Wa 'Adhānun Mina Al-Lahi Wa Rasūlihi 'Ilá An-Nāsi Yawma Al-Ĥajji Al-'Akbari 'Anna Al-Laha Barī'un Mina Al-Mushrikīna ۙ Wa Rasūluhu ۚ Fa'in Tubtum Fahuwa Khayrun Lakum ۖ Wa 'In Tawallaytum Fā`lamū 'AnnakumGhayru Mu`jizī Al-Lahi ۗ Wa Bashshiri Al-Ladhīna Kafarū Bi`adhābin 'Alīmin
[9.3] En dit is een verklaring van Allah en Zijn boodschapper aan de mensen op de dag van de grote bedevaart, dat Allah alsmede Zijn boodschapper niets uitstaande hebben met de afgodendienaren. Als gij daarom berouw toont zal het beter voor u zijn, maar indien gij u afwendt, weet dan, dat gij Allah niet kunt ontsnappen. En geeft tijding van een pijnlijke straf aan de ongelovigen.
[9.4] Met uitzondering van diegenen der afgodendienaren met wie gij een verbond hebt gesloten en die in niets hebben gefaald, noch iemand tegen u hebben geholpen. Vervult daarom aan dezen het verbond tot hun bepaalde termijn. Voorzeker, Allah heeft de godvruchtigen lief.
Fa'idhā Ansalakha Al-'Ash/huru Al-Ĥurumu Fāqtulū Al-Mushrikīna Ĥaythu Wajadtumūhum Wa Khudhūhum Wa Aĥşurūhum Wāq`udū Lahum Kulla Marşadin ۚ Fa'in Tābū Wa 'Aqāmū Aş-Şalāata Wa 'Ātaw Az-Zakāata Fakhallū Sabīlahum ۚ 'Inna Al-LahaGhafūrun Raĥīmun
[9.5] Wanneer de heilige maanden voorbij zijn, doodt dan de afgodendienaren waar gij hen ook vindt en grijpt hen en belegert hen en loert op hen uit elke hinderlaag. Maar als zij berouw hebben en het gebed houden en de Zakaat betalen, laat hun weg dan vrij. Voorzeker, Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
Wa 'In 'Aĥadun Mina Al-Mushrikīna Astajāraka Fa'ajirhu Ĥattá Yasma`a Kalāma Al-LahiThumma 'Abligh/hu Ma'manahu ۚ Dhālika Bi'annahum Qawmun Lā Ya`lamūna
[9.6] En als één der afgodendienaren u om bescherming vraagt, schenk hem dan bescherming dat hij het woord van Allah moge horen; voer hem dan naar de plaats, waar hij veilig is. Dit is omdat zij een volk zijn dat niet weet.
[9.7] Hoe kan er een verbond bestaan voor de afgodendienaren met Allah en Zijn boodschapper, met uitzondering van hen, met wie gij in de heilige Moskee een verbond hebt gesloten? Zolang zij daarom getrouw jegens u zijn, weest getrouw jegens hen. Voorzeker, Allah heeft de godvruchtigen lief.
Kayfa Wa 'In Yažharū `Alaykum Lā Yarqubū Fīkum 'Illāan Wa Lā Dhimmatan ۚ Yurđūnakum Bi'afwāhihim Wa Ta'bá Qulūbuhum Wa 'Aktharuhum Fāsiqūna
[9.8] Hoe kan het zijn dat wanneer zij de overhand over u hebben, zij geen band van verwantschap en verbond tegenover u in acht zullen nemen? Zij behagen u met hun mond terwijl hun hart dit weigert en de meesten hunner overtreden.
Fa'in Tābū Wa 'Aqāmū Aş-Şalāata Wa 'Ātaw Az-Zakāata Fa'ikhwānukum Fī Ad-Dīni ۗ Wa Nufaşşilu Al-'Āyāti Liqawmin Ya`lamūna
[9.11] Maar als zij berouw tonen en het gebed houden en de Zakaat betalen worden zij uw broeders in het geloof. Wij leggen de tekenen uit aan een volk dat wil begrijpen.
[9.12] Maar indien zij na hun verbond hun eden breken en uw godsdienst smaden, bestrijdt dan de leiders van het ongeloof - waarlijk, hun eden zijn niets - opdat zij mogen ophouden.
[9.13] Wilt gij een volk niet bestrijden dat zijn eden heeft gebroken en plannen smeedde om de boodschapper te verdrijven en dat het eerste was om tegen u te beginnen? Vreest gij hen? Neen, Allah is het meest waardig, dat gij Hem zoudt vrezen als gij gelovigen zijt.
Qātilūhum Yu`adhdhibhumu Al-Lahu Bi'aydīkum Wa Yukhzihim Wa Yanşurkum `Alayhim Wa Yashfi Şudūra Qawmin Mu'uminīna
[9.14] Bestrijdt hen, Allah zal hen door uw handen straffen en vernederen en u tot een overwinning over hen helpen en het gemoed van een volk dat gelooft, verlichten.
'Am Ĥasibtum 'An Tutrakū Wa Lammā Ya`lami Al-Lahu Al-Ladhīna Jāhadū Minkum Wa Lam Yattakhidhū Min Dūni Al-Lahi Wa Lā Rasūlihi Wa Lā Al-Mu'uminīna Walījatan Wa ۚ Allāhu Khabīrun Bimā Ta`malūna
[9.16] Denkt gij, dat gij met rust zoudt worden gelaten terwijl Allah diegenen uwer nog niet heeft onderscheiden die (voor Hem) strijden en niemand buiten Allah en Zijn boodschapper en de gelovigen tot boezemvriend nemen? -Allah is goed op de hoogte van hetgeen gij doet.
[9.17] De afgodendienaren kunnen de Moskeeën van Allah niet onderhouden, terwijl zij van ongeloof tegen zichzelf getuigen. Zij zijn het wier werken ijdel zullen zijn en zij zullen in het Vuur vertoeven.
'Innamā Ya`muru Masājida Al-Lahi Man 'Āmana Bil-Lahi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri Wa 'Aqāma Aş-Şalāata Wa 'Ātá Az-Zakāata Wa Lam Yakhsha 'Illā Al-Laha ۖ Fa`asá 'Ūlā'ika 'An Yakūnū Mina Al-Muhtadīna
[9.18] Alleen hij kan de Moskeeën onderhouden die in Allah en de laatste Dag gelooft en het gebed houdt en de Zakaat betaalt en niemand vreest behalve Allah. Dezen zijn het die tot de geleiden behoren.
'Aja`altum Siqāyata Al-Ĥājji Wa `Imārata Al-Masjidi Al-Ĥarāmi Kaman 'Āmana Bil-Lahi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri Wa Jāhada Fī Sabīli Al-Lahi ۚ Lā Yastawūna `Inda Al-Lahi Wa ۗ Allāhu Lā Yahdī Al-Qawma Až-Žālimīna
[9.19] Acht gij het geven van dranken aan de bedevaartgangers en het bezoeken van de heilige Moskee gelijk aan de werken van hem die in Allah en de laatste Dag gelooft en voor de zaak van Allah strijdt? Zij zijn in de ogen van Allah niet gelijk. En Allah leidt het onrechtvaardige volk niet.
