geloovigen! doodt geen wild, terwijl gij aan den pelgrimstocht deelneemt. Hij onder u, die een dier opzettelijk heeft gedood, zal een gelijk dier moeten teruggeven, als datgene wat hij doodde, in huisdieren, overeenkomstig de beslissing van twee rechtvaardige personen, om als een offer naar den Caaba-tempel te worden gebracht, of ter vergoeding daarvan zal hij armen voeden, of, in plaats daarvan vasten, opdat hij de afschuwelijkheid van zijne daad moge gevoelen. God heeft vergeven wat voorbij is, maar hij die nogmaals zondigt, op dien zal God zich wreken; want God is machtig en in staat tot wraak. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ لاَ‌ تَ‍‍قْ‍‍تُلُو‌ا‌ال‍‍صَّ‍‍يْ‍‍دَ‌ ‌وَ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ حُرُمٌۚ ‌وَمَ‍‌‍نْ قَ‍‍تَلَ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ مُتَعَ‍‍مِّ‍‍د‌ا‌‌ ً‌ فَجَز‍َ‍‌ا‌ء‌ٌ‌ مِثْلُ مَا‌ قَ‍‍تَلَ مِنَ ‌ال‍‍نَّ‍‍عَمِ يَحْكُمُ بِ‍‍هِ ‌ذَ‌وَ‌ا‌ عَ‍‍دْلٍ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ هَ‍‍دْيا‌ ً‌ بَالِ‍‍غَ ‌الْكَعْبَةِ ‌أَ‌وْ‌ كَفَّا‌‍رَة‌‍ٌطَ‍‍ع‍‍َ‍امُ مَسَاك‍‍ِ‍ي‍‍نَ ‌أَ‌وْ‌ عَ‍‍دْلُ ‌ذَلِكَ صِ‍‍يَاما‌ ً‌ لِيَذ‍ُ‍‌و‍قَ ‌وَب‍‍َ‍الَ ‌أَمْ‍‍رِهِ ۗ عَفَا‌ ‌اللَّهُ عَ‍‍مَّ‍‍ا‌ سَلَفَ ۚ ‌وَمَ‍‌‍نْ ع‍‍َ‍ا‌دَ‌ فَيَ‍‌‍ن‍‍تَ‍‍قِ‍‍مُ ‌اللَّ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ‍‍هُ ۗ ‌وَ‌اللَّهُ عَز‍ِ‍ي‍‍ز‌‌ٌ‌ ‌ذُ‌و‌ ‌ان‍‍تِ‍‍قَ‍‍امٍ
'Uĥilla Lakum Şaydu Al-Baĥri Wa Ţa`āmuhu Matā`āan Lakum Wa Lilssayyārati ۖ Wa Ĥurrima `Alaykum Şaydu Al-Barri Mā Dumtum Ĥurumāan ۗ Wa Attaqū Allaha Al-Ladhī 'Ilayhi Tuĥsharūna 005-096 Het is u geoorloofd, in de zee te visschen en wat gij vangt te eten, als leeftocht voor u en voor hen die reizen, maar het is u niet geoorloofd op het land te jagen, terwijl gij de ceremoniën van den pelgrimstocht vervult. Vreest daarom God; want eens zult gij tot hem verzameld worden. أُحِلَّ لَكُمْ صَ‍‍يْ‍‍دُ‌ ‌الْبَحْ‍‍ر‍ِ‍‌ ‌وَ‍طَ‍‍عَامُ‍‍هُ مَتَاعا‌ ً‌ لَكُمْ ‌وَلِلسَّيَّا‌‍رَةِ ۖ ‌وَحُرِّمَ عَلَيْكُمْ صَ‍‍يْ‍‍دُ‌ ‌الْبَرِّ‌ مَا‌ ‌دُمْتُمْ حُرُما‌ ًۗ ‌وَ‌اتَّ‍‍قُ‍‍و‌ا‌اللَّ‍‍هَ ‌الَّذِي ‌إِلَ‍‍يْ‍‍هِ تُحْشَرُ‌ونَ
Ja`ala Allāhu Al-Ka`bata Al-Bayta Al-Ĥarāma Qiyāmāan Lilnnāsi Wa Ash-Shahra Al-Ĥarāma Wa Al-Hadya Wa Al-Qalā'ida ۚ Dhālika Lita`lamū 'Anna Allāha Ya`lamu Mā Fī As-Samāwāti Wa Mā Fī Al-'Arđi Wa 'Anna Allāha Bikulli Shay'in `Alīmun 005-097 God heeft den Caaba, het heilige huis, als eene inrichting voor den mensch gemaakt, en heeft de heilige maand bevolen, en het offer en de versierselen daaraan te hangen, opdat gij zoudt weten, dat