[20.10] Toen hij een vuur zag, zeide hij tot de zijnen: "Blijft hier, ik bespeur een vuur; misschien zal ik u daarvan een vuurbrand kunnen brengen of door het vuur de weg vinden."
[20.39] "'Plaats hem in het kistje en werp dit in de rivier, dan zal de rivier het op de oever werpen, zodat een vijand van Mij en van hem, hem zal opnemen'. En Ik omhulde u met Mijn liefde; opdat gij zoudt worden grootgebracht voor Mijn oog."
'Idh Tamshī 'Ukhtuka Fataqūlu Hal 'Adullukum `Alá Man Yakfuluhu ۖ Faraja`nāka 'Ilá 'Ummika Kay Taqarra `Aynuhā Wa Lā Taĥzana ۚ Wa Qatalta Nafsāan Fanajjaynāka Mina Al-Ghammi Wa Fatannāka Futūnāan ۚ Falabithta Sinīna Fī 'Ahli Madyana Thumma Ji'ta `Alá Qadarin Yā Mūsá
[20.40] "Toen uw zuster voorbijkwam en zeide: 'Zal ik u iemand noemen die hem zal verzorgen?' Aldus schonken Wij u terug aan uw moeder opdat haar oog zou worden verfrist en zij niet zou treuren. En gij dooddet een man, doch Wij verlosten u van smart. En Wij beproefden u op verschillende manieren. En gij vertoefdet jaren te midden van het volk van Midian. Dan zijt gij, o Mozes, herwaarts gekomen zoals besloten was."
[20.47] "Gaat dus naar hem toe en zegt: 'Wij zijn de boodschappers van uw Heer; laat derhalve de kinderen van Israël met ons weggaan, en doe hun geen leed aan. Wij hebben u, voorwaar, een teken gebracht van uw Heer; vrede rust op hem die de leiding volgt;'"
Al-Ladhī Ja`ala Lakumu Al-'Arđa Mahdāan Wa Salaka Lakum Fīhā Subulāan Wa 'Anzala Mina As-Samā'i Mā'an Fa'akhrajnā Bihi 'Azwājāan Min NabātinShattá
[20.53] Hij is het Die u de aarde heeft gegeven tot een wieg en wegen voor u heeft doen ontstaan en Die regen doet nederdalen uit de hemel, waardoor Hij allerlei planten voortbrengt.
Falana'tiyannaka Bisiĥrin Mithlihi Fāj`al Baynanā Wa Baynaka Maw`idāan Lā Nukhlifuhu Naĥnu Wa Lā 'Anta Makānāan Sūáan
[20.58] "Voorzeker, wij zullen gelijkwaardige toverkunst tegenover (de uwe) stellen; maak derhalve een afspraak met ons die wij noch gij zullen verzuimen na te komen op een plaats (voor beiden) gelijk."
[20.61] Mozes zeide tot hen: "Wee u; verzint geen leugen over Allah, anders zal Hij u door een kastijding verdelgen. Hij die een leugen verzint, slaagt nimmer."
Qālū 'In Hadhāni Lasāĥirāni Yurīdāni 'An Yukhrijākum Min 'Arđikum Bisiĥrihimā Wa Yadh/habā Biţarīqatikumu Al-Muthlá
[20.63] Zij zeiden: "Deze twee zijn zeker tovenaars die u met behulp van hun toverkunst uit uw land wensen te verdrijven en uw schone kultuur te vernietigen."
[20.69] "Werp hetgeen in uw rechter hand is; het zal wat zij hebben voortgebracht verslinden, want hetgeen zij hebben gemaakt is slechts toverkunst. En een tovenaar slaagt nooit waar hij ook moge komen."
Qāla 'Āmantum Lahu Qabla 'An 'Ādhana Lakum ۖ 'Innahu Lakabīrukumu Al-Ladhī `Allamakumu As-Siĥra ۖ Fala'uqaţţi`anna 'Aydiyakum Wa 'Arjulakum Min Khilāfin Wa La'uşallibannakum Fī Judhū`i An-Nakhli Wa Lata`lamunna 'Ayyunā 'Ashaddu `Adhābāan Wa 'Abqá
[20.71] Pharao zeide tot hen: "Gelooft gij in Hem eer ik u daartoe verlof geef? Hij moet uw meester zijn die u in de toverkunst heeft onderwezen. Daarom zal ik uw handen en voeten aan de tegenovergestelde kant afhakken en ik zal u voorzeker aan de stammen van palmbomen kruisigen; en gij zult met zekerheid weten wie van ons gestrenger en langduriger is in het straffen."
