Ghāfiri Adh-Dhanbi Wa Qābili At-Tawbi Shadīdi Al-`Iqābi Dhī Aţ-Ţawli ۖ Lā 'Ilāha 'Illā Huwa ۖ 'Ilayhi Al-Maşīru
[40.3] De Vergever der zonden, de Aanvaarder van berouw, de Gestrenge in het straffen, de Heer van genade. Er is geen God buiten Hem. Tot Hem is de terugkeer.
Kadhdhabat Qablahum Qawmu Nūĥin Wa Al-'Aĥzābu Min Ba`dihim ۖ Wa Hammat Kullu 'Ummatin Birasūlihim Liya'khudhūhu ۖ Wa Jādalū Bil-Bāţili Liyudĥiđū Bihi Al-Ĥaqqa Fa'akhadhtuhum ۖ Fakayfa Kāna `Iqābi
[40.5] Het volk van Noach voor hen en andere groepen na hen verloochenden ook en elk volk besloot zijn boodschapper te vangen en twistte door leugen om de Waarheid er mee te niet te doen. Dan greep Ik hen en hoe verschrikkelijk was Mijn straf!
Al-Ladhīna Yaĥmilūna Al-`Arsha Wa Man Ĥawlahu Yusabbiĥūna Biĥamdi Rabbihim Wa Yu'uminūna Bihi Wa Yastaghfirūna Lilladhīna 'Āmanū Rabbanā Wasi`ta Kulla Shay'in Raĥmatan Wa `Ilmāan Fāghfir Lilladhīna Tābū Wa Attaba`ū Sabīlaka Wa Qihim `Adhāba Al-Jaĥīmi
[40.7] Zij, die de Troon dragen en zij die er omheen staan verheerlijken hun Heer met de lof die Hem toekomt en zij geloven in Hem en vragen vergiffenis voor de gelovigen, zeggende: "Onze Heer, Gij omvat alle dingen in Uw barmhartigheid en kennis. Vergeef daarom hen die berouw tonen en Uw weg volgen; en behoed hen voor de straf der hel,
Rabbanā Wa 'Adkhilhum Jannāti `Adnin Allatī Wa`adtahum Wa Man Şalaĥa Min 'Ābā'ihim Wa 'Azwājihim Wa Dhurrīyātihim ۚ 'Innaka 'Anta Al-`Azīzu Al-Ĥakīmu
[40.8] Onze Heer, en doe hen de tuinen der Eeuwigheid ingaan, die Gij hun hebt beloofd, alsook de deugdzamen onder hun ouders, hun echtgenoten en hun kinderen. Zeker, Gij zijt de Almachtige, de Alwijze.
Wa Qihimu As-Sayyi'āti ۚ Wa Man Taqī As-Sayyi'āti Yawma'idhin Faqad Raĥimtahu ۚ Wa Dhalika Huwa Al-Fawzu Al-`Ažīmu
[40.9] "En behoed hen voor het kwade; en een ieder die Gij op die Dag voor het kwade behoedt, hem betoont Gij zeker barmhartigheid. En dat is de grootste zegepraal."
[40.10] De ongelovigen zullen worden toegesproken: "Het misnoegen van Allah was groter dan uw eigen misnoegen toen gij tot het geloof werd geroepen doch gij dit verwierpt."
[40.11] Zij zullen zeggen: "Onze Heer, Gij deedt ons tweemaal sterven en Gij hebt ons tweemaal in het leven teruggeroepen en wij bekennen onze zonden. Is er nu een uitweg?"
[40.12] Dit kwam omdat gij niet geloofdet toen Allah de Ene werd genoemd, maar toen Hem medegoden werden toegeschreven, geloofdet gij. Nu behoort het oordeel aan Allah, de Allerhoogste, de Allergrootste.
Huwa Al-Ladhī Yurīkum 'Āyātihi Wa Yunazzilu Lakum Mina As-Samā'i Rizqāan ۚ Wa Mā Yatadhakkaru 'Illā Man Yunību
[40.13] Hij is het Die u Zijn tekenen toont en voorziening voor u van de hemel nederzendt; maar niemand trekt er lering uit behalve hij die zich (tot God) wendt.