Al-Ladhīna 'Āmanū Wa Hājarū Wa Jāhadū Fī Sabīli Al-Lahi Bi'amwālihim Wa 'Anfusihim 'A`žamu Darajatan `Inda Al-Lahi ۚ Wa 'Ūlā'ika Humu Al-Fā'izūna
[9.20] Zij, die geloven en van hun woonplaatsen verhuizen en met hun bezit en met hun persoon voor de zaak van Allah strijden, hebben in de ogen van Allah de hoogste rang. Dezen zullen zegevieren.
[9.23] O gij, die gelooft, neemt uw vaders en uw broeders niet tot vrienden als zij ongeloof boven geloof verkiezen. En wie onder u met hen bevriend is behoort tot de overtreders.
Qul 'In Kāna 'Ābā'uukum Wa 'Abnā'uukum Wa 'Ikhwānukum Wa 'Azwājukum Wa `Ashīratukum Wa 'Amwālun Aqtaraftumūhā Wa Tijāratun Takhshawna Kasādahā Wa Masākinu Tarđawnahā 'Aĥabba 'Ilaykum Mina Al-Lahi Wa Rasūlihi Wa Jihādin Fī Sabīlihi Fatarabbaşū Ĥattá Ya'tiya Al-Lahu Bi'amrihi Wa ۗ Allāhu Lā Yahdī Al-Qawma Al-Fāsiqīna
[9.24] Zeg: "Indien uw vaders en uw zonen en uw broeders en uw vrouwen en uw verwanten en de rijkdommen die gij verkregen hebt en de handel waarvan gij slapte vreest en de woningen waarvan gij houdt, u liever zijn, dan Allah en Zijn boodschapper en het streven voor Zijn zaak, wacht dan, tot Allah met Zijn oordeel komt; Allah leidt het ongehoorzame volk niet.
[9.25] Voorzeker, Allah heeft u op menig slagveld geholpen en op de dag van Honain, toen uw grote aantal u verheugde, maar dit baatte u niets en de aarde werd ondanks haar uitgestrektheid voor u te eng; toen hebt gij u vluchtende afgewend.
Thumma 'Anzala Al-Lahu Sakīnatahu `Alá Rasūlihi Wa `Alá Al-Mu'uminīna Wa 'Anzala Junūdāan Lam Tarawhā Wa `Adhdhaba Al-Ladhīna Kafarū ۚ Wa Dhalika Jazā'u Al-Kāfirīna
[9.26] Daarna zond Allah Zijn vrede over de boodschapper en over de gelovigen neder en Hij zond scharen, die gij niet zaagt en Hij strafte de ongelovigen. En dit is de vergelding voor hen die niet geloven.
[9.28] O, gij die gelooft, de afgodendienaren zijn voorzeker onrein. Zij zullen daarom na (verloop van) dit jaar de heilige Moskee niet naderen. En als gij armoede vreest, zal Allah u als Hij wil, uit Zijn overvloed verrijken. Voorzeker, Allah is Alwetend, Alwijs.
Qātilū Al-Ladhīna Lā Yu'uminūna Bil-Lahi Wa Lā Bil-Yawmi Al-'Ākhiri Wa Lā Yuĥarrimūna Mā Ĥarrama Al-Lahu Wa Rasūluhu Wa Lā Yadīnūna Dīna Al-Ĥaqqi Mina Al-Ladhīna 'Ūtū Al-Kitāba Ĥattá Yu`ţū Al-Jizyata `An Yadin Wa Hum Şāghirūna
[9.29] Bestrijdt diegenen onder de mensen van het Boek, die in Allah noch in de laatste Dag geloven, noch voor onwettig houden wat Allah en Zijn boodschapper voor onwettig hebben verklaard, noch de ware godsdienst belijden totdat zij de belasting met eigen hand betalen, terwijl zij onderdanig zign.
[9.30] En de Joden zeggen: "Ezra is de zoon van Allah" en de Christenen zeggen: "De Messias is de zoon van Allah." Dit is, hetgeen zij met hun mond zeggen. Zij spreken de woorden na van degenen die vََr hen ongelovig waren; Allah's vloek zij over hen, hoe zijn zij afgekeerd!
Attakhadhū 'Aĥbārahum Wa Ruhbānahum 'Arbābāan Min Dūni Al-Lahi Wa Al-Masīĥa Abna Maryama Wa Mā 'Umirū 'Illā Liya`budū 'Ilahāan Wāĥidāan ۖ Lā 'Ilāha 'Illā Huwa ۚ Subĥānahu `Ammā Yushrikūna
[9.31] Zij hebben naast Allah hun geleerde mannen en hun monniken tot Heren genomen. En ook de Messias, de zoon van Maria, hoewel hun was bevolen slechts de ene God te aanbidden. Er is geen God naast Hem. Hij is verheven boven hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
Yurīdūna 'An Yuţfi'ū Nūra Al-Lahi Bi'afwāhihim Wa Ya'bá Al-Lahu 'Illā 'An Yutimma Nūrahu Wa Law Kariha Al-Kāfirūna
[9.32] Zij wensen het licht van Allah door hun mond te doven, maar Allah belet dit. Hij zal Zijn licht vervolmaken, zelfs al mogen de ongelovigen er een afkeer van hebben.
Huwa Al-Ladhī 'Arsala Rasūlahu Bil-Hudá Wa Dīni Al-Ĥaqqi Liyužhirahu `Alá Ad-Dīni Kullihi Wa Law Kariha Al-Mushrikūna
[9.33] Hij is het, Die Zijn boodschapper met leiding en de ware godsdienst heeft gezonden om deze te doen zegevieren boven alle godsdiensten, ofschoon de afgodendienaren er afkerig van zijn.
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū 'Inna Kathīrāan Mina Al-'Aĥbāri Wa Ar-Ruhbāni Laya'kulūna 'Amwāla An-Nāsi Bil-Bāţili Wa Yaşuddūna `An Sabīli Al-Lahi Wa ۗ Al-Ladhīna Yaknizūna Adh-Dhahaba Wa Al-Fiđđata Wa Lā Yunfiqūnahā Fī Sabīli Al-Lahi Fabashshirhum Bi`adhābin 'Alīmin
[9.34] O, gij die gelooft, velen der priesters en monniken verteren de rijkdommen der mensen door valse middelen en leiden de mensen van de weg van Allah af. En degenen, die goud en zilver ophopen en het niet voor de zaak van Allah besteden, deel hun het nieuws van een pijnlijke straf mee.
[9.35] Op de Dag, waarop het (geld) in het Vuur der hel verhit zal worden en hun voorhoofd, hun zijden en hun rug er mede zullen worden gebrandmerkt, (wordt hun gezegd:) "Dit is hetgeen gij voor uzelf hebt vergaard, ondergaat daarom nu (de gevolgen van) hetgeen gij voor uzelf verzameld hebt."
[9.36] Het aantal der maanden is volgens Allah's verordening twaalf sinds de tijd waarop Hij de hemelen en de aarde schiep. Vier hiervan zijn heilig. Dit is het juiste geloof. Doet u zelf dus hierin geen onrecht aan. En bestrijdt de afgodendienaren allen tezamen, zoals zij u bestrijden en weet, dat Allah met de rechtvaardigen is.