God kent wat in den hemel en op aarde is, en dat God alwetend is. جَعَلَ ‌اللَّ‍‍هُ ‌الْكَعْبَةَ ‌الْبَ‍‍يْ‍‍تَ ‌الْحَ‍رَ‍‌امَ قِ‍‍يَاما‌ ً‌ لِل‍‍نّ‍‍َ‍اسِ ‌وَ‌ال‍‍شَّهْ‍رَ‌الْحَ‍رَ‍‌امَ ‌وَ‌الْهَ‍‍دْيَ ‌وَ‌الْ‍‍قَ‍‍لاَئِدَ‌ ۚ ‌ذَلِكَ لِتَعْلَمُ‍‍و‌ا‌ ‌أَنَّ ‌اللَّ‍‍هَ يَعْلَمُ مَا‌ فِي ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَمَا‌ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌وَ‌أَنَّ ‌اللَّ‍‍هَ بِكُلِّ شَ‍‍يْءٍ‌ عَلِيمٌ
A`lamū 'Anna Allāha Shadīdu Al-`Iqābi Wa 'Anna Allāha Ghafūrun Raĥīmun 005-098 Weet, dat God gestreng straft, en dat God ook vergevingsgezind en genadig is. اعْلَمُ‍‍و‌ا‌ ‌أَنَّ ‌اللَّ‍‍هَ شَد‍ِ‍ي‍‍دُ‌ ‌الْعِ‍‍قَ‍‍ابِ ‌وَ‌أَنَّ ‌اللَّ‍‍هَ غَ‍‍ف‍‍ُ‍و‌ر‌ٌ‌ ‌‍رَحِيمٌ
Mā `Alá Ar-Rasūli 'Illā Al-Balāghu Wa ۗ Allāhu Ya`lamu Mā Tubdūna Wa Mā Taktumūna 005-099 De plicht van onzen profeet is alleen om te prediken, en God weet hetgeen gij toont en wat gij verbergt. مَا‌ عَلَى‌ ‌ال‍رَّس‍‍ُ‍ولِ ‌إِلاَّ‌ ‌الْبَلاَ‍‍غُ ۗ ‌وَ‌اللَّهُ يَعْلَمُ مَا‌ تُ‍‍بْ‍‍د‍ُ‍‌ونَ ‌وَمَا‌ تَكْتُمُونَ
Qul Lā Yastawī Al-Khabīthu Wa Aţ-Ţayyibu Wa Law 'A`jabaka Kathratu Al-Khabīthi Fa ۚ Attaqū Allaha Yā 'Ūlī Al-'Albābi La`allakum Tufliĥūna 005-100 Zeg: kwaad en goed zullen niet gelijk geschat worden, ofschoon de overvloed van kwaad u behaagt. Vreest dus God, gij die verstand hebt, opdat gij gelukkig moogt zijn. قُ‍‍لْ لاَ‌ يَسْتَوِي ‌الْ‍‍خَ‍‍ب‍‍ِ‍ي‍‍ثُ ‌وَ‌ال‍‍طَّ‍‍يِّبُ ‌وَلَوْ‌ ‌أَعْجَبَكَ كَثْ‍رَةُ ‌الْ‍‍خَ‍‍ب‍‍ِ‍ي‍‍ثِ ۚ فَاتَّ‍‍قُ‍‍و‌ا‌اللَّ‍‍هَ يَ‍‍ا‌ ‌أ‍ُ‍‌ولِي ‌الأَلْب‍‍َ‍ابِ لَعَلَّكُمْ تُفْلِحُونَ
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Lā Tas'alū `An 'Ashyā'a 'In Tubda Lakum Tasu'ukum Wa 'In Tas'alū `Anhā Ĥīna Yunazzalu Al-Qur'ānu Tubda Lakum `Afā Al-Lahu `Anhā Wa ۗ Allāhu Ghafūrun Ĥalīmun 005-101 O ware geloovigen! onderzoekt niet zulke dingen, die, als zij u werden verklaard, u smart zouden veroorzaken; maar indien gij daaromtrent ondervraagt op het tijdstip waarop de Koran geheel zal zijn geopenbaard, zullen zij u verklaard worden, God vergeeft uwe nieuwsgierigheid; want God is vergevingsgezind en genadig. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ لاَ‌ تَسْأَلُو‌ا‌ عَ‍‌‍نْ ‌أَشْي‍‍َ‍ا‌ءَ‌ ‌إِ‌نْ تُ‍‍بْ‍‍دَ‌ لَكُمْ تَسُؤْكُمْ ‌وَ‌إِ‌نْ تَسْأَلُو‌ا‌ عَ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ ح‍‍ِ‍ي‍‍نَ يُنَزَّلُ ‌الْ‍‍قُ‍‍رْ‌آنُ تُ‍‍بْ‍‍دَ‌ لَكُمْ عَفَا‌ ‌اللَّهُ عَ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ ۗ ‌وَ‌اللَّهُ غَ‍‍ف‍‍ُ‍و‌رٌ‌ حَلِيمٌ