Rafī`u Ad-Darajāti Dhū Al-`Arshi Yulqī Ar-Rūĥa Min 'Amrihi `Alá Man Yashā'u Min `Ibādihi Liyundhira Yawma At-Talāqi
[40.15] Verheven boven alle graden is de Heer van de Troon. Hij zendt het woord door Zijn gebod aan wie Hij wil van Zijn dienaren, opdat hij moge waarschuwen voor de Dag der Ontmoeting.
[40.16] De Dag waarop zij naar voren zullen komen - zal niets van hen voor Allah verborgen zijn. "Van Wie is het Koninkrijk op deze Dag?" "Van Allah, de Ene, de Onweerstaanbare."
[40.17] "Op deze Dag zal elke ziel worden beloond voor hetgeen zij heeft verdiend. Geen onrecht zal geschieden op deze Dag. Voorzeker, Allah is snel in het beoordelen."
Wa 'Andhirhum Yawma Al-'Āzifati 'Idhi Al-Qulūbu Ladá Al-Ĥanājiri Kāžimīna ۚ Mā Lilžžālimīna Min Ĥamīmin Wa Lā Shafī`in Yuţā`u
[40.18] Waarschuw hen voor de naderende Dag, wanneer het hart in de keel klopt terwijl zij vol verdriet zullen zijn. De onrechtvaardigen zullen geen boezemvrienden hebben, noch enige bemiddelaar naar wie zal worden geluisterd.
Wa Allāhu Yaqđī ۖ Bil-Ĥaqqi Wa Al-Ladhīna Yad`ūna Min Dūnihi Lā Yaqđūna ۗ Bishay'in 'Inna Al-Laha Huwa As-Samī`u Al-Başīru
[40.20] En Allah richt naar waarheid, maar degenen die zij aanroepen naast Hem kunnen in het geheel niet richten. Voorzeker, Allah is de Alhorende, de Alziende.
[40.21] Hebben zij niet over de aarde gereisd en gezien wat het einde was van hen die vََr hen waren? Zij waren machtiger dan dezen in kracht en in hun sporen op aarde. Toch greep Allah hen voor hun zonden en zij hadden niemand om hen tegen Allah te beschermen.
[40.22] Dat kwam omdat hun boodschappers tot hen kwamen met duidelijke tekenen, doch zij verwierpen ze; daarom greep Allah hen. Voorzeker, Hij is Machtig, Streng in het straffen.
Falammā Jā'ahum Bil-Ĥaqqi Min `Indinā Qālū Aqtulū 'Abnā'a Al-Ladhīna 'Āmanū Ma`ahu Wa Astaĥyū Nisā'ahum ۚ Wa Mā Kaydu Al-Kāfirīna 'Illā Fī Đalālin
[40.25] En toen hij (Mozes) met Waarheid van Ons tot hen kwam, zeiden zij: "Doodt de zonen der gelovigen met hem en ontziet hun vrouwen." Maar het plan der ongelovigen is ijdel.
[40.26] En Pharao zeide: "Laat mij Mozes doodslaan en laat hem dan zijn Heer aanroepen. Ik vrees dat hij uw godsdienst zal veranderen of in het land onrust zal stoken."
Wa Qāla Rajulun Mu'uminun Min 'Āli Fir`awna Yaktumu 'Īmānahu 'Ataqtulūna Rajulāan 'An Yaqūla Rabbiya Al-Lahu Wa Qad Jā'akum Bil-Bayyināti Min Rabbikum ۖ Wa 'In Yaku Kādhibāan Fa`alayhi Kadhibuhu ۖ Wa 'In Yaku Şādiqāan Yuşibkum Ba`đu Al-Ladhī Ya`idukum ۖ 'Inna Al-Laha Lā Yahdī Man Huwa Musrifun Kadhdhābun
[40.28] En een gelovig man uit het volk van Pharao die zijn geloof verborg, zeide: "Wilt gij een man doden omdat hij zegt: 'Mijn Heer is Allah'; terwijl hij tot u gekomen is met duidelijke tekenen van uw Heer? Is hij een leugenaar, dan rust zijn leugen op hem; maar als hij oprecht is, dan zal iets van datgene, waarmee hij u bedreigt, u overkomen. Voorzeker, Allah leidt hem die buitensporig en een grote leugenaar is, niet.