[20.72] Zij zeiden: "In geen geval zullen wij u verkiezen boven de duidelijke tekenen die tot ons zijn gekomen, en boven Hem Die ons geschapen heeft. Doet derhalve wat gij wilt; gij kunt alleen over het leven dezer wereld beslissen."
'Innā 'Āmannā Birabbinā Liyaghfira Lanā Khaţāyānā Wa Mā 'Akrahtanā `Alayhi Mina As-Siĥri Wa ۗ Allāhu Khayrun Wa 'Abqá
[20.73] "Voorzeker, wij hebben geloofd in onze Heer opdat Hij ons onze zonden en de tovenarij die gij ons hebt gedwongen te bedrijven, moge vergeven. Allah is de Beste, de Bestendigste."
[20.76] Tuinen der eeuwigheid waar doorheen rivieren stromen en waarin zij voor eeuwig zullen vertoeven. En dat is de beloning dergenen die zich louteren.
[20.77] Wij openbaarden Mozes: "Voer Mijn dienaren weg in de nacht en baan voor hen een droge weg door de zee. Gij behoeft niet te vrezen, dat gij zult worden ingehaald, noch zult gij angstig zijn."
[20.79] En Pharao voerde zijn volk op een dwaalspoor, hij leidde hen niet op de rechte weg.
وَأَضَلَّ فِرْعَوْنُ قَوْمَهُُوَمَا هَدَى
Yā Banī 'Isrā'īla Qad 'Anjaynākum Min `Adūwikum Wa Wā`adnākum Jāniba Aţ-Ţūri Al-'Aymana Wa Nazzalnā `Alaykumu Al-Manna Wa As-Salwá
[20.80] "O kinderen van Israël, Wij bevrijdden u van uw vijand en Wij gingen met u een verbond aan, aan de rechter zijde van de Berg (Sinaï) en zonden manna en kwartels op u neder."
Kulū Min Ţayyibāti Mā Razaqnākum Wa Lā Taţghaw Fīhi Fayaĥilla `AlaykumGhađabī ۖ Wa Man Yaĥlil `Alayhi Ghađabī Faqad Hawá
[20.81] "Eet van de goede dingen die Wij u hebben verschaft en overtreedt niet hier in, anders zal Mijn toorn op u nederdalen en degene op wie Mijn toorn nederdaalt gaat ten onder."
[20.86] Mozes keerde daarop verontwaardigd en bedroefd tot zijn volk terug. Hij zeide: "O mijn volk, heeft uw Heer u dan geen schone belofte gedaan? Kwam de vastgestelde tijd u dan te lang voor, of verlangdet gij dat de toorn van uw Heer op u zou nederdalen dat gij uw belofte aan mij hebt gebroken?"
[20.87] Zij antwoordden: "Wij hebben niet uit eigen beweging onze belofte aan u gebroken, doch wij waren belast met een lading sieraden van het volk, derhalve wierpen wij deze weg, en dat heeft Saamiri voorgesteld."
[20.88] Dan maakte deze voor het volk een kalf - een beeld, dat een loeiend geluid voortbracht. En men zeide: "Dit is uw God en de God van Mozes," doch hij is hem vergeten.
Wa Laqad Qāla Lahum Hārūnu Min Qablu Yā Qawmi 'Innamā Futintum Bihi ۖ Wa 'Inna Rabbakumu Ar-Raĥmānu Fa Attabi`ūnī Wa 'Aţī`ū 'Amrī
[20.90] En inderdaad had Aäron reeds tot hen gezegd: "O mijn volk, voorzeker gij zijt daarmee op de proef gesteld. Voorwaar uw Heer is de Barmhartige; volgt mij derhalve en gehoorzaamt mijn bevel."