Qad Sa'alahā Qawmun Min Qablikum Thumma 'Aşbaĥū Bihā Kāfirīna 005-102 Menschen die vََr u waren, hebben daaromtrent onderzocht, en werden later ongeloovig. قَ‍‍دْ‌ سَأَلَهَا‌ قَ‍‍وْمٌ‌ مِ‍‌‍نْ قَ‍‍بْ‍‍لِكُمْ ثُ‍‍مَّ ‌أَ‍صْ‍‍بَحُو‌ا‌ بِهَا‌ كَافِ‍‍رِينَ
Mā Ja`ala Allāhu Min Baĥīratin Wa Lā Sā'ibatin Wa Lā Waşīlatin Wa Lā Ĥāmin ۙ Wa Lakinna Al-Ladhīna Kafarū Yaftarūna `Alá Allāhi Al-Kadhiba ۖ Wa 'Aktharuhum Lā Ya`qilūna 005-103 God heeft niets voorgeschreven omtrent Bahîra, noch omtrent Sâïba noch nopens Wasîla, noch nopens Hâmi, maar de ongeloovigen hebben een logen betreffende God uitgedacht, en het grootste gedeelte hunner verstaan niet. مَا‌ جَعَلَ ‌اللَّ‍‍هُ مِ‍‌‍نْ بَحِي‍رَةٍ‌ ‌وَلاَ‌ س‍‍َ‍ائِبَةٍ‌ ‌وَلاَ‌ ‌وَ‍صِ‍‍يلَةٍ‌ ‌وَلاَ‌ ح‍‍َ‍امٍۙ ‌وَلَكِ‍‍نَّ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ يَفْتَر‍ُ‍‌ونَ عَلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ ‌الْكَذِبَ ۖ ‌وَ‌أَكْثَرُهُمْ لاَ‌ يَعْ‍‍قِ‍‍لُونَ
Wa 'Idhā Qīla Lahum Ta`ālaw 'Ilá Mā 'Anzala Allāhu Wa 'Ilá Ar-Rasūli Qālū Ĥasbunā Mā Wajadnā `Alayhi 'Ābā'anā ۚ 'Awalaw Kāna 'Ābā'uuhum Lā Ya`lamūna Shay'āan Wa Lā Yahtadūna 005-104 En toen tot hen gezegd werd: Komt tot hetgeen God heeft geopenbaard en tot den apostel, antwoordden zij: Het geloof dat wij bij onze ouderen vonden, is toereikend voor ons, terwijl hunne vaders niets kenden en niet geleid werden. وَ‌إِ‌ذَ‌ا‌ قِ‍‍ي‍‍لَ لَهُمْ تَعَالَوْ‌ا‌ ‌إِلَى‌ مَ‍‍ا‌ ‌أَ‌ن‍‍زَلَ ‌اللَّ‍‍هُ ‌وَ‌إِلَى‌ ‌ال‍رَّس‍‍ُ‍ولِ قَ‍‍الُو‌ا‌ حَسْبُنَا‌ مَا‌ ‌وَجَ‍‍دْنَا‌ عَلَ‍‍يْ‍‍هِ ‌آب‍‍َ‍ا‌ءَنَ‍‍اۚ ‌أَ‌وَلَوْ‌ ك‍‍َ‍انَ ‌آب‍‍َ‍ا‌ؤُهُمْ لاَ‌ يَعْلَم‍‍ُ‍ونَ شَ‍‍يْ‍‍ئا‌ ً‌ ‌وَلاَ‌ يَهْتَدُ‌ونَ
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū `Alaykum 'Anfusakum ۖ Lā Yađurrukum Man Đalla 'Idhā Ahtadaytum ۚ 'Ilá Allāhi Marji`ukum Jamī`āan Fayunabbi'ukum Bimā Kuntum Ta`malūna 005-105 O ware geloovigen! neemt uwe zielen in acht. Hij die dwaalt, zal u niet deren; want gij wordt op den rechten weg geleid. Met God zult gij terugkeeren, en hij zal u verhalen wat gij hebt gedaan. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ عَلَيْكُمْ ‌أَ‌ن‍‍فُسَكُمْ ۖ لاَ‌ يَ‍‍ضُ‍‍رُّكُمْ مَ‍‌‍نْ ضَ‍‍لَّ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ ‌اهْتَدَيْتُمْ ۚ ‌إِلَى‌ ‌اللَّ‍‍هِ مَرْجِعُكُمْ جَمِيعا‌‌ ً‌ فَيُنَبِّئُكُمْ بِمَا‌ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ تَعْمَلُونَ