[9.37] Voorzeker, het uitstellen (van een heilige maand) is een toevoeging aan het ongeloof. Degenen, die niet geloven worden daardoor op een dwaalspoor gebracht. Het ene jaar staan zij het toe en het andere jaar verbieden zij het, opdat zij betreffende het aantal dat Allah heilig heeft gemaakt mogen overeenkomen, waardoor zij hetgeen Allah heeft verboden wettig maken. Het boze hunner daden werd voor hen schoonschijnend gemaakt. Allah leidt het ongelovige volk niet.
[9.38] O, gij die gelooft, waarom buigt gij ter aarde wanneer er tot u wordt gezegd: "Gaat op de weg van Allah voort?" Zijt gij met het tegenwoordige leven tevreden boven het Hiernamaals? Maar het genoegen van het tegenwoordige leven is vergeleken bij het Hiernamaals slechts nietig.
'Illā Tanfirū Yu`adhdhibkum `Adhābāan 'Alīmāan Wa Yastabdil Qawmāan Ghayrakum Wa Lā TađurrūhuShay'āan Wa ۗ Allāhu `Alá Kulli Shay'in Qadīrun
[9.39] Als gij niet voortgaat te vechten zal Hij u met een pijnlijke straf straffen en zal Hij een ander volk in uw plaats stellen en gij zult Hem in het geheel niet deren. Allah heeft macht over alle dingen.
[9.40] Als gij hem (de profeet) niet helpt, voorzeker Allah hielp hem, toen de ongelovigen hem verdreven - toen hij één van de twee was - en zij beiden in de grot waren en hij tot zijn metgezel zeide: "Treur niet, want Allah is met ons." Toen zond Allah Zijn vrede op hem neder en versterkte hem met scharen die gij niet zaagt en vernederde het woord van de ongelovigen en Allah's woord is het allerhoogste. En Allah is Almachtig, Alwijs.
Law Kāna `Arađāan Qarībāan Wa Safarāan Qāşidāan Lāttaba`ūka Wa Lakin Ba`udat `Alayhimu Ash-Shuqqatu ۚ Wa Sayaĥlifūna Bil-Lahi Law Astaţa`nā Lakharajnā Ma`akum Yuhlikūna 'Anfusahum Wa Allāhu Ya`lamu 'Innahum Lakādhibūna
[9.42] Als het een onmiddellijke winst en een korte reis was geweest, zouden zij u zeker zijn gevolgd, maar de vermoeiende reis scheen hun te lang. Toch willen zij bij Allah zweren: "Als wij er toe in staat waren geweest, zouden wij zeker met u zijn gegaan." Zij doen hun ziel te gronde gaan en Allah weet dat zij leugenaars zijn.
`Afā Al-Lahu `Anka Lima 'Adhinta Lahum Ĥattá Yatabayyana Laka Al-Ladhīna Şadaqū Wa Ta`lama Al-Kādhibīna
[9.43] Allah vergeve het u! Waarom stondt gij het hun toe, voordat degenen die de waarheid spraken u bekend waren geworden en totdat gij de leugenaars had herkend?
Lā Yasta'dhinuka Al-Ladhīna Yu'uminūna Bil-Lahi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri 'An Yujāhidū Bi'amwālihim Wa 'Anfusihim Wa ۗ Allāhu `Alīmun Bil-Muttaqīna
[9.44] Degenen, die in Allah en de laatste Dag geloven zullen u niet om toestemming vragen om te worden vrijgesteld van het strijden met hun bezit en hun persoon. Allah kent de rechtvaardigen goed.
'Innamā Yasta'dhinuka Al-Ladhīna Lā Yu'uminūna Bil-Lahi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri Wa Artābat Qulūbuhum Fahum Fī Raybihim Yataraddadūna
[9.45] Alleen degenen, die niet in Allah en de laatste Dag geloven en wier hart vol twijfel is, zullen u vragen om te worden vrijgesteld daar zij aarzelen in hun twijfel.
Wa Law 'Arādū Al-Khurūja La'a`addū Lahu `Uddatan Wa Lakin Kariha Al-Lahu Anbi`āthahum Fathabbaţahum Wa Qīla Aq`udū Ma`a Al-Qā`idīna
[9.46] Indien zij hadden willen vertrekken, zouden zij er zeker enige voorbereiding voor hebben gemaakt, maar Allah was afkerig van hun vertrek. Hij hield hen daarom terug en er werd gezegd: "Zit met de zittenden."
Law Kharajū Fīkum Mā Zādūkum 'Illā Khabālāan Wa La'awđa`ū Khilālakum Yabghūnakumu Al-Fitnata Wa Fīkum Sammā`ūna Lahum Wa ۗ Allāhu `Alīmun Biž-Žālimīna
[9.47] En als zij met u waren gegaan, zouden zij u niets dan last hebben bezorgd en zij zouden zich heen en weer hebben gehaast, tweedracht tussen u zaaiende. En er zijn er onder u die naar hen geluisterd zouden hebben. En Allah kent de onrechtvaardigen goed.
Laqadi Abtaghaw Al-Fitnata Min Qablu Wa Qallabū Laka Al-'Umūra Ĥattá Jā'a Al-Ĥaqqu Wa Žahara 'Amru Al-Lahi Wa Hum Kārihūna
[9.48] Voorzeker, zij zochten voordien reeds tweedracht te scheppen en zij smeedden complotten tegen u, totdat de waarheid kwam en het voornemen van Allah de overhand kreeg, ofschoon zij er afkerig van waren.
Wa Minhum Man Yaqūlu A'dhan Lī Wa Lā Taftinnī ۚ 'Alā Fī Al-Fitnati Saqaţū ۗ Wa 'Inna Jahannama Lamuĥīţatun Bil-Kāfirīna
[9.49] En onder hen is hij die zegt: "Geef mij verlof en stel mij niet op de proef." Voorzeker, zij zijn reeds op de proef gesteld. De hel zal de ongelovigen zeker omvatten.
'In Tuşibka Ĥasanatun Tasu'uhum ۖ Wa 'In Tuşibka Muşībatun Yaqūlū Qad 'Akhadhnā 'Amranā Min Qablu Wa Yatawallaw Wa Hum Fariĥūna
[9.50] Indien u iets goeds overkomt, verdriet het hen, maar als u een rampspoed overkomt, zeggen zij: "Wij hadden inderdaad onze voorzorgen genomen." En zij wenden zich juichend af.
Qul Lan Yuşībanā 'Illā Mā Kataba Al-Lahu Lanā Huwa Mawlānā ۚ Wa `Alá Al-Lahi Falyatawakkali Al-Mu'uminūna
[9.51] Zeg: "Niets kan ons overkomen, behalve hetgeen Allah voor ons heeft verordend. Hij is onze Beschermer. En in Allah zullen de gelovigen hun vertrouwen leggen."
Qul Hal Tarabbaşūna Binā 'Illā 'Iĥdá Al-Ĥusnayayni ۖ Wa Naĥnu Natarabbaşu Bikum 'An Yuşībakumu Al-Lahu Bi`adhābin Min `Indihi 'Aw Bi'aydīnā ۖ Fatarabbaşū 'Innā Ma`akum Mutarabbişūna
[9.52] Zeg: "Gij verwacht voor ons niets dan een der beide goede dingen (overwinning, martelaarschap), terwijl wij betreffende u verwachten, dat Allah u een straf zal opleggen van Hemzelf of door onze handen. Wacht daarom, wij wachten ook met u."
