Al-Ĥamdu Lillahi Al-Ladhī Lahu Mā Fī As-Samāwāti Wa Mā Fī Al-'Arđi Wa Lahu Al-Ĥamdu Fī Al-'Ākhirati Wa Huwa Al-Ĥakīmu Al-Khabīru
[34.1] Alle roem komt Allah toe aan Wie alles behoort wat in de hemelen en op aarde is en Hem komt alle Lof toe in het Hiernamaals; Hij is de Alwijze, de Alkennende.
Ya`lamu Mā Yaliju Fī Al-'Arđi Wa Mā Yakhruju Minhā Wa Mā Yanzilu Mina As-Samā'i Wa Mā Ya`ruju Fīhā ۚ Wa Huwa Ar-Raĥīmu Al-Ghafūru
[34.2] Hij weet alles wat de aarde binnengaat en wat er uit voortkomt en wat van de hemel nederdaalt en wat er naar opstijgt; Hij is de Barmhartige, de Vergevensgezinde.
Wa Qāla Al-Ladhīna Kafarū Lā Ta'tīnā As-Sā`atu ۖ Qul Balá Wa Rabbī Lata'tiyannakum `Ālimi Al-Ghaybi ۖ Lā Ya`zubu `Anhu Mithqālu Dharratin Fī As-Samāwāti Wa Lā Fī Al-'Arđi Wa Lā 'Aşgharu MinDhālika Wa Lā 'Akbaru 'Illā Fī Kitābin Mubīnin
[34.3] De ongelovigen zeggen: "Het Uur zal niet over ons komen." Zeg: "Ja, bij mijn Heer, de Kenner van het onzichtbare, het zal beslist over u komen!" Voor Hem is niets in de hemelen of op de aarde verborgen, zelfs niet het gewicht van een atoom, noch bestaat er iets, groter of minder dan dit of het staat in een duidelijk Boek.
Wa Yará Al-Ladhīna 'Ūtū Al-`Ilma Al-Ladhī 'Unzila 'Ilayka Min Rabbika Huwa Al-Ĥaqqa Wa Yahdī 'Ilá Şirāţi Al-`Azīzi Al-Ĥamīdi
[34.6] En zij, wie kennis is gegeven, zien, dat alles wat u van uw Heer is geopenbaard, de Waarheid is en leidt op het pad van de Almachtige, de Geprezene.
Wa Qāla Al-Ladhīna Kafarū Hal Nadullukum `Alá Rajulin Yunabbi'ukum 'Idhā Muzziqtum Kulla Mumazzaqin 'Innakum Lafī Khalqin Jadīdin
[34.7] En de ongelovigen zeggen: "Zullen wij u een man aanwijzen die u meedeelt dat wanneer gij door bederf uiteen valt, gij dan opnieuw zult worden geschapen?"
'Āftará `Alá Al-Lahi Kadhibāan 'Am Bihi Jinnatun ۗ Bali Al-Ladhīna Lā Yu'uminūna Bil-'Ākhirati Fī Al-`Adhābi Wa Ađ-Đalāli Al-Ba`īdi
[34.8] "Heeft hij een leugen uitgedacht over Allah, of is hij een waanzinnige?" Neen, zij die niet in het Hiernamaals geloven zullen onder de straf lijden, en zij zijn ver afgedwaald.
'Afalam Yaraw 'Ilá Mā Bayna 'Aydīhim Wa Mā Khalfahum Mina As-Samā'i Wa Al-'Arđi ۚ 'In Nasha' Nakhsif Bihimu Al-'Arđa 'Aw Nusqiţ `Alayhim Kisafāan Mina As-Samā'i ۚ 'Inna Fī Dhālika La'āyatan Likulli `Abdin Munībin
[34.9] Hebben zij dan niet gezien naar hetgeen vََr hen en achter hen, van de hemel en van de aarde is? Indien het Ons behaagde konden Wij de aarde met hen doen inzinken, of een deel van de hemel op hen doen nedervallen. Hierin is waarlijk een teken voor elke dienaar, die zich tot God wendt.