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Shahādatu Baynikum 'Idhā Ĥađara 'Aĥadakumu Al-Mawtu Ĥīna Al-Waşīyati Athnāni Dhawā `Adlin Minkum 'Aw 'Ākharāni Min Ghayrikum 'In 'Antum Đarabtum Al-'Arđi Fa'aşābatkum Muşībatu Al-Mawti ۚ Taĥbisūnahumā Min Ba`di Aş-Şalāati Fayuqsimāni Billāhi~ 'Ini Artabtum Lā Nashtarī Bihi Thamanāan Wa Law Kāna Dhā Qurbá ۙ Wa Lā Naktumu Shahādata Allāhi 'Innā 'Idhāan Lamina Al-'Āthimīna 005-106 O ware geloovigen! laat getuigen onder u kiezen, als de dood een uwer nadert, op het oogenblik dat hij testament maakt; neem twee rechtvaardige menschen onder u, of twee anderen van een verschillenden stam, of van een ander geloof dan gij zijt, indien gij reizende op aarde zijt en het doodsgevaar u overvalt. Gij zult hen beiden opsluiten na het namiddaggebed, en zij zullen bij God zweren indien gij aan hen twijfelt, en zij zullen zeggen: Wij verkoopen onze getuigenis niet, voor welken prijs ook; zelfs niet aan iemand, die met ons is verwant, en wij zullen de getuigenis van God niet verbergen; want dan zouden wij zeker tot het getal der zondaren behooren. يَ‍‍ا‌ ‌أَيُّهَا‌ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌آمَنُو‌ا‌ شَهَا‌دَةُ بَيْنِكُمْ ‌إِ‌ذَ‌ا‌ حَ‍‍ضَ‍رَ‌ ‌أَحَدَكُمُ ‌الْمَ‍‍وْتُ ح‍‍ِ‍ي‍‍نَ ‌الْوَ‍صِ‍‍يَّةِ ‌اثْن‍‍َ‍انِ ‌ذَ‌وَ‌ا‌ عَ‍‍دْلٍ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ ‌أَ‌وْ‌ ‌آ‍‍خَ‍رَ‍‌انِ مِ‍‌‍نْ غَ‍‍يْ‍‍رِكُمْ ‌إِ‌نْ ‌أَ‌نْ‍‍تُمْ ضَ‍رَبْ‍‍تُمْ فِي ‌الأَ‌رْ‍ضِ فَأَ‍صَ‍‍ابَتْكُمْ مُ‍‍صِ‍‍يبَةُ ‌الْمَ‍‍وْتِ ۚ تَحْبِسُونَهُمَا‌ مِ‍‌‍نْ بَعْدِ‌ ‌ال‍‍صَّ‍‍لاَةِ فَيُ‍‍قْ‍‍سِم‍‍َ‍انِ بِ‍اللَّ‍‍هِ ‌إِنِ ‌ا‌رْتَ‍‍بْ‍‍تُمْ لاَ‌ نَشْتَ‍‍رِي بِ‍‍هِ ثَمَنا‌ ً‌ ‌وَلَوْ‌ ك‍‍َ‍انَ ‌ذَ‌ا‌ قُ‍‍رْبَى‌ ۙ ‌وَلاَ‌ نَكْتُمُ شَهَا‌دَةَ ‌اللَّ‍‍هِ ‌إِنَّ‍‍ا‌ ‌إِ‌ذ‌ا‌ ً‌ لَمِنَ ‌الآثِمِينَ
Fa'in `Uthira `Alá 'Annahumā Astaĥaqqā 'Ithmāan Fa'ākharāni Yaqūmāni Maqāmahumā Mina Al-Ladhīna Astaĥaqqa `Alayhimu Al-'Awlayāni Fayuqsimāni Billāhi Lashahādatunā 'Aĥaqqu Min Shahādatihimā Wa Mā A`tadaynā 'Innā 'Idhāan Lamina Až-Žālimīna 005-107 Maar indien het blijkt, dat beiden aan oneerlijkheid schuldig zijn geweest, zullen twee anderen in hunne plaats worden gesteld, van degenen die hen van valschheid hebben overtuigd, en wel de twee naasten in den bloede; en zij zullen bij God zweren, zeggende: Waarlijk, onze getuigenis is meer waar dan de getuigenis van deze beide; wij hebben niet pogen te verleiden; want dan zouden wij tot het getal der onrechtvaardigen behooren. فَإِ‌نْ عُثِ‍‍ر‍َ‍‌ عَلَ‍‍ى‌ ‌أَنَّ‍‍هُمَا‌ ‌اسْتَحَ‍‍قَّ‍‍ا‌ ‌إِثْما‌‌ ً‌ فَآ‍‍خَ‍رَ‍‌انِ يَ‍‍قُ‍‍وم‍‍َ‍انِ مَ‍‍قَ‍‍امَهُمَا‌ مِنَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ ‌اسْتَحَ‍‍قَّ عَلَيْهِمُ ‌الأَ‌وْلَي‍‍َ‍انِ فَيُ‍‍قْ‍‍سِم‍‍َ‍انِ بِ‍اللَّ‍‍هِ لَشَهَا‌دَتُنَ‍‍ا‌ ‌أَحَ‍‍قُّ مِ‍‌‍نْ شَهَا‌دَتِهِمَا‌ ‌وَمَا‌ ‌اعْتَدَيْنَ‍‍ا‌ ‌إِنَّ‍‍ا‌ ‌إِ‌ذ‌ا‌ ً‌ لَمِنَ ‌ال‍‍ظَّ‍‍الِمِينَ