Wa Mā Mana`ahum 'An Tuqbala Minhum Nafaqātuhum 'Illā 'Annahum Kafarū Bil-Lahi Wa Birasūlihi Wa Lā Ya'tūna Aş-Şalāata 'Illā Wa Hum Kusālá Wa Lā Yunfiqūna 'Illā Wa Hum Kārihūna
[9.54] En niets verhindert, dat hun gaven worden aangenomen behalve dat zij in Allah en de boodschapper niet geloven. En zij komen slechts in luiheid tot het gebed en zij geven niet, dan onwillig.
Falā Tu`jibka 'Amwāluhum Wa Lā 'Awlāduhum ۚ 'Innamā Yurīdu Al-Lahu Liyu`adhdhibahum Bihā Fī Al-Ĥayāati Ad-Dunyā Wa Tazhaqa 'Anfusuhum Wa Hum Kāfirūna
[9.55] Laat daarom hun rijkdommen noch hun kinderen uw verwondering opwekken. Allah wenst hen er slechts mede te straffen en hun ziel zal heengaan, terwijl zij ongelovigen Zijn.
Wa Yaĥlifūna Bil-Lahi 'Innahum Laminkum Wa Mā Hum Minkum Wa Lakinnahum Qawmun Yafraqūna
[9.56] En zij zweren bij Allah dat zij inderdaad tot de uwen behoren, terwijl zij (in feite) niet tot de uwen behoren, toch zijn zij een volk dat vreest.
Wa Minhum Man Yalmizuka Fī Aş-Şadaqāti Fa'in 'U`ţū Minhā Rađū Wa 'In Lam Yu`ţaw Minhā 'Idhā Hum Yaskhaţūna
[9.58] Er zijn onder hen die u inzake aalmoezen belasteren. Als hun ervan wordt gegeven zijn zij tevreden, maar als hun er niet van wordt gegeven, ziet, worden zij boos.
Wa Law 'Annahum Rađū Mā 'Ātāhumu Al-Lahu Wa Rasūluhu Wa Qālū Ĥasbunā Al-Lahu Sayu'utīnā Al-Lahu Min Fađlihi Wa Rasūluhu 'Innā 'Ilá Al-Lahi Rāghibūna
[9.59] Waren zij slechts tevreden geweest met hetgeen Allah en Zijn boodschapper hun hadden gegeven en hadden zij gezegd: "Allah is ons toereikend: Allah zal ons van Zijn overvloed geven evenals Zijn boodschapper. Voorzeker, tot Allah zijn wij geneigd."
'Innamā Aş-Şadaqātu Lilfuqarā'i Wa Al-Masākīni Wa Al-`Āmilīna `Alayhā Wa Al-Mu'uallafati Qulūbuhum Wa Fī Ar-Riqābi Wa Al-Ghārimīna Wa Fī Sabīli Al-Lahi Wa Aibni As-Sabīli ۖ Farīđatan Mina Al-Lahi Wa ۗ Allāhu `Alīmun Ĥakīmun
[9.60] De aalmoezen zijn alleen voor de armen en de behoeftigen en voor degenen die daarbij werkzaam zijn en voor degenen wier hart verzoend is en voor de slaven en voor degenen die schuld hebben en voor de zaak van Allah en voor de reiziger: dit is een gebod van Allah. En Allah is Alwetend, Alwijs.
Wa Minhumu Al-Ladhīna Yu'udhūna An-Nabīya Wa Yaqūlūna Huwa 'Udhunun ۚ Qul 'Udhunu Khayrin Lakum Yu'uminu Bil-Lahi Wa Yu'uminu Lilmu'uminīna Wa Raĥmatun Lilladhīna 'Āmanū Minkum Wa ۚ Al-Ladhīna Yu'udhūna Rasūla Al-Lahi Lahum `Adhābun 'Alīmun
[9.61] En er zijn onder hen, die de profeet lastig vallen en zeggen: "Hij luistert naar iedereen." Zeg: "Zijn luisteren is goed voor u, hij gelooft in Allah en hij gelooft de gelovigen en hij is een barmhartigheid voor de gelovigen onder u." En zij, die de boodschapper van Allah lastig vallen, zullen een pijnlijke straf ontvangen.
[9.63] Weten zij niet, dat hem die Allah en Zijn Boodschapper vijandig gezind is het Vuur der hel wacht, waarin hij zal vertoeven? Dat is de grote vernedering.
[9.64] De huichelaars vrezen, dat een Soerah tegen hen zou worden geopenbaard die hen zou onderrichten over hetgeen in hun hart is. Zeg (tot hen): "Spot maar, voorzeker, Allah zal al hetgeen gij vreest aan het licht brengen."
Wa La'in Sa'altahum Layaqūlunna 'Innamā Kunnā Nakhūđu Wa Nal`abu ۚ Qul 'Abiālllahi Wa 'Āyātihi Wa Rasūlihi Kuntum Tastahzi'ūna
[9.65] En indien gij hen ondervraagt, zullen zij beslist zeggen: "Wij spraken slechts ijdellijk (onder elkander) en vermaakten ons." Zeg: "Was het over Allah en Zijn tekenen en Zijn boodschapper dat gij spotte?"
[9.66] "Biedt geen verontschuldiging aan. Gij hebt, na te hebben geloofd, verworpen. Als Wij een deel uwer vergeven, zullen Wij een ander deel uwer straffen, omdat zij schuldig waren."
Al-Munāfiqūna Wa Al-Munāfiqātu Ba`đuhum Min Ba`đin ۚ Ya'murūna Bil-Munkari Wa Yanhawna `Ani Al-Ma`rūfi Wa Yaqbiđūna 'Aydiyahum ۚ Nasū Al-Laha Fanasiyahum ۗ 'Inna Al-Munāfiqīna Humu Al-Fāsiqūna
[9.67] De huichelaars, mannen en vrouwen zijn allen met elkander verbonden. Zij sporen aan tot het kwade en verbieden het goede en houden hun handen gesloten (om geen aalmoezen te geven). Zij vergaten Allah, daarom heeft Hij hen vergeten. Voorzeker, de huichelaars zijn ongehoorzaam.
Wa`ada Al-Lahu Al-Munāfiqīna Wa Al-Munāfiqāti Wa Al-Kuffāra Nāra Jahannama Khālidīna Fīhā ۚ Hiya Ĥasbuhum ۚ Wa La`anahumu Al-Lahu ۖ Wa Lahum `Adhābun Muqīmun
[9.68] Allah belooft de huichelaars, mannen en vrouwen en de ongelovigen het Vuur der hel, waarin zij zullen vertoeven. Het zal hun genoeg zijn. Allah heeft hen vervloekt, en zij zullen een blijvende straf ontvangen.
Kālladhīna Min Qablikum Kānū 'Ashadda Minkum Qūwatan Wa 'Akthara 'Amwālāan Wa 'Awlādāan Fāstamta`ū Bikhalāqihim Fāstamta`tum Bikhalāqikum Kamā Astamta`a Al-Ladhīna Min Qablikum Bikhalāqihim Wa Khuđtum Kālladhī Khāđū ۚ 'Ūlā'ika Ĥabiţat 'A`māluhum Fī Ad-Dunyā Wa Al-'Ākhirati ۖ Wa 'Ūlā'ika Humu Al-Khāsirūna
[9.69] Evenals die vََr u waren: zij hadden meer macht dan gij en waren rijker in bezittingen en kinderen. Dezen genoten hun deel; gij zult dus uw deel genieten, zoals zij die voor u waren hun deel genoten. En gij spreekt ijdellijk, evenals zij ijdellijk spraken. Dezen zijn het wier werken in deze wereld en in het Hiernamaals verloren zijn gegaan. En zij zijn de verliezers.