[20.94] Hij antwoordde: "O zoon van mijn moeder, grijp mij niet bij mijn baard noch bij mijn hoofd." Ik was beducht dat gij zoudt zeggen: 'Gij hebt een scheuring teweeg gebracht onder de kinderen van Israël en hebt niet op mijn woord gewacht.'"
[20.95] Hij (Mozes) zeide: "En wat hebt gij te zeggen, o Saamiri?"
قَالَ فَمَا خَطْبُكَ يَاسَامِرِيُّ
Qāla Başurtu Bimā Lam Yabşurū Bihi Faqabađtu Qabđatan Min 'Athari Ar-Rasūli Fanabadhtuhā Wa Kadhalika Sawwalat Lī Nafsī
[20.96] Hij zeide: "Ik zag wat zij niet konden zien. Ik volgde de voetstappen van de boodschapper naar mijn beste vermogen, doch dat heb ik thans opgegeven. Aldus heeft. mijn ziel het voor mij vergemakkelijkt."
[20.97] Mozes zeide: "Ga dan heen, gedurende heel uw leven zult gij zeggen: 'Raak mij niet aan,' en bovendien is er voor u een straf (bereid) waaraan gij niet zult ontkomen. Aanschouw thans uw god waarvan gij een toegewijd aanbidder zijt geworden. Wij zullen hem verbranden en daarna in zee strooien."
[20.108] Op die Dag zullen zij de oproeper volgen, die recht op zijn doel afgaat; alle stemmen zullen voor de Barmhartige worden verzacht en gij zult een gedempt geluid gefluistere horen.
Wa `Anati Al-Wujūhu Lilĥayyi Al-Qayyūmi ۖ Wa QadKhāba Man Ĥamala Žulmāan
[20.111] Alle gezichten zullen zich verootmoedigen in tegenwoordigheid van de Levende, de Uitzichzelf - Bestaande. Voorzeker, hij die ongerechtigheid begaat zal verloren gaan.
Wa Kadhalika 'Anzalnāhu Qur'ānāan `Arabīyāan Wa Şarrafnā Fīhi Mina Al-Wa`īdi La`allahum Yattaqūna 'Aw Yuĥdithu LahumDhikrāan
[20.113] Aldus hebben Wij het (Boek) als een duidelijke Koran nedergezonden en Wij hebben daarin duidelijk waarschuwingen herhaaldelijk uiteengezet, opdat men (God) moge vrezen en opdat het hen tot nadenken moge brengen.
[20.114] Verheven zij Allah, de Ware Koning. En haast u niet met de Koran eer de openbaring er van aan u voltooid is en zeg: "O mijn Heer, doe mij toenemen in kennis."
Faqulnā Yā 'Ādamu 'Inna Hādhā `Adūwun Laka Wa Lizawjika Falā Yukhrijannakumā Mina Al-Jannati Fatashqá
[20.117] Daarom zeiden Wij: "O Adam, deze is voor u en uw vrouw een vijand; laat hij u derhalve niet uit de tuin verdrijven, anders zult gij ongelukkig worden."
Fawaswasa 'Ilayhi Ash-Shayţānu Qāla Yā 'Ādamu Hal 'Adulluka `Alá Shajarati Al-Khuldi Wa Mulkin Lā Yablá
[20.120] Doch Satan fluisterde hem kwaad in, hij zeide: "O Adam, zal ik u voeren tot de Boom der Eeuwigheid, en een koninkrijk dat nimmer zal vergaan?"
Fa'akalā Minhā Fabadat Lahumā Saw'ātuhumā Wa Ţafiqā Yakhşifāni `Alayhimā Min Waraqi Al-Jannati ۚ Wa `Aşá 'Ādamu Rabbahu Faghawá
[20.121] Zo aten beiden er van, waardoor hun schaamte hun duidelijk werd en zij zich begonnen te bekleden met bladeren uit de tuin. En Adam was ongehoorzaam aan het gebod van zijn Heer, derhalve leed hij.
[20.123] Hij (God) zeide: "Gaat allen tezamen hier vandaan, want gij zult elkander tot vijanden zijn. En indien er leiding van Mij tot u komt dan zal een ieder die Mijn leiding volgt, noch dwalen noch ongelukkig zijn."