Dhālika 'Adná 'An Ya'tū Bish-Shahādati `Alá Wajhihā 'Aw Yakhāfū 'An Turadda 'Aymānun Ba`da 'Aymānihim Wa Attaqū ۗ Allaha Wa Asma`ū Wa Allāhu ۗ Lā Yahdī Al-Qawma Al-Fāsiqīna 005-108 Dit zal gemakkelijker zijn, dat de menschen eene getuigenis afleggen overeenkomstig hare ware bedoeling, of zij zullen vreezen, dat een andere eed na hunnen eed mocht worden afgelegd. Vreest daarom God en luistert; want God leidt de onrechtvaardigen niet. ذَلِكَ ‌أَ‌دْنَ‍‍ى‌ ‌أَ‌نْ يَأْتُو‌ا‌ بِ‍ال‍‍شَّهَا‌دَةِ عَلَى‌ ‌وَجْ‍‍هِهَ‍‍ا‌ ‌أَ‌وْ‌ يَ‍‍خَ‍‍افُ‍‍و‌ا‌ ‌أَ‌نْ تُ‍رَ‌دَّ‌ ‌أَيْم‍‍َ‍ان‌‍ٌ‌ بَعْدَ‌ ‌أَيْمَانِهِمْ ۗ ‌وَ‌اتَّ‍‍قُ‍‍و‌ا‌اللَّ‍‍هَ ‌وَ‌اسْمَعُو‌اۗ ‌وَ‌اللَّهُ لاَ‌ يَهْدِي ‌الْ‍‍قَ‍‍وْمَ ‌الْفَاسِ‍‍قِ‍‍ينَ
Yawma Yajma`u Allāhu Ar-Rusula Fayaqūlu Mādhā 'Ujibtum ۖ Qālū Lā `Ilma Lanā ۖ 'Innaka 'Anta `Allāmu Al-Ghuyūbi 005-109 Op zekeren dag zal God de apostels vereenigen en tot hen zeggen: Welk een antwoord werd u gegeven, toen gij voor het volk hebt gepredikt, naar hetwelk gij werd afgezonden? Zij zullen antwoorden: Wij hebben geene kennis, maar gij kent de geheimen. يَ‍‍وْمَ يَ‍‍جْ‍‍مَعُ ‌اللَّ‍‍هُ ‌ال‍‍رُّسُلَ فَيَ‍‍قُ‍‍ولُ مَا‌ذَ‌ا‌ ‌أُجِ‍‍بْ‍‍تُمْ ۖ قَ‍‍الُو‌ا‌ لاَ‌ عِلْمَ لَنَ‍‍اۖ ‌إِنَّ‍‍كَ ‌أَ‌نْ‍‍تَ عَلاَّمُ ‌الْ‍‍غُ‍‍يُوبِ
'Idh Qāla Allāhu Yā `Īsá Abna Maryama Adhkur Ni`matī `Alayka Wa `Alá Wa A-Datika 'Idh 'Ayyadttuka Birūĥi Al-Qudusi Tukallimu An-Nāsa Fī Al-Mahdi Wa Kahlāan ۖ Wa 'Idh `Allamtuka Al-Kitāba Wa Al-Ĥikmata Wa At-Tawata Wa Al-'Injīla ۖ Wa 'Idh Takhluqu Mina Aţ-Ţīni Kahay'ati Aţ-Ţayri Bi'idhnī Fatanfukhu Fīhā Fatakūnu Ţayan Bi'idhۖ Wa Tubri'u Al-'Akmaha Wa Al-'Abraşa Bi'idhۖ Wa 'Idh Tukhriju Al-Mawtá Bi'idhۖ Wa 'Idh Kafaftu Banī 'Isrā'īla `Anka 'Idh Ji'tahum Bil-Bayyināti Faqāla Al-Ladhīna Kafarū Minhum 'In Hādhā 'Illā Siĥrun Mubīnun 005-110 Als God zal zeggen: o Jezus! zoon van Maria: gedenk mijne gunst omtrent u en omtrent uwe moeder, toen ik u sterkte met den heiligen geest, opdat gij tot de menschen in hunne wieg zoudt spreken, en toen gij zijt opgegroeid. En toen ik u de schrift onderwees en wijsheid, en de wet en het evangelie; en toen gij, door mijn verlof, slijk in den vorm van een vogel hebt gebracht, en dat gij er in hebt geblazen en dat het door mijn verlof een vogel werd, en dat gij een blindgeborene en een melaatsche door mijn verlof hebt genezen, en toen gij, door mijn verlof, de dooden hunne graven deedt verlaten, en