'Alam Ya'tihim Naba'u Al-Ladhīna Min Qablihim Qawmi Nūĥin Wa `Ādin Wa Thamūda Wa Qawmi 'Ibrāhīma Wa 'Aşĥābi Madyana Wa Al-Mu'utafikāti ۚ 'Atat/hum Rusuluhum Bil-Bayyināti ۖ Famā Kāna Al-Lahu Liyažlimahum Wa Lakin Kānū 'Anfusahum Yažlimūna
[9.70] Heeft hen het verhaal niet bereikt van degenen, die vََr hen waren? Het volk van Noach en Aad en Samoed en het volk van Abraham en de bewoners van Midian en van de steden die verwoest werden? Hun boodschappers kwamen met duidelijke tekenen tot hen. Allah was het niet die hun onrecht aandeed, maar zij deden zichzelf onrecht aan.
Wa Al-Mu'uminūna Wa Al-Mu'uminātu Ba`đuhum 'Awliyā'u ۚ Ba`đin Ya'murūna Bil-Ma`rūfi Wa Yanhawna `Ani Al-Munkari Wa Yuqīmūna Aş-Şalāata Wa Yu'utūna Az-Zakāata Wa Yuţī`ūna Al-Laha ۚ Wa Rasūlahu 'Ūlā'ika Sayarĥamuhumu ۗ Al-Lahu 'Inna Al-Laha `Azīzun Ĥakīmun
[9.71] En de gelovigen, mannen en vrouwen, zijn vrienden van elkander. Zij sporen aan tot het goede en verbieden het kwade en houden het gebed en betalen de Zakaat en gehoorzamen Allah en Zijn boodschapper. Dezen zijn het, wie Allah barmhartigheid zal betonen. Voorzeker, Allah is Almachtig, Alwijs.
Wa`ada Al-Lahu Al-Mu'uminīna Wa Al-Mu'umināti Jannātin Tajrī Min Taĥtihā Al-'Anhāru Khālidīna Fīhā Wa Masākina Ţayyibatan Fī Jannāti `Adnin ۚ Wa Riđwānun Mina Al-Lahi 'Akbaru ۚ Dhālika Huwa Al-Fawzu Al-`Ažīmu
[9.72] Allah heeft de gelovigen, mannen en vrouwen tuinen beloofd waar doorheen rivieren stromen, heerlijke woonplaatsen in tuinen der eeuwigheid. En het behagen van Allah is het grootste. Dit is de grootste zegepraal.
Yā 'Ayyuhā An-Nabīyu Jāhidi Al-Kuffāra Wa Al-Munāfiqīna Wa Aghluž `Alayhim ۚ Wa Ma'wāhum Jahannamu ۖ Wa Bi'sa Al-Maşīru
[9.73] O profeet, strijd tegen de ongelovigen en de huichelaars. En wees streng jegens hen. Hun tehuis is de hel en deze is een boze bestemming.
Yaĥlifūna Bil-Lahi Mā Qālū Wa Laqad Qālū Kalimata Al-Kufri Wa Kafarū Ba`da 'Islāmihim Wa Hammū Bimā Lam Yanālū ۚ Wa Mā Naqamū 'Illā 'An 'Aghnāhumu Al-Lahu Wa Rasūluhu Min Fađlihi ۚ Fa'in Yatūbū Yaku Khayrāan Lahum ۖ Wa 'In Yatawallaw Yu`adhdhibhumu Al-Lahu `Adhābāan 'Alīmāan Fī Ad-Dunyā Wa Al-'Ākhirati ۚ Wa Mā Lahum Fī Al-'Arđi Min Wa Līyin Wa Lā Naşīrin
[9.74] Zij zweren bij Allah, dat zij niets zeiden, maar voorzeker zij spraken het woord des ongeloofs en na de Islam te hebben aanvaard, verwierpen zij deze en zij besloten tot hetgeen zij niet konden volbrengen. Zij koesterden haat alleen omdat Allah en Zijn boodschapper hen uit Zijn overvloed hadden verrijkt. Als zij berouw tonen zal het beter voor hen zijn, maar indien zij zich afwenden zal Allah hen met een pijnlijke straf in deze wereld en in het Hiernamaals straffen en zij zullen op aarde vriend noch helper hebben.
Wa Minhum Man `Āhada Al-Laha La'in 'Ātānā Min Fađlihi Lanaşşaddaqanna Wa Lanakūnanna Mina Aş-Şāliĥīna
[9.75] En er zijn onder hen die met Allah een verbond sloten. Zij zeiden: "Als Hij ons van Zijn overvloed geeft zullen wij beslist aalmoezen geven en tot de deugdzamen behoren."
[9.77] Hij vergold het hun door huichelachtigheid in hun hart op te wekken tot aan de Dag, waarop zij Hem zullen ontmoeten, omdat zij hun belofte aan Allah braken en leugens uitten.
Al-Ladhīna Yalmizūna Al-Muţţawwi`īna Mina Al-Mu'uminīna Fī Aş-Şadaqāti Wa Al-Ladhīna Lā Yajidūna 'Illā Juhdahum Fayaskharūna Minhum ۙ Sakhira Al-Lahu Minhum Wa Lahum `Adhābun 'Alīmun
[9.79] Zij, die de gelovigen belasteren welke vrijwillig aalmoezen geven en hen die niets vinden (te geven) dan naar hun vermogen, bespotten: Allah zal hun spotternij vergelden en er is voor hen een pijnlijke straf.
[9.80] Of gij vergiffenis voor hen vraagt of dat gij geen vergiffenis voor hen vraagt - zelfs al vraagt gij zeventig maal vergiffenis voor hen - Allah zal hen toch niet vergeven. Dit is omdat zij in Allah en Zijn boodschapper niet geloven. Allah leidt het trouweloze volk niet.
Fariĥa Al-Mukhallafūna Bimaq`adihimKhilāfa Rasūli Al-Lahi Wa Karihū 'An Yujāhidū Bi'amwālihim Wa 'Anfusihim Fī Sabīli Al-Lahi Wa Qālū Lā Tanfirū Fī Al-Ĥarri ۗ Qul Nāru Jahannama 'Ashaddu Ĥarrāan ۚ Law Kānū Yafqahūna
[9.81] Zij die achter de boodschapper van Allah bleven verheugden zich over hun thuiszitten en waren er afkerig van met hun eigendommen en hun persoon voor de zaak van Allah te strijden. En zij zeiden: "Trekt niet uit in de hitte." Zeg: "Het Vuur der hel is heter." Konden zij dit slechts begrijpen!
[9.83] En als Allah u tot een gedeelte hunner terugzendt en zij u om toestemming vragen om uit te trekken (tot het gevecht), zeg dan: "Gij zult met mij niet uittrekken en gij zult nooit een vijand met mij bestrijden. Gij verkoost eerst thuis te blijven, zit daarom thans met degenen, die achterblijven.
