Lāhiyatan Qulūbuhum ۗ Wa 'Asarrū An-Najwá Al-Ladhīna Žalamū Hal Hādhā 'Illā Basharun Mithlukum ۖ 'Afata'tūna As-Siĥra Wa 'Antum Tubşirūna
[21.3] En hun hart is achteloos. En de onrechtvaardigen plegen overleg in het geheim zeggende: "Is deze (Mohammed) niet slechts een mens als gij? Wilt gij dan de tovenarij met open ogen tegemoet gaan?"
Bal Qālū 'Ađghāthu 'Aĥlāmin Bal Aftarāhu Bal Huwa Shā`irun Falya'tinā Bi'āyatin Kamā 'Ursila Al-'Awwalūna
[21.5] "Neen," zeggen zij, "verwarde dromen; neen, hij heeft het verzonnen; neen, hij is een dichter. Laat hem ons een teken brengen zoals de vroegere (profeten) dit hebben gebracht."
[21.7] En vََr u zonden Wij slechts mannen aan wie Wij een openbaring hadden gezonden - Vraagt degenen, die de Vermaning bezitten, indien gij het niet weet. -
Bal Naqdhifu Bil-Ĥaqqi `Alá Al-Bāţili Fayadmaghuhu Fa'idhā Huwa Zāhiqun ۚ Wa Lakumu Al-Waylu Mimmā Taşifūna
[21.18] Neen, Wij stellen de waarheid tegenover de valsheid zodat de eerste de laatste het hoofd breekt en ziet, zij vergaat. En wee u, wegens hetgeen gij beweert.
Wa Lahu Man Fī As-Samāwāti Wa Al-'Arđi ۚ Wa Man `Indahu Lā Yastakbirūna `An `Ibādatihi Wa Lā Yastaĥsirūna
[21.19] Hem behoort wat in de hemelen en op aarde is, en degenen die zich in Zijn tegenwoordigheid bevinden, zijn niet te trots om Hem te aanbidden, noch worden zij dit moede;
[21.22] Indien er naast Allah andere Goden waren in (de hemel en op aarde) zouden dezen voorzeker tot chaos zijn vervallen. Verheven is Allah, de Heer van de Troon, boven hetgeen zij zeggen.
[21.24] Hebben zij Goden buiten Hem genomen? Zeg: "Komt met uw bewijzen." Hier is de verkondiging dergenen die vََr mij waren. Doch de meesten hunner kennen de waarheid niet en zij zijn er afkerig van.
Ya`lamu Mā Bayna 'Aydīhim Wa Mā Khalfahum Wa Lā Yashfa`ūna 'Illā Limani Artađá Wa Hum Min Khashyatihi Mushfiqūna
[21.28] Hij weet wat vََr hen is, en wat achter hen is, zij zijn voor niemand voorspraak behalve voor degene die Hem behaagt en zij sidderen uit eerbied voor Hem.
'Awalam Yará Al-Ladhīna Kafarū 'Anna As-Samāwāti Wa Al-'Arđa Kānatā Ratqāan Fafataqnāhumā ۖ Wa Ja`alnā Mina Al-Mā'i Kulla Shay'in Ĥayyin ۖ 'Afalā Yu'uminūna
[21.30] Hebben de ongelovigen niet ingezien dat de hemel en de aarde gesloten waren en dat Wij ze dan hebben geopend? En al hetgeen leeft, hebben Wij uit water gemaakt. Willen zij dan toch niet geloven?
Wa Ja`alnā Fī Al-'Arđi Rawāsiya 'An Tamīda Bihim Wa Ja`alnā Fīhā Fijājāan Subulāan La`allahum Yahtadūna
[21.31] En Wij hebben op aarde onwrikbare bergen geplaatst, opdat zij niet met hen (de mensen) zouden beven; en Wij hebben er wijde wegen gemaakt, opdat zij de juiste richting zouden volgen.
Wa Huwa Al-Ladhī Khalaqa Al-Layla Wa An-Nahāra Wa Ash-Shamsa Wa Al-Qamara ۖ Kullun Fī Falakin Yasbaĥūna
[21.33] En Hij is het, Die de nacht en de dag schiep. Ook de zon en de maan, elk hunner beweegt zich langs een (vaste) baan.
Kullu NafsinDhā'iqatu Al-Mawti ۗ Wa Nablūkum Bish-Sharri Wa Al-Khayri Fitnatan ۖ Wa 'Ilaynā Turja`ūna
[21.35] Iedere ziel zal de dood ondergaan en Wij beproeven u met kwaad en goed en tot Ons zult gij terugkeren.