Wa Laqad 'Ātaynā Dāwūda Minnā Fađlāan ۖ Yā Jibālu 'Awwibī Ma`ahu Wa Aţ-Ţayra ۖ Wa 'Alannā Lahu Al-Ĥadīda
[34.10] En voorwaar, Wij schonken David overvloed van Ons Zelf en zeiden: "O gij bergen, alsmede gij vogelen, verheerlijkt Allah met hem!" En Wij maakten het ijzer week voor hem,
Wa Lisulaymāna Ar-Rīĥa Ghudūwuhā Shahrun Wa Rawāĥuhā Shahrun ۖ Wa 'Asalnā Lahu `Ayna Al-Qiţri ۖ Wa Mina Al-Jinni Man Ya`malu Bayna Yadayhi Bi'idhni Rabbihi ۖ Wa Man Yazigh Minhum `An 'Amrinā Nudhiqhu Min `Adhābi As-Sa`īri
[34.12] En aan Salomo onderwierpen Wij de wind; de ochtendreis en de avondreis daarvan was een maand, en Wij deden een stroom van gesmolten koper voor hem vloeien. Er waren enige onder de djinn die door het gebod van zijn Heer onder hem werkten, en Wij zeiden: indien iemand van hen zich van Ons gebod zou afkeren, zouden Wij hem de straf van het brandend Vuur doen ondergaan.
Ya`malūna Lahu Mā Yashā'u Min Maĥārība Wa Tamāthīla Wa Jifānin Kāljawābi Wa Qudūrin Rāsiyātin ۚ A`malū 'Āla Dāwūda Shukrāan ۚ Wa Qalīlun Min `Ibādiya Ash-Shakūru
[34.13] Zij maakten voor hem wat hij wenste, paleizen en standbeelden, en waterreservoirs en grote pannen: "Betoon, O Huis van David, dankbaarheid," doch slechts weinigen van Mijn dienaren zijn dankbaar.
[34.14] En toen Wij zijn (Salomo's) dood hadden veroorzaakt, deed niets hen (djinn) zijn dood beseffen, dan een worm der aarde die zijn staf (macht) opvrat en toen die nederviel, bemerkten de dijnn duidelijk, dat, indien zij het onzichtbare gekend hadden, zij niet zolang in een toestand van vernederende kwelling zouden zijn gebleven.
Laqad Kāna Lisaba'iin Fī Maskanihim 'Āyatun ۖ Jannatāni `An Yamīnin Wa Shimālin ۖ Kulū MinRizqi Rabbikum Wa Ashkurū Lahu ۚ Baldatun Ţayyibatun Wa Rabbun Ghafūrun
[34.15] En voorzeker, er was voor Saba een teken in hun woonplaatsen, twee tuinen aan de rechter- en aan de linkerhand; er werd gezegd: "Eet van de spijzen van uw Heer en weest Hem dankbaar. Een schone stad en een vergevende Heer!"
Fa'a`rađū Fa'arsalnā `Alayhim Sayla Al-`Arimi Wa Baddalnāhum Bijannatayhim Jannatayni Dhawātá 'Ukulin Khamţin Wa 'Athlin Wa Shay'in Min Sidrin Qalīlin
[34.16] Maar zij wendden zich af; daarom zonden Wij een sterke overstroming over hen en Wij veranderden hun tuinen in twee tuinen met bitter fruit en tamarisken en weinig lotusbloemen.
Wa Ja`alnā Baynahum Wa Bayna Al-Qurá Allatī Bāraknā Fīhā Quráan Žāhiratan Wa Qaddarnā Fīhā As-Sayra ۖ Sīrū Fīhā Layāliya Wa 'Ayyāmāan 'Āminīna
[34.18] En Wij plaatsten tussen hen en de steden die Wij hadden gezegend, bloeiende steden die aanzienlijk waren, en Wij maakten het reizen tussen die steden gemakkelijk; "Reist er dagen en nachten veilig doorheen."
[34.19] Maar zij zeiden: "Onze Heer, maak langere afstanden tussen onze reizen." En zij deden zich daarmee onrecht aan, daarom maakten Wij hen tot sagen en legenden, terwijl Wij hen volledig hadden verpletterd. Daarin zijn zeker tekenen voor een ieder die geduldig en dankbaar is.