toen ik de kinderen Israëls terug hield u te dooden, toen gij met duidelijke wonderen tot hen waard gekomen en sommigen van hen, die niet geloofden, zeiden: Dit is slechts tooverij إِ‌ذْ‌ قَ‍‍الَ ‌اللَّ‍‍هُ يَاعِيسَى‌ ‌ابْ‍‍نَ مَرْيَمَ ‌ا‌ذْكُرْ‌ نِعْمَتِي عَلَ‍‍يْ‍‍كَ ‌وَعَلى‌ ‌وَ‌الِدَتِكَ ‌إِ‌ذْ‌ ‌أَيَّ‍‍دتُّكَ بِر‍ُ‍‌وحِ ‌الْ‍‍قُ‍‍دُسِ تُكَلِّمُ ‌ال‍‍نّ‍‍َ‍اسَ فِي ‌الْمَهْدِ‌ ‌وَكَهْلا‌ ً‌ ‌وَ‌إِ‌ذْ‌ ۖ عَلَّمْتُكَ ‌الْكِت‍‍َ‍ابَ ‌وَ‌الْحِكْمَةَ ‌وَ‌ال‍‍تَّوْ‌رَ‍‌اةَ ‌وَ‌الإِ‌ن‍‍ج‍‍ِ‍ي‍‍لَ ‌وَ‌إِ‌ذْ‌ ۖ تَ‍‍خْ‍‍لُ‍‍قُ مِنَ ‌ال‍‍طِّ‍‍ي‍‍نِ كَهَ‍‍يْ‍‍ئَةِ ‌ال‍‍طَّ‍‍يْ‍‍ر‍ِ‍‌ بِإِ‌ذْنِي فَتَ‍‌‍ن‍‍فُ‍‍خُ فِيهَا‌ فَتَك‍‍ُ‍ونُ طَ‍‍يْر‌ا‌ ً‌ بِإِ‌ذْنِي ‌وَتُ‍‍بْ‍‍رِئُ ۖ ‌الأَكْمَهَ ‌وَ‌الأَبْ‍‍‍رَصَ بِإِ‌ذْنِي ‌وَ‌إِ‌ذْ‌ ۖ تُ‍‍خْ‍‍رِجُ ‌الْمَوْتَى‌ بِإِ‌ذْنِي ‌وَ‌إِ‌ذْ‌ ۖ كَفَفْتُ بَنِ‍‍ي ‌إِسْر‍َ‍‌ائ‍‍ِ‍ي‍‍لَ عَ‍‌‍نْ‍‍كَ ‌إِ‌ذْ‌ جِئْتَهُمْ بِ‍الْبَيِّن‍‍َ‍اتِ فَ‍‍قَ‍‍الَ ‌الَّذ‍ِ‍ي‍‍نَ كَفَرُ‌و‌ا‌ مِ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ‌إِ‌نْ هَذَ‌ا‌ ‌إِلاَّ‌ سِحْر‌ٌ‌ مُبِينٌ
Wa 'Idh 'Awĥaytu 'Ilá Al-Ĥawārīyīna 'An 'Āminū Bī Wa Birasūlī Qālū 'Āmannā Wa Ash/had Bi'annanā Muslimūna 005-111 En toen ik de apostelen gebood, zeggende: Gelooft in mij en in mijn gezant, antwoordden zij: Wij gelooven, en gij zijt getuige, dat wij Gode zijn onderworpen. وَ‌إِ‌ذْ‌ ‌أَ‌وْحَ‍‍يْ‍‍تُ ‌إِلَى‌ ‌الْحَوَ‌ا‌رِيّ‍‍ِ‍ي‍‍نَ ‌أَ‌نْ ‌آمِنُو‌ا‌ بِي ‌وَبِ‍رَسُولِي قَ‍‍الُ‍‍و‌ا‌ ‌آمَ‍‍نَّ‍‍ا‌ ‌وَ‌اشْهَ‍‍دْ‌ بِأَنَّ‍‍نَا‌ مُسْلِمُونَ
'Idh Qāla Al-Ĥawārīyūna Yā `Īsá Abna Maryama Hal Yastaţī`u Rabbuka 'An Yunazzila `Alaynā Mā'idatan Mina As-Samā'i ۖ Qāla Attaqū Allaha 'In Kuntum Mu'uminīna 005-112 Gedenk, toen de apostelen zeiden: O, Jezus, zoon van Maria! is uw Heer in staat, ons eene tafel uit den hemel te doen nederdalen? Hij antwoordde: Vreest God, indien gij ware geloovigen zijt. إِ‌ذْ‌ قَ‍‍الَ ‌الْحَوَ‌ا‌رِيّ‍‍ُ‍ونَ يَا‌ عِيسَى‌ ‌ابْ‍‍نَ مَرْيَمَ هَلْ يَسْتَ‍‍طِ‍‍ي‍‍عُ ‌‍رَبُّكَ ‌أَ‌نْ يُنَزِّلَ عَلَيْنَا‌ م‍‍َ‍ائِدَة ً‌ مِنَ ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ ۖ قَ‍‍الَ ‌اتَّ‍‍قُ‍‍و‌ا‌اللَّ‍‍هَ ‌إِ‌نْ كُ‍‌‍ن‍‍تُمْ مُؤْمِنِينَ
Qālū Nurīdu 'An Na'kula Minhā Wa Taţma'inna Qulūbunā Wa Na`lama 'An Qad Şadaqtanā Wa Nakūna `Alayhā Mina Ash-Shāhidīna 005-113 Zij zeiden: Wij verlangen er van te eten, en dat onze harten voldaan mogen worden, en dat wij mogen weten, of gij ons de waarheid hebt verhaald, en dat wij er getuigen van mogen zijn. قَ‍‍الُو‌ا‌ نُ‍‍ر‍ِ‍ي‍‍دُ‌ ‌أَ‌نْ نَأْكُلَ مِ‍‌‍نْ‍‍هَا‌ ‌وَتَ‍‍طْ‍‍مَئِ‍‍نَّ قُ‍‍لُوبُنَا‌ ‌وَنَعْلَمَ ‌أَ‌نْ قَ‍‍دْ‌ صَ‍‍دَ‍قْ‍‍تَنَا‌ ‌وَنَك‍‍ُ‍ونَ عَلَيْهَا‌ مِنَ ‌ال‍‍شَّاهِدِينَ