[40.29] O mijn volk heden hebt gij de oppermacht en gij zijt de hoogsten in het land. Maar wie zal ons beschermen tegen de straf van Allah als zij over ons komt?" Pharao zeide: "Ik wijs u alleen dat aan wat ik zelf zie en ik leid u slechts naar het pad der rechtschapenheid."
Mithla Da'bi Qawmi Nūĥin Wa `Ādin Wa Thamūda Wa Al-Ladhīna Min Ba`dihim ۚ Wa Mā Al-Lahu Yurīdu Žulmāan Lil`ibādi
[40.31] Zoals hoe geval was bij het volk van Noach, en Aad en Samoed en degenen die na hen waren. Allah wil Zijn dienaren geen onrecht aandoen.
Yawma Tuwallūna Mudbirīna Mā Lakum Mina Al-Lahi Min `Āşimin ۗ Wa Man Yuđlili Al-Lahu Famā Lahu Min Hādin
[40.33] Een Dag waarop gij u zult afwenden om te vluchten. Dan zult gij geen beschermer hebben tegen Allah. En hij die Allah laat dwalen zal geen leider hebben.
[40.34] En voordien kwam Jozef tot u met duidelijke tekenen, maar gij bleeft twijfeles aan hetgeen hij u bracht doch toen hij stierf zeidet gjj: "Allah zal na hem geen boodschapper meer zenden." Alzo laat Allah de buitensporigen en de twijfelaars dwalen.
[40.35] Degenen die twisten over de tekenen van Allah zonder dat enig gezag (daarover) tot hen kwam; dit is afkeurenswaardig in de ogen van Allah en de gelovigen. Alzo verzegelt Allah het hart van iedere hoogmoedige en onderdrukker.
'Asbāba As-Samāwāti Fa'aţţali`a 'Ilá 'Ilahi Mūsá Wa 'Innī La'ažunnuhu Kādhibāan ۚ Wa Kadhalika Zuyyina Lifir`awna Sū'u `Amalihi Wa Şudda `Ani As-Sabīli ۚ Wa Mā Kaydu Fir`awna 'Illā Fī Tabābin
[40.37] De toegangswegen der hemelen, opdat ik de God van Mozes moge bereiken ofschoon ik zeker weet dat hij een leugenaar is." Zo werd voor Pharao zijn slechte daad schoonschijnend gemaakt, hij werd van het rechte pad afgeleid en Pharao's plan eindigde slechts in ondergang.
Man `Amila Sayyi'atan Falā Yujzá 'Illā Mithlahā ۖ Wa Man `Amila Şāliĥāan MinDhakarin 'Aw 'Unthá Wa Huwa Mu'uminun Fa'ūlā'ika Yadkhulūna Al-Jannata Yurzaqūna Fīhā Bighayri Ĥisābin
[40.40] Wie kwaad doet zal naar evenredigheid hiervan worden vergolden; maar wie goed doet, man of vrouw, en gelovig is zal het paradijs binnengaan; daarin zullen zij van alles worden voorzien, zonder berekening.
Tad`ūnanī Li'kfura Bil-Lahi Wa 'Ushrika Bihi Mā Laysa Lī Bihi `Ilmun Wa 'Anā 'Ad`ūkum 'Ilá Al-`Azīzi Al-Ghaffāri
[40.42] Gij nodigt mij uit, Allah te verwerpen en iets met Hem te vereenzelvigen waarvan ik geen kennis heb. En ik roep u tot de Almachtige, de Vergevensgezinde."