Wa Mā Kāna Lahu `Alayhim Min Sulţānin 'Illā Lina`lama Man Yu'uminu Bil-'Ākhirati Mimman Huwa Minhā Fī Shakkin ۗ Wa Rabbuka `Alá Kulli Shay'in Ĥafīžun
[34.21] En hij had over hen geen macht, maar Wij wilden degenen, die in het Hiernamaals geloofden van hen onderscheiden die er aan twijfelden. En uw Heer houdt de wacht over alle dingen.
Qul Ad`ū Al-Ladhīna Za`amtum Min Dūni Al-Lahi ۖ Lā Yamlikūna Mithqāla Dharratin Fī As-Samāwāti Wa Lā Fī Al-'Arđi Wa Mā Lahum Fīhimā MinShirkin Wa Mā Lahu Minhum Min Žahīrin
[34.22] Zeg: "Roept degenen aan, waarvan gij beweert dat zij Goden zijn buiten Allah. Zij hebben zelfs geen macht over het gewicht van een atoom in de hemelen of op aarde noch hebben zij enig aandeel aan beiden, noch heeft Hij een enkele helper onder hen.
Wa Lā Tanfa`u Ash-Shafā`atu `Indahu 'Illā Liman 'Adhina Lahu ۚ Ĥattá 'Idhā Fuzzi`a `An Qulūbihim Qālū Mādhā Qāla Rabbukum ۖ Qālū Al-Ĥaqqa ۖ Wa Huwa Al-`Alīyu Al-Kabīru
[34.23] Geen voorspraak geldt bij Hem, behalve voor degenen aan wie Hij het toestaat, tot zij, wanneer de vrees van hun hart wordt weggenomen, zeggen: "Wat zeide uw Heer?" Zij zullen antwoorden: "De Waarheid." En Hij is de Hoogverhevene, de Grote.
Qul Man Yarzuqukum Mina As-Samāwāti Wa Al-'Arđi ۖ Quli Al-Lahu ۖ Wa 'Innā 'Aw 'Īyākum La`alá Hudáan 'Aw Fī Đalālin Mubīnin
[34.24] Zeg: "Wie geeft u uw levensonderhoud van de hemelen en de aarde?" Zeg: "Allah." Zijn wij of gij op het rechte pad of in klaarblijkelijke dwaling?"
Wa Mā 'Arsalnāka 'Illā Kāffatan Lilnnāsi Bashīrāan Wa Nadhīrāan Wa Lakinna 'Akthara An-Nāsi Lā Ya`lamūna
[34.28] En Wij hebben u slechts gezonden als een brenger van blijde tijdingen en een waarschuwer voor het gehele mensdom; maar de meeste mensen begrijpen het niet.
Wa Qāla Al-Ladhīna Kafarū Lan Nu'umina Bihadhā Al-Qur'āni Wa Lā Bial-Ladhī Bayna Yadayhi ۗ Wa Law Tará 'Idhi Až-Žālimūna Mawqūfūna `Inda Rabbihim Yarji`u Ba`đuhum 'Ilá Ba`đin Al-Qawla Yaqūlu Al-Ladhīna Astuđ`ifū Lilladhīna Astakbarū Lawlā 'Antum Lakunnā Mu'uminīna
[34.31] En de ongelovigen zeggen: "Wij zullen stellig aan deze verkondiging niet geloven, noch in hetgeen er aan voorafging." En kondet gij slechts zien wanneer de onrechtvaardigen voor hun Heer zullen worden gebracht, terwijl zij de schuld op elkander zullen werpen. De zwakken zullen tot de hoogmoedigen zeggen: "Waart gij niet geweest dan zouden wij zeker tot de gelovigen behoren."
[34.32] De hoogmoedigen zullen tot de zwakkelingen zeggen: "Waren wij het die u van de leiding afwendden, nadat zij tot u was gekomen? Neen, gij draagt zelf de schuld hiervan."
Wa Qāla Al-Ladhīna Astuđ`ifū Lilladhīna Astakbarū Bal Makru Al-Layli Wa An-Nahāri 'Idh Ta'murūnanā 'An Nakfura Bil-Lahi Wa Naj`ala Lahu 'Andādāan ۚ Wa 'Asarrū An-Nadāmata Lammā Ra'aw Al-`Adhāba Wa Ja`alnā Al-'Aghlāla Fī 'A`nāqi Al-Ladhīna Kafarū ۚ Hal Yujzawna 'Illā Mā Kānū Ya`malūna
[34.33] En de zwakkelingen zullen tot de hoogmoedigen zeggen: "Maar het kwam door uw listige plannen, bij dag en nacht beraamd, waarbij gij ons geboodt niet in Allah te geloven en gelijken aan Hem op werpen." En zij zullen berouw tonen wanneer zij de straf zullen zien. En Wij zullen zware kettingen leggen om de halzen der ongelovigen. Zij zullen slechts worden gestraft voor hetgeen zij deden.