Wa 'Idhā Ra'āka Al-Ladhīna Kafarū 'In Yattakhidhūnaka 'Illā Huzuwan 'Ahadhā Al-Ladhī Yadhkuru 'Ālihatakum Wa Hum Bidhikri Ar-Raĥmāni Hum Kāfirūna
[21.36] Wanneer de ongelovigen u zien, spotten zij slechts met u, zij zeggen: "Is dit degene die kwaad spreekt van uw Goden?" terwijl zij het zijn die de verkondiging van de Barmhartige verwerpen.
Law Ya`lamu Al-Ladhīna Kafarū Ĥīna Lā Yakuffūna `An Wujūhihimu An-Nāra Wa Lā `An Žuhūrihim Wa Lā Hum Yunşarūna
[21.39] O, wisten de ongelovigen maar de tijd wanneer zij niet bij machte zullen zijn het Vuur van hun gezicht of van hun rug te weren en niet zullen worden geholpen!
Bal Ta'tīhim Baghtatan Fatabhatuhum Falā Yastaţī`ūna Raddahā Wa Lā Hum Yunžarūna
[21.40] Neen, onverwachts zal het hen achterhalen en het zal hen verbijsteren; en zij zullen niet bij machte zijn het te voorkomen, noch zal hun uitstel worden gegeven.
Bal Matta`nā Hā'uulā' Wa 'Ābā'ahum Ĥattá Ţāla `Alayhimu Al-`Umuru ۗ 'Afalā Yarawna 'Annā Na'tī Al-'Arđa Nanquşuhā Min 'Aţrāfihā ۚ 'Afahumu Al-Ghālibūna
[21.44] Neen, Wij hebben deze (mensen) en hun vaderen een voorziening gegeven totdat het leven hun verlengd werd. Zien zij met dat Wij het land (der ongelovigen) bezoeken, het van de buitenzijde af besnoeiend? Zullen zij dan de overhand hebben?
Wa Nađa`u Al-Mawāzīna Al-Qisţa Liyawmi Al-Qiyāmati Falā Tužlamu NafsunShay'āan ۖ Wa 'In Kāna Mithqāla Ĥabbatin Min Khardalin 'Ataynā Bihā ۗ Wa Kafá Binā Ĥāsibīna
[21.47] En Wij zullen weegschalen der gerechtigheid instellen op de Dag der Opstanding, zodat geen enkele ziel in enig opzicht onrecht zal worden aangedaan. En al was het slechts het gewicht van een mosterdzaadje, Wij zullen het naar voren brengen en Wij zijn voldoende als Rekenaar.
Qāla Bal Rabbukum Rabbu As-Samāwāti Wa Al-'Arđi Al-Ladhī Faţarahunna Wa 'Anā `Alá Dhālikum Mina Ash-Shāhidīna
[21.56] Hij antwoordde: "Neen, uw Heer is de Heer van de hemelen en van de aarde, Die deze schiep en ik leg getuigenis er van af."
Wa Ja`alnāhum 'A'immatan Yahdūna Bi'amrinā Wa 'Awĥaynā 'Ilayhim Fi`la Al-Khayrāti Wa 'Iqāma Aş-Şalāati Wa 'Ītā'a Az-Zakāati ۖ Wa Kānū Lanā `Ābidīna
[21.73] En Wij maakten hen tot leiders die de mensen leidden op Ons bevel en Wij zonden een Openbaring tot hen, die aanspoorde, goede werken te doen, het gebed te onderhouden en aalmoezen te geven. En zij aanbaden Ons alleen.
Wa Lūţāan 'Ātaynāhu Ĥukmāan Wa `Ilmāan Wa Najjaynāhu Mina Al-Qaryati Allatī Kānat Ta`malu Al-Khabā'itha ۗ 'Innahum Kānū Qawma Saw'in Fāsiqīna
[21.74] En aan Lot schonken Wij wijsheid en kennis. En Wij bevrijdden hem uit de stad die gruwelijk handelde. Zij waren inderdaad een boos en opstandig volk.
Wa Dāwūda Wa Sulaymāna 'Idh Yaĥkumāni Fī Al-Ĥarthi 'Idh Nafashat FīhiGhanamu Al-Qawmi Wa Kunnā LiĥukmihimShāhidīna
[21.78] En toen David en Salomo rechtspraken betreffende het veld waar de geiten van zekere mensen bij nacht graasden, waren Wij Getuige van hun oordeel.