Lā Jarama 'Annamā Tad`ūnanī 'Ilayhi Laysa Lahu Da`watun Fī Ad-Dunyā Wa Lā Fī Al-'Ākhirati Wa 'Anna Maraddanā 'Ilá Al-Lahi Wa 'Anna Al-Musrifīna Hum 'Aşĥābu An-Nāri
[40.43] "Zeker, datgene waartoe gij mij uitnodigt heeft geen macht in deze wereld of in het Hiernamaals; voorwaar, onze terugkeer is tot Allah, en de overtreders zullen de bewoners van het Vuur zijn.
An-Nāru Yu`rađūna `Alayhā Ghudūwāan Wa `Ashīyāan ۖ Wa Yawma Taqūmu As-Sā`atu 'Adkhilū 'Āla Fir`awna 'Ashadda Al-`Adhābi
[40.46] Aan het Vuur zullen zij morgen en avond worden blootgesteld. En de Dag waarop het Uur zal komen, zal er worden gezegd: "Doet Pharao's volk de strengste straf ondergaan."
[40.47] En wanneer zij met elkander in het Vuur zullen twisten, zullen de zwakken tot de trotsen zeggen: "Voorzeker, wij waren uw volgelingen; wilt gij dan nu een gedeelte van het Vuur van ons wegnemen?"
[40.50] Zij zullen antwoorden: "Kwamen uw boodschappers niet tot u met duidelijke bewijzen?" Zij zullen zeggen: "Ja zeker." De bewaarders zullen antwoorden: "Bidt dan." Maar het bidden der ongelovigen is nutteloos.
[40.54] Als richtsnoer en aanmaning voor mensen van begrip.
هُدىً وَذِكْرَى لِأولِي الأَلْبَابِ
Fāşbir 'Inna Wa`da Al-Lahi Ĥaqqun Wa Astaghfir Lidhanbika Wa Sabbiĥ Biĥamdi Rabbika Bil-`Ashīyi Wa Al-'Ibkāri
[40.55] Heb geduld, voorzeker, Allah's belofte is waar. En vraag bescherming tegen uw zonde en eert uw Heer 's morgens en 's avonds met de lof die Hem toekomt.
[40.56] Zij die over de tekenen van Allah twisten zonder dat hun het gezag daartoe verleend is, hebben in hun innerlijk niets dan trots, die zij niet kunnen verwerkelijken. Zoekt daarom uw toevlucht bij Allah. Waarlijk, Hij is de Alhorende, de Alziende.
Wa Mā Yastawī Al-'A`má Wa Al-Başīru Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Wa `Amilū Aş-Şāliĥāti Wa Lā Al-Musī'u ۚ Qalīlāan Mā Tatadhakkarūna
[40.58] De blinden en de zienden zijn niet gelijk; noch zijn zij, die geloven en goede werken doen gelijk aan hen die kwaad doen. Gering is de lering die gij hieruit trekt.
[40.60] En uw Heer zegt: "Aanbidt Mij; Ik zal uw gebed verhoren. Maar zij die te hoogmoedig zijn om Mij te aanbidden, zullen veracht de hel binnengaan."
[40.61] Allah is Degene Die de nacht voor u aanwees opdat gij er in moogt rusten en de dag om u licht te geven. Voorwaar, Allah is vol genade voor de mensen, toch zijn de meeste mensen ondankbaar.
Al-Lahu Al-Ladhī Ja`ala Lakumu Al-'Arđa Qarārāan Wa As-Samā'a Binā'an Wa Şawwarakum Fa'aĥsana Şuwarakum Wa Razaqakum Mina Aţ-Ţayyibāti ۚ Dhalikumu Al-Lahu Rabbukum ۖ Fatabāraka Al-Lahu Rabbu Al-`Ālamīna
[40.64] Allah is het, Die de aarde voor u als een rustplaats heeft gemaakt en de hemelen als gewelf, Die u gevormd heeft en u een schone vorm heeft gegeven en u van goede dingen heeft voorzien. Dit is Allah uw Heer. Gezegend is Allah, de Heer der Werelden.
Huwa Al-Ĥayyu Lā 'Ilāha 'Illā Huwa Fād`ūhu Mukhlişīna Lahu Ad-Dīna ۗ Al-Ĥamdu Lillahi Rabbi Al-`Ālamīna
[40.65] Hij is de Levende, er is geen God naast Hem. Aanbidt daarom Hem alleen, oprecht zijnde in gehoorzaamheid tot Hem. Alle lof behoort aan Allah, de Heer der Werelden.