[34.34] En Wij zonden geen waarschuwer tot een stad of de rijken er van zeiden: "Waarlijk, wij willen niet geloven in hetgeen waarmee gij zijt gezonden."
Wa Mā 'Amwālukum Wa Lā 'Awlādukum Bi-Atī Tuqarribukum `Indanā Zulfá 'Illā Man 'Āmana Wa `Amila Şāliĥāan Fa'ūlā'ika Lahum Jazā'u Ađ-Đi`fi Bimā `Amilū Wa Hum Fī Al-Ghurufāti 'Āminūna
[34.37] Noch uw rijkdommen noch uw kinderen kunnen u tot Onze nabijheid brengen, maar zij die geloven en goede werken doen, zullen een veelvuldige beloning ontvangen, voor hetgeen zij deden en zullen veilig zijn in verheven woningen.
Qul 'Inna Rabbī Yabsuţu Ar-Rizqa Liman Yashā'u Min `Ibādihi Wa Yaqdiru Lahu ۚ Wa Mā 'Anfaqtum MinShay'in Fahuwa Yukhlifuhu ۖ Wa Huwa Khayru Ar-Rāziqīna
[34.39] Waarlijk, mijn Heer vergroot en bekrimpt het levensonderhoud voor wie Hij wil van Zijn dienaren. En wat gij ook (weldadig) besteedt, Hij zal het teruggeven en Hij is de beste Voorziener.
Fālyawma Lā Yamliku Ba`đukum Liba`đin Naf`āan Wa Lā Đarrāan Wa Naqūlu Lilladhīna Žalamū Dhūqū `Adhāba An-Nāri Allatī Kuntum Bihā Tukadhdhibūn
[34.42] (God zal zeggen) "Heden hebt gij geen macht om elkander goed of kwaad te doen." En Wij zullen tot de onrechtvaardigen zeggen: "Ondergaat de straf van het Vuur die gij placht te verloochenen."
[34.43] En wanneer Onze duidelijke woorden aan hen zijn verkondigd, zeggen zij: "Dit is slechts een man, die u van hetgeen uw vaderen aanbaden, wenst af te leiden." En zij zeggen: "Dit is slechts een verzonnen leugen." En de ongelovigen zeggen van de Waarheid als deze tot hen komt, "Dit is niets dan zuiver tovenarij."
Wa Kadhdhaba Al-Ladhīna Min Qablihim Wa Mā Balaghū Mi`shāra Mā 'Ātaynāhum Fakadhdhabū Rusulī ۖ Fakayfa Kāna Nakīri
[34.45] Zij, die vََr hen waren verloochenden ook - en zij hebben zelfs geen tiende bereikt van hetgeen Wij hun gaven - zij verloochenden Mijn Boodschappers en hoe (streng) was dan Mijn afkeuring.
[34.46] Zeg: "Ik raad u aan slechts één ding te doen; dat gij paarsgewijze en alleen voor Allah staat en dan nadenkt. En (gij zult weten) dat er geen krankzinnigheid in uw metgezel is; hij is voor u slechts een waarschuwer vََr een strenge straf (komt)."
[34.50] Zeg: "Als ik dwaal, dwaal ik slechts door mijzelf; en indien ik goed geleid ben, is het door hetgeen mijn Heer mij heeft geopenbaard. Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Nabijzijnde.
Wa Ĥīla Baynahum Wa Bayna Mā Yashtahūna Kamā Fu`ila Bi'ashyā`ihim Min Qablu ۚ 'Innahum Kānū Fī Shakkin Murībin
[34.54] En er is een hinderpaal (afscheiding) gemaakt tussen hen en hetgeen zij verlangen zoals met hun gelijken vََr hen was gedaan. Zij verkeerden inderdaad in een verontrustende twijfel.