Wa 'Idh Qāla Mūsá Liqawmihi Yā Qawmi Lima Tu'udhūnanī Wa Qad Ta`lamūna 'Annī Rasūlu Al-Lahi 'Ilaykum ۖ Falammā Zāghū 'Azāgha Al-Lahu Qulūbahum Wa ۚ Allāhu Lā Yahdī Al-Qawma Al-Fāsiqīna
[61.5] En toen Mozes tegen zijn volk zeide: "O mijn volk, waarom ergert gij mij, wetende dat ik Allah's boodschapper voor u ben?" En toen zij afdwaalden deed Allah hun hart zich afwenden, want Allah leidt het opstandige volk niet.
[61.6] En toen Jezus, zoon van Maria, zeide: "O kinderen van Israël, Ik ben Allah's boodschapper voor u, datgene bevestigend wat vََr mij in de Torah was, en een blijde tijding gevende van een boodschapper die na mij komen zal, zijn naam zal Ahmad zijn." En als hij tot hen komen zal met duidelijke bewijzen zullen zij zeggen: "Dit is louter bedrog."
Wa Man 'Ažlamu Mimmani Aftará `Alá Al-Lahi Al-Kadhiba Wa Huwa Yud`á 'Ilá Al-'Islāmi Wa ۚ Allāhu Lā Yahdī Al-Qawma Až-Žālimīna
[61.7] Wie is onrechtvaardiger dan hij die leugen over Allah verzint, terwijl hij opgeroepen wordt tot de Islam? Allah leidt het onrechtvaardige volk niet.
Huwa Al-Ladhī 'Arsala Rasūlahu Bil-Hudá Wa Dīni Al-Ĥaqqi Liyužhirahu `Alá Ad-Dīni Kullihi Wa Law Kariha Al-Mushrikūna
[61.9] Hij is het Die Zijn boodschapper heeft gezonden met leiding en de godsdienst der Waarheid, opdat hij deze moge doen zegevieren over alle andere godsdiensten, al zijn de afgodendienaren er afkerig van.
Tu'uminūna Bil-Lahi Wa Rasūlihi Wa Tujāhidūna Fī Sabīli Al-Lahi Bi'amwālikum Wa 'Anfusikum ۚ DhālikumKhayrun Lakum 'In Kuntum Ta`lamūna
[61.11] Dat gij in Allah en Zijn boodschapper gelooft en voor de zaak van Allah met uw bezit en uw persoon strijdt. Dat is beter voor u als gij het weet.
Yaghfir LakumDhunūbakum Wa Yudkhilkum Jannātin Tajrī Min Taĥtihā Al-'Anhāru Wa Masākina Ţayyibatan Fī Jannāti `Adnin ۚ Dhālika Al-Fawzu Al-`Ažīmu
[61.12] Hij zal u uw zonden vergeven en u in tuinen leiden waar doorheen rivieren stromen en tot reine woningen toelaten in tuinen der Eeuwigheid. Dat is de grote zegepraal.
[61.14] O, gij die gelooft, weest Allah's helpers, zoals toen Jezus, zoon van Maria, tot zijn discipelen zeide: "Wie zijn mijn helpers terwille van Allah?" De discipelen antwoordden: "Wij zijn Allah's helpers!" Toen geloofde een gedeelte van de kinderen Israëls, terwijl een ander deel niet geloofde maar Wij hielpen de gelovigen tegen hun vijand en zij werden overwinnaars.