[40.66] Zeg: "Het is mij verboden diegenen te aanbidden die gij naast Allah aanroept daar er duidelijke bewjizen van mijn Heer tot mij zijn gekomen; en het is mij geboden mij te onderwerpen aan de Heer der Werelden."
Huwa Al-Ladhī Khalaqakum Min TurābinThumma Min NuţfatinThumma Min `AlaqatinThumma Yukhrijukum ŢiflāanThumma Litablughū 'AshuddakumThumma Litakūnū Shuyūkhāan ۚ Wa Minkum Man Yutawaffá Min Qablu ۖ Wa Litablughū 'Ajalāan Musammáan Wa La`allakum Ta`qilūna
[40.67] Hij is het Die u uit stof schiep, dan uit een levenskiem en uit een klonter bloed, vervolgens brengt Hij u voort als een kind, dan bereikt gij de volwassenheid, daarna wordt gij oud. Sommigen sterven eerder, en anderen onder u zullen een vastgestelde tijd bereiken; opdat gij tot inzicht komt.
[40.74] "Naast Allah?" Zij zullen zeggen: "Zij zijn verloren gegaan. Neen, wij plachten voorheen niets te aanbidden." Zo laat Allah de ongelovigen dwalen.
[40.77] Heb daarom geduld, Allah's belofte is zeker waar. Of Wij u de straf waarmede Wij hen bedreigen gedeeltelijk tonen of u (vََr dien) doen sterven, zij zullen toch tot Ons worden teruggebracht.
Wa Laqad 'Arsalnā Rusulāan Min Qablika Minhum Man Qaşaşnā `Alayka Wa Minhum Man Lam Naqşuş `Alayka ۗ Wa Mā Kāna Lirasūlin 'An Ya'tiya Bi'āyatin 'Illā Bi'idhni Al-Lahi ۚ Fa'idhā Jā'a 'Amru Al-Lahi Quđiya Bil-Ĥaqqi Wa Khasira Hunālika Al-Mubţilūna
[40.78] En Wij zonden boodschappers vََr u, sommigen van hen hebben Wij vermeld en anderen hebben Wij niet genoemd en geen boodschapper kan een teken brengen zonder Allah's gebod. En wanneer Allah's gebod komt, wordt er in waarheid geoordeeld en dan gaan de leugenaars verloren.
Wa Lakum Fīhā Manāfi`u Wa Litablughū `Alayhā Ĥājatan Fī Şudūrikum Wa `Alayhā Wa `Alá Al-Fulki Tuĥmalūna
[40.80] En gij hebt andere voordelen van hen - zodat gij door hen elke behoefte die in uw innerlijk is, tevreden moogt stellen. En door hen (te land) en op schepen (ter zee) wordt gij gedragen.
[40.82] Hebben zij niet op aarde gereisd en gezien wat het einde was van degenen die voor hen waren? Zij waren groter in aantal dan dezen en machtiger in kracht, en in de sporen die zij op aarde achterlieten. Maar alles wat zij verwierven baatte hen niet.
Falammā Jā'at/hum Rusuluhum Bil-Bayyināti Fariĥū Bimā `Indahum Mina Al-`Ilmi Wa Ĥāqa Bihim Mā Kānū Bihi Yastahzi'ūn
[40.83] En toen hun boodschappers met duidelijke tekenen tot hen kwamen, namen zij genoegen met de kennis die zij bezaten. en de straf waarover zij spotten, verstrikte hen.
[40.84] En toen zij Onze straf zagen zeiden zij: "Wij geloven in Allah als de Enige en wij verwerpen alles wat wij vroeger met Hem plachten te vereenzelvigen."
[40.85] Maar nadat zij Onze straf hadden gezien kon hun geloof hun niet meer baten. Dit is Allah's wet die haar loop neemt ten opzichte van Zijn dienaren en zo gingen de ongelovigen verloren.