Wa Lā Tuşalli `Alá 'Aĥadin Minhum Māta 'Abadāan Wa Lā Taqum `Alá Qabrihi ۖ 'Innahum Kafarū Bil-Lahi Wa Rasūlihi Wa Mātū Wa Hum Fāsiqūna
[9.84] En bid voor geen enkele hunner die sterft, noch sta bij zijn graf, want zij verwierpen Allah en Zijn boodschapper en stierven, terwijl zij overtreders waren.
Wa Lā Tu`jibka 'Amwāluhum Wa 'Awlāduhum ۚ 'Innamā Yurīdu Al-Lahu 'An Yu`adhdhibahum Bihā Fī Ad-Dunyā Wa Tazhaqa 'Anfusuhum Wa Hum Kāfirūna
[9.85] Laat hun eigendommen en hun kinderen uw verwondering niet opwekken: Allah wenst hen daarmede in deze wereld te straffen; hun ziel zal hen verlaten, terwijl zij ongelovigen zijn.
Wa 'Idhā 'Unzilat Sūratun 'An 'Āminū Bil-Lahi Wa Jāhidū Ma`a Rasūlihi Asta'dhanaka 'Ūlū Aţ-Ţawli Minhum Wa Qālū Dharnā Nakun Ma`a Al-Qā`idīna
[9.86] En wanneer een Soerah wordt geopenbaard: "Gelooft in Allah en strijdt tezamen met Zijn boodschapper," vragen de rijken onder hen u om toestemming en zeggen: "Laat ons achter, opdat vij bij de achterblijvers zijn."
Lakini Ar-Rasūlu Wa Al-Ladhīna 'Āmanū Ma`ahu Jāhadū Bi'amwālihim Wa 'Anfusihim ۚ Wa 'Ūlā'ika Lahumu Al-Khayrātu ۖ Wa 'Ūlā'ika Humu Al-Mufliĥūna
[9.88] Maar de boodschapper en de gelovigen met hem, strijden met hun bezit en hun persoon en zij zijn het, die het goede zullen ontvangen en zij zullen slagen.
Wa Jā'a Al-Mu`adhdhirūna Mina Al-'A`rābi Liyu'udhana Lahum Wa Qa`ada Al-Ladhīna Kadhabū Al-Laha Wa Rasūlahu ۚ Sayuşību Al-Ladhīna Kafarū Minhum `Adhābun 'Alīmun
[9.90] Van de woestijn-Arabieren kwamen er, uitvluchten zoekend opdat hun vrijstelling mocht worden verleend. En degenen, die logen jegens Allah en Zijn boodschapper, bleven thuis. En degenen hunner, die niet geloven, zal een pijnlijke straf treffen.
Laysa `Alá Ađ-Đu`afā'i Wa Lā `Alá Al-Marđá Wa Lā `Alá Al-Ladhīna Lā Yajidūna Mā Yunfiqūna Ĥarajun 'Idhā Naşaĥū Lillahi Wa Rasūlihi ۚ Mā `Alá Al-Muĥsinīna Min Sabīlin Wa ۚ Allāhu Ghafūrun Raĥīmun
[9.91] Er rust op de zwakken en op de zieken en op degenen die niets vinden om weg te geven, geen schuld, indien zij oprecht zijn jegens Allah en Zijn boodschapper. Er rust geen blaam op degenen die goed doen; Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
Wa Lā `Alá Al-Ladhīna 'Idhā Mā 'Atawka Litaĥmilahum Qulta Lā 'Ajidu Mā 'Aĥmilukum `Alayhi Tawallaw Wa 'A`yunuhum Tafīđu Mina Ad-Dam`i Ĥazanāan 'Allā Yajidū Mā Yunfiqūna
[9.92] Noch op degenen, die tot u kwamen en verzochten dat gij hun een rijdier zoudt verschaffen, en gij antwoorddet: "Ik kan niets vinden waarop ik u kan doen rijden." Zij gingen met hun ogen vol tranen terug uit spijt, dat zij niets konden vinden om hiertoe zelf bij te dragen.
[9.93] De aanleiding tot verwijt is alleen tegen degenen die u om verlof vragen, terwijl zij rijk zijn. Zij verkozen om met de achterblijvenden te zijn. En Allah heeft op hun hart een zegel gelegd, derhalve begrijpen zij niet.
Ya`tadhirūna 'Ilaykum 'Idhā Raja`tum 'Ilayhim ۚ Qul Lā Ta`tadhirū Lan Nu'umina Lakum Qad Nabba'anā Al-Lahu Min 'Akhbārikum ۚ Wa Sayará Al-Lahu `Amalakum Wa RasūluhuThumma Turaddūna 'Ilá `Ālimi Al-Ghaybi Wa Ash-Shahādati Fayunabbi'ukum Bimā Kuntum Ta`malūna
[9.94] Zij zullen met uitvluchten tot u komen, wanneer gij tot hen wederkeert. Zeg: "Maakt geen verontschuldigingen, wij zullen u niet geloven. Allah heeft ons reeds omtrent uw gedrag ingelicht. En Allah en Zijn boodschapper zullen u uw gedrag weldra tonen, dan zult gij tot Hem die het onzienlijke en het zienlijke kent, worden teruggebracht en Hij zal u over al hetgeen gij deedt, inlichten.
[9.95] Zij zullen, wanneer gij tot hen weder keert, u bij Allah zweren, dat gij hen met rust moogt laten. Laat hen daarom alleen. Voorzeker, zij zijn onrein en hun huis is de hel, een vergelding voor wat zij deden.
[9.96] Zij zullen u zweren, opdat gij welwillend zult zijn. Maar zelfs al zoudt gij tevreden met hen zijn, zal Allah met het overtredende volk niet tevreden zijn.
Al-'A`rābu 'Ashaddu Kufrāan Wa Nifāqāan Wa 'Ajdaru 'Allā Ya`lamū Ĥudūda Mā 'Anzala Al-Lahu `Alá Rasūlihi Wa ۗ Allāhu `Alīmun Ĥakīmun
[9.97] De woestijn-Arabieren zijn de hardnekkigsten in ongeloof en huichelarij en het meest geneigd de geboden, die Allah tot Zijn boodschapper heeft nedergezonden niet na te komen. Allah is Alwetend, Alwijs.
Wa Mina Al-'A`rābi Man Yattakhidhu Mā Yunfiqu Maghramāan Wa Yatarabbaşu Bikumu Ad-Dawā'ira ۚ `Alayhim Dā'iratu As-Saw'i Wa ۗ Allāhu Samī`un `Alīmun
[9.98] Er zijn onder de woestijn-Arabieren, die hetgeen zij weggeven als boete beschouwen en wachten dat er rampspoed over u komt. Op hen zal echter de rampspoed rusten. En Allah is Alhorend, Alwetend.