Wa Man 'A`rađa `AnDhikrī Fa'inna Lahu Ma`īshatan Đankāan Wa Naĥshuruhu Yawma Al-Qiyāmati 'A`má
[20.124] Doch degene die zich van Mijn gedachtenis zal afwenden, zal in benarde omstandigheden leven en op de Dag der Opstanding zullen Wij hem blind doen opstaan."
Qāla Kadhālika 'Atatka 'Āyātunā Fanasītahā ۖ Wa Kadhalika Al-Yawma Tunsá
[20.126] God zal zeggen: "Aldus kwamen Onze tekenen tot u en gij hebt er geen acht op geslagen en insgelijks zal op deze Dag op u geen acht worden geslagen."
Wa Kadhalika Najzī Man 'Asrafa Wa Lam Yu'umin Bi'āyāti Rabbihi ۚ Wa La`adhābu Al-'Ākhirati 'Ashaddu Wa 'Abqá
[20.127] Op deze wijze vergelden Wij hem die buitensporig is en niet gelooft in de tekenen van zijn Heer; en de straf van het Hiernamaals is zeker gestrenger en langer van duur.
[20.128] Is het hun (bewoners van Mekka) dan niet duidelijk hoevele geslachten Wij vََr hen hebben verdelgd, in wier woonplaatsen zij wandelen? Voorwaar, daarin liggen tekenen voor degenen die met rede zijn begaafd.
Fāşbir `Alá Mā Yaqūlūna Wa Sabbiĥ Biĥamdi Rabbika Qabla Ţulū`i Ash-Shamsi Wa Qabla Ghurūbihā ۖ Wa Min 'Ānā'i Al-Layli Fasabbiĥ Wa 'Aţrāfa An-Nahāri La`allaka Tarđá
[20.130] Verdraag (Mohammed) lijdzaam hetgeen zij zeggen en verheerlijk uw Heer met de lof die Hem toekomt voor het opgaan der zon en voor haar ondergang en verheerlijk Hem in de uren van de nacht en op de gedeelten van de dag, opdat gij gelukkig moogt zijn.
Wa Lā Tamuddanna `Aynayka 'Ilá Mā Matta`nā Bihi 'Azwājāan Minhum Zahrata Al-Ĥayāati Ad-Dunyā Linaftinahum Fīhi ۚ Wa Rizqu Rabbika Khayrun Wa 'Abqá
[20.131] En wend uw ogen niet naar hetgeen Wij hebben toebedeeld van de heerlijkheid dezer wereld aan verschillenden hunner, om hen daardoor te beproeven. De voorziening van uw Heer is beter en van langer duur.
Wa 'Mur 'Ahlaka Biş-Şalāati Wa Aşţabir `Alayhā ۖ Lā Nas'aluka Rizqāan ۖ Naĥnu Narzuquka Wa ۗ Al-`Āqibatu Lilttaqwá
[20.132] En spoor uw volk aan tot gebed en wees daarin volhardend. Wij vragen geen levensonderhoud van u, Wij onderhouden u. En het einde is voor de godvruchtigen.
[20.133] En zij (de ongelovigen) zeggen: "Waarom brengt hij ons geen teken van zijn Heer?" Is er dan geen duidelijk teken tot hen gekomen in hetgeen in de vroegere geschriften staat?
Wa Law 'Annā 'Ahlaknāhum Bi`adhābin Min Qablihi Laqālū Rabbanā Lawlā 'Arsalta 'Ilaynā Rasūlāan Fanattabi`a 'Āyātika Min Qabli 'An Nadhilla Wa Nakhzá
[20.134] En indien Wij hen voor zijn (van de profeet) komst met een straf hadden verdelgd, zouden zij ongetwijfeld hebben gezegd: "Onze Heer, waarom hebt Gij ons geen boodschapper gezonden, dan hadden wij Uw geboden kunnen volgen eer wij vernederd en onteerd werden?"
Qul Kullun Mutarabbişun Fatarabbaşū ۖ Fasata`lamūna Man 'Aşĥābu Aş-Şirāţi As-Sawīyi Wa Mani Ahtadá
[20.135] Zeg: "Een ieder wacht; wacht gij derhalve ook en weldra zult gij te weten komen wie de mensen van het rechte pad zijn en wie de rechte weg volgen."