Fafahhamnāhā Sulaymāna ۚ Wa Kullāan 'Ātaynā Ĥukmāan Wa `Ilmāan ۚ Wa Sakhkharnā Ma`a Dāwūda Al-Jibāla Yusabbiĥna Wa Aţ-Ţayra ۚ Wa Kunnā Fā`ilīna
[21.79] Wij schonken Salomo begrip van de zaak en aan elk hunner schonken Wij wijsheid en kennis. En Wij noopten de bergen en de vogels om samen met David Gods heerlijkheid te loven. En Wij waren het, Die dat deden.
[21.80] En Wij leerden hem de kunst, maliënkolders voor u te maken, opdat deze u zouden beschermen tegen aanvallen. Zult gij dan niet erkentelijk zijn?
Wa Lisulaymāna Ar-Rīĥa `Āşifatan Tajrī Bi'amrihi 'Ilá Al-'Arđi Allatī Bāraknā Fīhā ۚ Wa Kunnā Bikulli Shay'in `Ālimīna
[21.81] En Wij maakten de geweldige wind aan Salomo onderdanig. Deze blies om zijnentwille in de richting van het land dat Wij hadden gezegend. En Wij bezitten kennis van alle dingen.
Wa Mina Ash-Shayāţīni Man Yaghūşūna Lahu Wa Ya`malūna `Amalāan Dūna Dhālika ۖ Wa Kunnā Lahum Ĥāfižīna
[21.82] En Wij maakten onder de duivels, die voor hem doken en daarnaast andere arbeid verrichtten en Wij waren het die over hen waakten.
Fāstajabnā Lahu Fakashafnā Mā Bihi Min Đurrin ۖ Wa 'Ātaynāhu 'Ahlahu Wa Mithlahum Ma`ahum Raĥmatan Min `Indinā Wa Dhikrá Lil`ābidīna
[21.84] Wij verhoorden daarom zijn gebed en bevrijdden hem van moeilijkheden en gaven hem de zijnen en het gelijke er van daarnevens, als een bewijs Onzer barmhartigheid en als een herinnering voor de vromen.
[21.87] En Zonnoen (Jonas) toen hij in toorn heenging en dacht dat Wij geen macht over hem hadden en in de duisternis uitriep, zeggende: "Er is geen God dan Gij. Heilig zijt Gij. Ik behoorde inderdaad tot de onrechtvaardigen."
Fāstajabnā Lahu Wa Wahabnā Lahu Yaĥyá Wa 'Aşlaĥnā Lahu Zawjahu ۚ 'Innahum Kānū Yusāri`ūna Fī Al-Khayrāti Wa Yad`ūnanā Raghabāan Wa Rahabāan ۖ Wa Kānū Lanā Khāshi`īna
[21.90] Toen verhoorden Wij zijn gebed en beloofden hem Johannes en Wij maakten zijn vrouw geschikt (een kind te krijgen). Zij plachten met elkander te wedijveren in goede werken en zij riepen Ons in hoop en vrees aan en waren nederig voor Ons.
Wa A-Atī 'Aĥşanat Farjahā Fanafakhnā Fīhā Min Rūĥinā Wa Ja`alnāhā Wa Abnahā 'Āyatan Lil`ālamīna
[21.91] En (gedenk) haar, die haar kuisheid bewaarde; Wij bliezen haar Onze geest in en Wij maakten haar en haar zoon tot een teken voor alle volkeren.
Faman Ya`mal Mina Aş-Şāliĥāti Wa Huwa Mu'uminun Falā Kufrāna Lisa`yihi Wa 'Innā Lahu Kātibūna
[21.94] Wie ook goede werken verricht en een gelovige is, voor diens ijver zal geen ondankbaarheid zijn. Wij zullen dit voorzeker in zijn voordeel boekstaven.
Wāqtaraba Al-Wa`du Al-Ĥaqqu Fa'idhā Hiya Shākhişatun 'Abşāru Al-Ladhīna Kafarū Yā Waylanā Qad Kunnā Fī Ghaflatin Min Hādhā Bal Kunnā Žālimīna
[21.97] En als de ware Belofte nadert, dan ziet, de ogen der ongelovigen zullen verstard zijn. (Zij zullen zeggen): "O! wee ons, wij waren hier inderdaad onachtzaam over, neen, wij waren onrechtvaardigen."
[21.104] De Dag, waarop Wij de hemelen zullen oprollen zoals een schrijver zijn geschriften oprolt. Gelijk Wij de schepping eerst begonnen, aldus zullen Wij haar terugbrengen - een Belofte van Ons; voorwaar Wij zullen deze nakomen.
[21.109] Maar indien zij zich afwenden, zeg dan: "Ik heb u allen gelijkelijk ingelicht en ik weet niet of hetgeen waar gij mee bedreigd wordt, nabij of ver is."