Qāla `Īsá Abnu Maryama Allāhumma Rabbanā 'Anzil `Alaynā Mā'idatan Mina As-Samā'i Takūnu Lanā `Īdāan Li'wwalinā Wa 'Ākhirinā Wa 'Āyatan Minka ۖ Wa Arzuqnā Wa 'Anta Khayru Ar-ziqīna 005-114 Jezus de zoon van Maria, zeide: O God, onze Heer! laat eene tafel tot ons uit den hemel nederdalen; dat de dag van hare nederdaling een feestdag voor ons worde: voor den eerste van ons en voor den laatste van ons, en een teeken van u; en voorzie haar van voedsel voor ons; want gij zijt de beste voorziener. قَ‍‍الَ عِيسَى‌ ‌ابْ‍‍نُ مَرْيَمَ ‌اللَّ‍‍هُ‍‍مَّ ‌‍رَبَّنَ‍‍ا‌ ‌أَ‌ن‍‍زِلْ عَلَيْنَا‌ م‍‍َ‍ائِدَة ً‌ مِنَ ‌ال‍‍سَّم‍‍َ‍ا‌ءِ‌ تَك‍‍ُ‍ونُ لَنَا‌ عِيد‌ا‌ ً‌ لِأ‌وَّلِنَا‌ ‌وَ‌آ‍‍خِ‍‍رِنَا‌ ‌وَ‌آيَة ً‌ مِ‍‌‍نْ‍‍كَ ۖ ‌وَ‌ا‌رْ‌زُ‍قْ‍‍نَا‌ ‌وَ‌أَ‌نْ‍‍تَ خَ‍‍يرُ‌ ‌ال‍رَّ‌ا‌زِقِ‍‍ينَ
Qāla Allāhu 'Innī Munazziluhā `Alaykum ۖ Faman Yakfur Ba`du Minkum Fa'innī 'U`adhdhibuhu `Adhābāan Lā 'U`adhdhibuhu~ 'Aĥadāan Mina Al-`Ālamīna 005-115 God zeide: Waarlijk ik zal haar tot u doen nederdalen; maar hij van u, die daarna nog ongeloovig zal zijn, zekerlijk zal ik hem straffen met eene straf, en ik zal de andere schepselen ongestraft laten. قَ‍‍الَ ‌اللَّ‍‍هُ ‌إِنِّ‍‍ي مُنَزِّلُهَا‌ عَلَيْكُمْ ۖ فَمَ‍‌‍نْ يَكْفُرْ‌ بَعْدُ‌ مِ‍‌‍نْ‍‍كُمْ فَإِنِّ‍‍ي ‌أُعَذِّبُ‍‍هُ عَذَ‌ابا‌ ً‌ لاَ‌ ‌أُعَذِّبُهُ~ُ ‌أَحَد‌ا‌ ً‌ مِنَ ‌الْعَالَمِينَ
Wa 'Idh Qāla Allāhu Yā `Īsá Abna Maryama 'A'anta Qulta Lilnnāsi Attakhidhūnī Wa 'Ummiya 'Ilahayni Min Dūni Allāhi ۖ Qāla Subĥānaka Mā Yakūnu Lī 'An 'Aqūla Mā Laysa Lī Biĥaqqin ۚ 'In Kuntu Qultuhu Faqad `Alimtahu ۚ Ta`lamu Mā Fī Nafsī Wa Lā 'A`lamu Mā Fī Nafsika ۚ 'Innaka 'Anta `Allāmu Al-Ghuyūbi 005-116 En als God tot Jezus zal zeggen: O Jezus, zoon van Maria! hebt gij tot de menschen gezegd: Neemt mij en mijne moeder als twee goden naast God? zal hij antwoorden: Geloofd zijt gij: verre zij het het van mij, te zeggen wat niet waar is; indien ik dit had gezegd, zoudt gij het zekerlijk weten; gij weet wat in mij is, maar ik weet niet wat in u is; want gij kent alle geheimen. وَ‌إِ‌ذْ‌ قَ‍‍الَ ‌اللَّ‍‍هُ يَا‌ عِيسَى‌ ‌ابْ‍‍نَ مَرْيَمَ ‌أَ‌أَ‌ن‍‍تَ قُ‍‍لْتَ لِل‍‍نّ‍‍َ‍اسِ ‌اتَّ‍‍خِ‍‍ذُ‌ونِي ‌وَ‌أُمِّ‍‍يَ ‌إِلَهَ‍‍يْ‍‍نِ مِ‍‌‍نْ ‌د‍ُ‍‌ونِ ‌اللَّ‍‍هِ ۖ قَ‍‍الَ سُ‍‍بْ‍‍حَانَكَ مَا‌ يَك‍‍ُ‍ونُ لِ‍‍ي ‌أَ‌نْ ‌أَ‍قُ‍‍ولَ مَا‌ لَ‍‍يْ‍‍سَ لِي بِحَ‍‍قّ‌‍‌‍ٍۚ ‌إِ‌نْ كُ‍‌‍ن‍‍تُ قُ‍‍لْتُ‍‍هُ فَ‍‍قَ‍‍دْ‌ عَلِمْتَ‍‍هُ ۚ تَعْلَمُ مَا‌ فِي نَفْسِي ‌وَلاَ‌ ‌أَعْلَمُ مَا‌ فِي نَفْسِكَ ۚ ‌إِنَّ‍‍كَ ‌أَ‌نْ‍‍تَ عَلاَّمُ ‌الْ‍‍غُ‍‍يُوبِ