Wa Mina Al-'A`rābi Man Yu'uminu Bil-Lahi Wa Al-Yawmi Al-'Ākhiri Wa Yattakhidhu Mā Yunfiqu Qurubātin `Inda Al-Lahi Wa Şalawāti Ar-Rasūli ۚ 'Alā 'Innahā Qurbatun Lahum ۚ Sayudkhiluhumu Al-Lahu Fī Raĥmatihi ۗ 'Inna Al-LahaGhafūrun Raĥīmun
[9.99] En er zijn onder de woestijn-Arabieren, die in Allah en de laatste Dag geloven en die hetgeen zij weggeven als middelen beschouwen tot Allah's nabijheid en tot de zegeningen van de profeet. Ziet toe! Het is stellig voor hen een middel tot Zijn nabijheid. Allah zal hen weldra tot Zijn barmhartigheid toelaten. Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
Wa As-Sābiqūna Al-'Awwalūna Mina Al-Muhājirīna Wa Al-'Anşāri Wa Al-Ladhīna Attaba`ūhum Bi'iĥsānin Rađiya Al-Lahu `Anhum Wa Rađū `Anhu Wa 'A`adda Lahum Jannātin Tajrī Taĥtahā Al-'Anhāru Khālidīna Fīhā ۚ 'AbadāanDhālika Al-Fawzu Al-`Ažīmu
[9.100] En de vooruitstrevenden en de eersten der Migranten en Hulpgevers en degenen, die hen in goedheid volgen, Allah heeft welbehagen in hen en zij hebben welbehagen in Hem; en Hij heeft voor hen tuinen bereid, waar doorheen rivieren stromen. Daarin zullen zij voor eeuwig vertoeven. Dat is de grote zegepraal.
Wa Mimman Ĥawlakum Mina Al-'A`rābi Munāfiqūna ۖ Wa Min 'Ahli Al-Madīnati ۖ Maradū `Alá An-Nifāqi Lā Ta`lamuhum ۖ Naĥnu Na`lamuhum ۚ Sanu`adhdhibuhum Marratayni Thumma Yuraddūna 'Ilá `Adhābin `Ažīmin
[9.101] Van de u omringende woestijn-Arabieren zijn sommigen huichelaars evenals van het volk van Madina, dezen volharden in huichelarij. Gij kent hen niet; Wij kennen hen en Wij zullen hen hier dubbel straffen, daarna zullen zij aan een grote straf worden overgeleverd.
Wa 'Ākharūna A`tarafū BidhunūbihimKhalaţū `Amalāan Şāliĥāan Wa 'Ākhara Sayyi'āan `Asá Al-Lahu 'An Yatūba `Alayhim ۚ 'Inna Al-LahaGhafūrun Raĥīmun
[9.102] En er zijn anderen, die hun fouten bekennen. Zij vermengden een goede met een slechte daad. Het kan zijn, dat Allah Zich met barmhartigheid tot hen zal wenden. Voorzeker, Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
Khudh Min 'Amwālihim Şadaqatan Tuţahhiruhum Wa Tuzakkīhim Bihā Wa Şalli `Alayhim ۖ 'Inna Şalātaka Sakanun Lahum Wa ۗ Allāhu Samī`un `Alīmun
[9.103] Neem aalmoezen van hun rijkdommen aan opdat gij hen daardoor moogt reinigen en louteren. En bid voor hen; uw gebed is voor hen inderdaad een bron van geruststelling. En Allah is Alhorend, Alwetend.
'Alam Ya`lamū 'Anna Al-Laha Huwa Yaqbalu At-Tawbata `An `Ibādihi Wa Ya'khudhu Aş-Şadaqāti Wa 'Anna Al-Laha Huwa At-Tawwābu Ar-Raĥīmu
[9.104] Weten zij niet, dat Allah berouw van Zijn dienaren aanneemt en aalmoezen aanvaardt en dat Allah Berouw-aanvaardend, Genadevol is?
Wa Quli A`malū Fasayará Al-Lahu `Amalakum Wa Rasūluhu Wa Al-Mu'uminūna ۖ Wa Saturaddūna 'Ilá `Ālimi Al-Ghaybi Wa Ash-Shahādati Fayunabbi'ukum Bimā Kuntum Ta`malūna
[9.105] En zeg: "Werkt en Allah zal met Zijn boodschapper en de gelovigen uw werk zien. Weldra zult gij tot de Kenner van het onzienlijke en het zienlijke worden teruggebracht en dan zal Hij u inlichten over hetgeen gij hebt bedreven.
Wa Al-Ladhīna Attakhadhū Masjidāan Đirārāan Wa Kufrāan Wa Tafrīqāan Bayna Al-Mu'uminīna Wa 'Irşādāan Liman Ĥāraba Al-Laha Wa Rasūlahu Min ۚ Qablu Wa Layaĥlifunna 'In 'Aradnā 'Illā ۖ Al-Ĥusná Wa Allāhu Yash/hadu 'Innahum Lakādhibūna
[9.107] En degenen die een moskee hebben gebouwd om te schaden, om het ongeloof (te verbreiden) en om een splitsing onder de gelovigen te veroorzaken en als een hinderlaag voor hem, die voorheen tegen Allah en Zijn boodschapper oorlog voerde; zij zullen voorzeker zweren: "Wij bedoelden slechts het goede," maar Allah getuigt, dat zij leugenaars zijn.
[9.108] Sta er nooit in (voor het gebed). Een Moskee, die van het begin af op godsvrucht was gesticht is zeker waardiger dat gij er in zijt. Er zijn daarin mensen die gaarne gelouterd willen worden en Allah heeft degenen, die zich louteren lief.
'Afaman 'Assasa Bunyānahu `Alá Taqwá Mina Al-Lahi Wa Riđwānin Khayrun 'Am Man 'Assasa Bunyānahu `Alá Shafā Jurufin Hārin Fānhāra Bihi Fī Nāri Jahannama Wa ۗ Allāhu Lā Yahdī Al-Qawma Až-Žālimīna
[9.109] Is daarom hij, die zijn gebouw op godsvrucht en op Zijn behagen stichtte, beter of hij, die zijn gebouw op een afbrokkelende, door water aangetaste rand stichtte, dat met hem in het Vuur der hel zal storten? En Allah leidt het onrechtvaardige volk niet.
[9.110] Het gebouw dat zij hebben opgericht, zal een bron van onrust in hun hart blijven, tenzij hun hart in stukken wordt gescheurd. Allah is Alwetend, Alwijs.
'Inna Al-Laha Ashtará Mina Al-Mu'uminīna 'Anfusahum Wa 'Amwālahum Bi'anna Lahumu Al-Jannata ۚ Yuqātilūna Fī Sabīli Al-Lahi Fayaqtulūna Wa Yuqtalūna ۖ Wa`dāan `Alayhi Ĥaqqāan Fī At-Tawrāati Wa Al-'Injīli Wa Al-Qur'āni ۚ Wa Man 'Awfá Bi`ahdihi Mina Al-Lahi ۚ Fāstabshirū Bibay`ikumu Al-Ladhī Bāya`tum Bihi ۚ Wa Dhalika Huwa Al-Fawzu Al-`Ažīmu
[9.111] Voorzeker, Allah heeft van de gelovigen hun persoon en hun bezittingen gekocht in ruil voor het paradijs - zij vechten voor de zaak van Allah en zij doden en worden gedood - een onfeilbare belofte in de Torah en het Evangelie en de Koran. En wie is getrouwer aan zijn belofte, dan Allah? - Verheugt u dan in de verbintenis, die gij met Hem hebt gesloten en dat is de grote zegepraal.
At-Tā'ibūna Al-`Ābidūna Al-Ĥāmidūna As-Sā'iĥūna Ar-Rāki`ūna As-Sājidūna Al-'Āmirūna Bil-Ma`rūfi Wa An-Nāhūna `Ani Al-Munkari Wa Al-Ĥāfižūna Liĥudūdi Al-Lahi ۗ Wa Bashshiri Al-Mu'uminīna
[9.112] Die zich tot Allah bekeren, die aanbidden, die prijzen, die vasten, die zich nederbuigen, die zich ter aarde werpen, die tot het goede aansporen en het kwade verbieden, die de door Allah gestelde grenzen in acht nemen; breng aan de gelovigen blijde tijding.