Qultu Lahum 'Illā Mā 'Amartanī Bihi~ 'Ani A`budū Allaha Rabbī Wa Rabbakum ۚ Wa Kuntu `Alayhim Shahīdāan Mā Dumtu Fīhim ۖ Falammā Tawaffaytanī Kunta 'Anta Ar-Raqība `Alayhim ۚ Wa 'Anta `Alá Kulli Shay'in Shahīdun 005-117 Ik heb hun niets gezegd, dan wat gij mij hebt geboden; namelijk: Aanbidt God, mijn Heer, en ùw Heer; en ik was getuige van hunne daden, zoo lang ik onder hen bleef; doch sedert gij mij tot u hebt opgenomen, waart gij hun bewaker; want gij zijt getuige van alle dingen. مَا‌ قُ‍‍لْتُ لَهُمْ ‌إِلاَّ‌ مَ‍‍ا‌ ‌أَمَرْتَنِي بِهِ ‌أَنِ ‌اعْبُدُ‌و‌ا‌اللَّ‍‍هَ ‌‍رَبِّي ‌وَ‌‍رَبَّكُمْ ۚ ‌وَكُ‍‌‍ن‍‍تُ عَلَيْهِمْ شَهِيد‌ا‌ ً‌ مَا‌ ‌دُمْتُ فِيهِمْ ۖ فَلَ‍‍مَّ‍‍ا‌ تَوَفَّيْتَنِي كُ‍‌‍ن‍‍تَ ‌أَ‌نْ‍‍تَ ‌ال‍رَّ‍قِ‍‍ي‍‍بَ عَلَيْهِمْ ۚ ‌وَ‌أَ‌نْ‍‍تَ عَلَى‌ كُلِّ شَ‍‍يْء‌‌ٍ‌ شَهِيدٌ
'In Tu`adhdhibhum Fa'innahum `Ibāduka ۖ Wa 'In Taghfir Lahum Fa'innaka 'Anta Al-`Azīzu Al-Ĥakīmu 005-118 Indien gij hen straft; gij hebt de macht en zij zijne uwe dienaren, en indien gij hun vergeeft; gij kunt het; want gij zijt machtig en wijs. إِ‌نْ تُعَذِّبْ‍‍هُمْ فَإِنَّ‍‍هُمْ عِبَا‌دُكَ ۖ ‌وَ‌إِ‌نْ تَ‍‍غْ‍‍فِ‍‍رْ‌ لَهُمْ فَإِنَّ‍‍كَ ‌أَ‌نْ‍‍تَ ‌الْعَز‍ِ‍ي‍‍زُ‌ ‌الْحَكِيمُ
Qāla Allāhu Hādhā Yawmu Yanfa`u Aş-Şādiqīna Şidquhum ۚ Lahum Jannātun Tajrī Min Taĥtihā Al-'Anhāru Khālidīna Fīhā 'Abadāan ۚ Rađiya Allāhu `Anhum Wa Rađū `Anhu ۚ Dhālika Al-Fawzu Al-`Ažīmu 005-119 God zal zeggen: Deze dag is een dag waarop de rechtvaardigen hunne rechtvaardigheid zullen vermeerderd zien: zij zullen tuinen bezitten met wateren doorsneden; eeuwig zullen zij daarin verblijven. God heeft behagen in hen geschept, en zij hebben behagen in hem geschept. Dit zal een groot geluk zijn. قَ‍‍الَ ‌اللَّ‍‍هُ هَذَ‌ا‌ يَ‍‍وْمُ يَ‍‌‍ن‍‍فَعُ ‌ال‍‍صَّ‍‍ا‌دِقِ‍‍ي‍‍نَ صِ‍‍دْ‍‍قُ‍‍هُمْ ۚ لَهُمْ جَ‍‍نّ‍‍َ‍ات‌‍ٌ‌ تَ‍‍جْ‍‍رِي مِ‍‌‍نْ تَحْتِهَا‌ ‌الأَنه‍‍َ‍ا‌رُ‌ خَ‍‍الِد‍ِ‍ي‍‍نَ فِيهَ‍‍ا‌ ‌أَبَد‌ا‌ ًۚ ‌‍رَضِ‍‍يَ ‌اللَّ‍‍هُ عَ‍‌‍نْ‍‍هُمْ ‌وَ‌‍رَضُ‍‍و‌ا‌ عَ‍‌‍نْ‍‍هُ ۚ ‌ذَلِكَ ‌الْفَ‍‍وْ‌زُ‌ ‌الْعَ‍‍ظِ‍‍يمُ
Lillāh Mulku As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Wa Mā Fīhinna ۚ Wa Huwa `Alá Kulli Shay'in Qadīrun 005-120 Gode behoort de heerschappij over hemel en aarde en al wat zij bevatten, en hij is almachtig. ‍لِلَّهِ مُلْكُ ‌ال‍‍سَّمَا‌و‍َ‍‌اتِ ‌وَ‌الأَ‌رْ‍ضِ ‌وَمَا‌ فِيهِ‍‍نَّ ۚ ‌وَهُوَ‌ عَلَى‌ كُلِّ شَ‍‍يْء‌‌ٍقَ‍‍دِيرٌ
Toggle thick letters. Most people make the mistake of thickening thin letters in the words that have other (highlighted) thick letter Toggle to highlight thick letters خصضغطقظ رَ
Next Sūrah