Mā Kāna Lilnnabīyi Wa Al-Ladhīna 'Āmanū 'An Yastaghfirū Lilmushrikīna Wa Law Kānū 'Ūlī Qurbá Min Ba`di Mā Tabayyana Lahum 'Annahum 'Aşĥābu Al-Jaĥīmi
[9.113] Het is de profeet en de gelovigen niet geoorloofd om vergiffenis te vragen voor de afgodendienaren, zelfs al waren dezen verwanten, nadat hun (de gelovigen) duidelijk is geworden, dat zij (afgodendienaren) het volk der hel zullen zijn.
[9.114] Het vragen om vergiffenis door Abraham voor zijn vader, geschiedde alleen wegens een belofte die hij hem had afgelegd, maar toen het hem duidelijk werd dat deze een vijand van Allah was, trok hij zich van hem terug. Voorzeker, Abraham was uiterst zachtmoedig, verdraagzaam.
[9.115] En Allah laat een volk niet dwalen nadat Hij het heeft geleid, voordat Hij hun heeft duidelijk gemaakt, waartegen zij zich behoren te behoeden. Voorzeker, Allah heeft kennis van alle dingen.
'Inna Al-Laha Lahu Mulku As-Samāwāti Wa Al-'Arđi ۖ Yuĥyī Wa Yumītu ۚ Wa Mā Lakum Min Dūni Al-Lahi Min Wa Līyin Wa Lā Naşīrin
[9.116] Gewis, Allah is het, aan Wie het koninkrijk der hemelen en der aarde behoort. Hij schenkt het leven en veroorzaakt de dood. En gij hebt geen vriend of helper naast Allah.
[9.117] Allah heeft zich voorzeker met barmhartigheid tot de profeet gewend en tot de Migranten en de Hulpgevers, die deze (profeet) in het uur van nood volgden, nadat het hart van een gedeelte hunner bijna was bezweken. Toen vergaf Hij hen. Voorzeker, Hij is Liefderijk, Genadevol jegens hen.
Wa `Alá Ath-Thalāthati Al-Ladhīna Khullifū Ĥattá 'Idhā Đāqat `Alayhimu Al-'Arđu Bimā Raĥubat Wa Đāqat `Alayhim 'Anfusuhum Wa Žannū 'An Lā Malja'a Mina Al-Lahi 'Illā 'Ilayhi Thumma Tāba `Alayhim Liyatūbū ۚ 'Inna Al-Laha Huwa At-Tawwābu Ar-Raĥīmu
[9.118] En (Hij heeft Zich met barmhartigheid) tot de drie die waren achtergelaten gewend, totdat de aarde met haar uitgestrektheid hun te eng werd en hun eigen leven voor hen te moeilijk en zij geloofden dat er tegen Allah geen schuilplaats is, behalve bij Hem. Toen wendde Hij Zich met barmhartigheid tot hen, opdat zij zich mochten bekeren. Voorzeker, Allah is Berouwaanvaardend, Genadevol.
Mā Kāna Li'hli Al-Madīnati Wa Man Ĥawlahum Mina Al-'A`rābi 'An Yatakhallafū `An Rasūli Al-Lahi Wa Lā Yarghabū Bi'anfusihim `An Nafsihi ۚ Dhālika Bi'annahum Lā Yuşībuhum Žama'un Wa Lā Naşabun Wa Lā Makhmaşatun Fī Sabīli Al-Lahi Wa Lā Yaţa'ūna Mawţi'āan Yaghīžu Al-Kuffāra Wa Lā Yanālūna Min `Adūwin Naylāan 'Illā Kutiba Lahum Bihi `Amalun Şāliĥun ۚ 'Inna Al-Laha Lā Yuđī`u 'Ajra Al-Muĥsinīna
[9.120] Het betaamt het volk van Madinah en de hen omringende woestijn-Arabieren niet, dat zij achter de boodschapper van Allah zouden blijven, of dat zij hun eigen leven in plaats van het zijne zouden verkiezen. Dit is zo, omdat dorst, noch vermoeienis, noch honger hen in de weg van Allah teistert, noch betreden zij een spoor, dat de ongelovigen vertoornt, noch berokkenen zij een vijand enige schade, of er wordt daarmede voor hen een goede daad opgetekend. Voorzeker, Allah doet de beloning van degenen, die goed doen niet verloren gaan.
Wa Lā Yunfiqūna Nafaqatan Şaghīratan Wa Lā Kabīratan Wa Lā Yaqţa`ūna Wa Adīāan 'Illā Kutiba Lahum Liyajziyahumu Al-Lahu 'Aĥsana Mā Kānū Ya`malūna
[9.121] En zij besteden geen som, groot of klein, noch doorkruisen zij een landstreek, of dit is voor hen opgetekend, opdat Allah hun de beste beloning moge geven voor hetgeen zij deden.
[9.122] Het is de gelovigen niet opgelegd, allen tezamen op te trekken. Waarom trekt dan niet van elke groep een deel hunner op, opdat zij in de godsdienst goed onderlegd mogen worden en opdat zij hun volk, wanneer zij tot hen terugkeren mogen waarschuwen, zodat zij gered mogen worden.
Yā 'Ayyuhā Al-Ladhīna 'Āmanū Qātilū Al-Ladhīna Yalūnakum Mina Al-Kuffāri Wa Līajidū FīkumGhilžatan ۚ Wa A`lamū 'Anna Al-Laha Ma`a Al-Muttaqīna
[9.123] O, gij die gelooft, bestrijdt de ongelovigen die in uw nabijheid zijn en laat hen hardheid in u vinden en weet, dat Allah met de godvruchtigen is.
[9.124] En wanneer er een Soerah wordt nedergezonden, zijn er sommigen hunner die zeggen: "Wie uwer heeft deze in geloof doen toenemen?" Maar de gelovigen doet dit in geloof toenemen en zij verheugen zich daarover.
Wa 'Idhā Mā 'Unzilat Sūratun Nažara Ba`đuhum 'Ilá Ba`đin Hal Yarākum Min 'AĥadinThumma Anşarafū ۚ Şarafa Al-Lahu Qulūbahum Bi'annahum Qawmun Lā Yafqahūna
[9.127] En wanneer er een Soerah wordt nedergezonden kijken zij elkander aan zeggende: "Ziet iemand ons?" Dan wenden zij zich af. Allah heeft hun hart afgewend, omdat zij tot een volk behoren dat niet begrijpen wil.
[9.128] Voorzeker, een boodschapper is uit uw midden tot u gekomen; het is hard voor hem wat u pijn doet; hij is bezorgd voor uw welzijn, liefderijk en barmhartig voor de gelovigen.
Fa'in Tawallaw Faqul Ĥasbī Al-Lahu Lā 'Ilāha 'Illā Huwa ۖ `Alayhi Tawakkaltu ۖ Wa Huwa Rabbu Al-`Arshi Al-`Ažīmi
[9.129] Maar indien zij zich afwenden zeg dan: "Allah is mij toereikend. Er is geen God naast Hem. In Hem leg ik mijn vertrouwen want Hij is de Heer van de grote heerschappij."